2010
Christus en de cultuur van het Oude Testament
Februari 2010


Christus & de cultuur van het Oude Testament

Een zorgvuldige studie van deze belangrijke Schriftuur zal ons meer waardering geven voor de Heiland, zijn eeuwige offer, en de mensen die uitkeken naar zijn geboorte.

Voordat we aan een studie van het Oude Testament kunnen beginnen, zullen velen van ons moeten afleren om dit waardevolle boek door de lens van onze eigen cultuur te bekijken. Want als we onze hedendaagse culturele opvattingen toepassen op een samenleving die duizenden jaren geleden bestond, zal het Oude Testament ons wereldvreemd voorkomen.

Culturele conditionering leidt ertoe dat we ons af gaan vragen waarom in een bijbelse samenleving het gebruikelijk was dat de oudere zuster trouwde vóór de jongere zuster (zie Genesis 29:25–26), dat vrouwen waterkruiken en andere lasten op hun schouder droegen (zie Genesis 21:14; 24:15), dat men van zijn kameel of ezel afsteeg als teken van erkenning bij een begroeting (zie Genesis 24:64; 1 Samuël 25:23; 2 Koningen 5:21), dat men een buiging maakte voor anderen (zie Genesis 18:2–3; 19:1; 23:7, 12; 42:6), dat ouders de bruid voor hun zoon uitkozen (zie Genesis 24:4; 21:21; 38:6), of dat men zijn voeten waste als men bij zijn gastheer aankwam (zie Genesis 18:4; 19:2; 43:24).

We kunnen de Bijbel begrijpen noch waarderen als we hem uit zijn context lichten en in onze hedendaagse cultuur plaatsen. In plaats daarvan zullen we anders moeten denken om de manier van leven in de oudheid te kunnen begrijpen.

Het Oude Testament verschaft veel nuttige en interessante informatie over de culturen van oude profeten, volken en beschavingen — informatie over hun muziek, taal, kunst, literatuur, religieuze instituten, monetaire stelsel, voedsel, kleding, kalenderstructuur, huwelijksgebruiken enzovoort. Deze informatie alleen al zou garant staan voor een interessante culturele en historische studie van het Oude Testament, ware het niet dat de soms intimiderende tekst de oplettende lezer een nog veel grotere en ingrijpender beloning te bieden heeft — hem dichter tot Jezus Christus brengen.

Het Oude Testament is het eerste testament van de Heiland en bevat een groot aantal culturele en religieuze gebruiken die zich, typologisch of profetisch, concentreren op Christus en zijn verzoening. Vijf voorbeelden uit het Oude Testament illustreren hoe wijdverbreid de religieuze gebruiken waren die meer inzicht geven in Jezus Christus, zijn verzoening, en onze relatie tot Hem.

Als een lam ter slachting

Nadat Jezus in de hof van Getsemane geleden had, werd Hij opgewacht door Judas en ‘een afdeling soldaten (…) en dienaars van de overpriesters en de Farizeeën, voorzien van lantaarns, fakkels en wapenen’ (Johannes 18:3). Jezus onderging een vernedering toen Hij deze bende toestond Hem gevangen te nemen en te boeien (zie Johannes 18:12).

In Johannes’ verslag staat niets over de wijze waarop Jezus werd geboeid, maar ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen (1915–1985) heeft geschreven dat Jezus daarna ‘met een touw om zijn nek als een misdadiger is weggeleid.’1 Dit detail treffen we niet in de evangeliën aan en moet daarom worden toegeschreven aan het profetische begrip van iemand die een profeet, ziener en openbaarder was.

Het touw om de nek van de Heiland herinnert aan het gebruik om een misdadiger vast te binden. Ook doet het denken aan de nog steeds gebruikelijke gang van zaken in het Heilige Land om een schaap of geit met een touw om zijn nek naar de slachtbank te brengen. Dat gebruik heeft zijn wortels in de oudtestamentische wereld. Deze gebeurtenis in Jezus’ leven is in oudtestamentische geschriften voorzegd door Jesaja, die profeteerde dat de Messias ‘werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt’ (Jesaja 53:7).

Het slachtoffer villen

In Leviticus wordt een religieus gebruik aangehaald dat verband houdt met het villen van de stier nadat die was geslacht: ‘[Hij zal] de stier slachten voor het aangezicht des Heren. (…) Daarna zal hij het brandoffer de huid aftrekken’ (Leviticus 1:5–6).

De huid aftrekken betekent hier kennelijk het dier villen. Als het offerdier was gedood, vilde degene die het offer bracht of een tempelpriester het dier. Het Hebreeuwse woord psht, hier vertaald met ‘aftrekken’, betekent doorgaans ‘kleding uittrekken’ (zie Genesis 37:23; 1 Samuël 19:24; Ezechiël 16:39; 44:19).

Gevilde offerdieren stonden symbool voor Jezus Christus. Jezus werd vóór zijn kruisiging botweg van zijn kleding ontdaan — zijn klederen en ‘onderkleed’:

‘Toen dan de soldaten Jezus gekruisigd hadden, namen zij zijn klederen en maakten daarvan vier delen, voor iedere soldaat een deel, en zijn onderkleed: dit onderkleed nu was zonder naad, aan een stuk geweven.

‘Zij zeiden dan tot elkander: Laten wij dit niet scheuren, maar erom loten, voor wie het zijn zal; zodat het schriftwoord vervuld werd: Zij hebben mijn klederen onder elkander verdeeld en over mijn kleding hebben zij het lot geworpen’ (Johannes 19:23–24).

President Spencer W. Kimball (1895–1985) heeft geschreven: ‘Wat moet Hij geleden hebben toen [de soldaten] zijn privacy schonden door Hem zijn klederen uit te trekken en Hem een scharlaken mantel om te doen!’2

Gevilde offerdieren voorafschaduwden ook de geseling van Jezus. Toen Hij vóór de Romeinse stadhouder Pontius Pilatus was gebracht, verloor Jezus delen van zijn huid onder de geseling die Hij kreeg (zie Mattheüs 27:26). Wellicht verwees Petrus naar deze geseling of de latere tekens van de nagels in Jezus’ handen en polsen toen hij schreef dat Jezus ‘onze zonden in zijn lichaam’ droeg (1 Peter 2:24). Jesaja had zeven eeuwen eerder geprofeteerd over de geseling. Over de Heiland schreef hij: ‘Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen’ (Jesaja 50:6).

Het doorstoken brood

Verschillende oudtestamentische passages verwijzen naar bijzonder brood dat werd gegeten door de tempelgangers, of dat met het offerdier op het altaar werd verbrand (zie Exodus 29:2; Leviticus 2:4; Numeri 6:15). In het Hebreeuws wordt dit brood halah (meervoud: halot) genoemd, wat doet denken aan ‘doorstoken’ brood (van het Hebreeuwse stamwoord hll, ‘doorsteken’). Elders in de Schrift verwijst het Hebreeuwse stamwoord (hll) naar steken, specifiek naar iemand die wordt doorstoken door een zwaard of een pijl (zie 1 Samuël 31:3; Klaagliederen 4:9).

We weten niet waarom dit brood halah wordt genoemd, maar misschien moest er eerst in het deeg worden geprikt, voordat het in de oven werd gelegd. Het doorstoken brood kan heel goed een symbool van Jezus Christus zijn, die het ‘brood des levens’ werd genoemd (Johannes 6:35) en die aan het kruis doorstoken is (zie Johannes 19:34). Zowel Jesaja als de psalmist heeft geprofeteerd dat Jezus als onderdeel van de verzoening zou worden doorboord: ‘Om onze overtredingen werd hij doorboord’ (Jesaja 53:5). ‘Die mijn handen en voeten doorboren’ (Psalmen 22:17).

Net als het doorstoken brood een belangrijk onderdeel was van het antieke offerstelsel, gebruikten de heiligen in de vroegchristelijke kerk, en gebruiken wij in onze eigen bedeling, gebroken brood als herinnering aan Christus’ offer. Wij gedenken dat Jezus zelf het avondmaalsbrood heeft gebroken als voorafbeelding van zijn gebroken lichaam. Matteüs heeft opgetekend: ‘En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam’ (Matteüs 26:26).

Dat het gebroken brood een zinnebeeld is van Jezus’ gebroken lichaam blijkt duidelijk uit verklaringen van hedendaagse profeten, met inbegrip van president John Taylor (1808–1887): ‘Ik woon graag de bijeenkomsten van de heiligen bij. Ik breek graag het brood met hen ter gedachtenis van het gebroken lichaam van onze Heer en Heiland, Jezus Christus, en ook neem ik van het water ter herinnering aan zijn vergoten bloed.’3

Gestoten olie

Het antieke offerstelsel bevatte verschillende voorschriften over gestoten olijfolie, ‘olie verkregen door de olijven in een vat te kneuzen of te pletten.’4 Het dagelijkse offer in de tempel bestond bijvoorbeeld uit twee lammeren, een drankoffer en meel aangemaakt met gestoten olijfolie (zie Exodus 29:40; Numeri 28:5–6). Deze drie offergaven — de lammeren, het drankoffer, en het mengsel van meel en olie — werden ‘per dag als dagelijks brandoffer’ gebracht (Numeri 28:3).

De gestoten olie werd ook voor de staande lamp in de tempel gebruikt om licht te geven aan wie in de tempel werkten. God gebood Mozes: ‘Gij zult de Israëlieten bevelen, dat zij u brengen zuivere olie, uit gestoten olijven, voor het licht, om voortdurend een lamp te kunnen laten branden’ (Exodus 27:20).

In het Boek van Mormon verklaarde Abinadi: ‘Hij is het Licht en het Leven der wereld; ja, een licht dat eindeloos is, dat nimmer kan worden verduisterd’ (Mosiah 16:9). Hoe toepasselijk is het dan dat de gestoten olie gebruikt wordt in lampen om licht in de tempel te geven net als Christus licht aan de gehele wereld geeft.

De gestoten olie kan nog op een andere manier aan Jezus Christus worden gekoppeld. Gestoten olie is omschreven als ‘fijn en kostbaar’5 en heeft een hogere prijs in vergelijking met de olijfolie die op andere manieren wordt verkregen, bijvoorbeeld met een olijfpers. Er werd gestoten olie gebruikt omdat zij de Heiland op twee manieren symboliseert: ‘ten eerste is Hij de Gezalfde, ofwel degene die is gezalfd met olijfolie. Hij wordt in het Grieks en Hebreeuws Christus en Messias genoemd, wat de gezalfde (met olijfolie) betekent. Ten tweede, gestoten olie prefigureert de ervaring die Jezus Christus doormaakte in de uren voorafgaand aan zijn dood aan het kruis: ook Hij werd geslagen. Matteüs, Marcus en Lucas geven de volgende getuigenissen:

‘Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten’ (Matteüs 26:67).

‘En sommigen begonnen Hem te bespuwen en zijn gelaat te bedekken en Hem met vuisten te slaan (…). En de dienaars sloegen Hem in het gelaat’ (Marcus 14:65).

‘En de mannen, die Hem vasthielden, bespotten Hem en sloegen Hem;

‘en zij wierpen een doek over zijn hoofd en vroegen en zeiden: Profeteer, wie is het, die U geslagen heeft?’ (Lucas 22:63–64).

President Kimball heeft over dit incident geschreven: ‘Hij stond daar in kalme, beheerste, goddelijke waardigheid toen hun speeksel Hem in het gezicht kwam. Hij bleef kalm. Geen boos woord kwam er uit zijn mond. Zij sloegen Hem in het gezicht en over zijn lijf. Toch bleef Hij onverschrokken, ongeïntimideerd staan.’6

Jesaja had deze boosaardige behandeling van Jezus Christus zeven eeuwen eerder geprofeteerd: ‘Mijn rug heb ik gegeven aan wie sloegen, en mijn wangen aan wie mij de baard uittrokken; mijn gelaat heb ik niet verborgen voor smadelijk speeksel’ (Jesaja 50:6).

Handoplegging

De hand leggen op de kop van bepaalde offerdieren was een belangrijk onderdeel van het antieke offerstelsel. Er namen verschillende mensen deel aan deze handoplegging, bijvoorbeeld:

  • Israëlieten: ‘Wanneer iemand onder u de Here een offergave brengen wil (…). Dan zal hij zijn hand op de kop van het brandoffer leggen; zo zal het, hem ten goede, welgevallig zijn, om over hem verzoening te doen’ (Leviticus 1:2, 4).

  • Oudsten: ‘En de oudsten der vergadering zullen hun handen op de kop van de stier leggen voor het aangezicht des Heren, en men zal de stier voor het aangezicht des Heren slachten’ (Leviticus 4:15).

  • Machthebbers: De vorst ‘zal zijn hand op de kop van de bok leggen’ (Leviticus 4:24).

  • Onderdanen: ‘Iemand uit het volk des lands (…) zal zijn hand op de kop van het zondoffer leggen’ (Leviticus 4:27, 29).

  • Hogepriesters: ‘Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen’ (Leviticus 16:21).

  • Levieten: ‘De Levieten [leggen] hun handen op de kop der jonge stieren (…), om verzoening te doen over de Levieten’ (Numeri 8:12).

De Heer gebood de handoplegging voor verschillende offers, zoals brandoffers, vredeoffers en zondeoffers (zie Leviticus 1:4; 3:1–2; 4:3–4; 24:10–16).

De handeling van handlegging op de kop van offerdieren beeldt de wet tot plaatsvervangend handelen uit, ofwel de macht om voor iemand anders te handelen. In dit geval worden de zonden van het volk symbolisch op de kop van het dier gelegd. De handoplegging, zoals een bijbelgeleerde heeft verklaard, ‘vereenzelvigt de zondaar met het offerdier en symboliseert het offeren van zijn eigen wil.’7 De symboliek van de handoplegging, in de context van de offerdieren, wordt verwoord in Leviticus 16:21–22, waar de hogepriester de zonden en ongerechtigheden van Israël op de kop van de bok legde:

‘En Aäron zal zijn beide handen op de kop van de levende bok leggen en over hem al de ongerechtigheden der Israëlieten en al hun overtredingen in al hun zonden, belijden; hij zal die op de kop van de bok leggen (…) .

‘Zo zal de bok al hun ongerechtigheden op zich dragen.’

De offerdieren waren uiteraard zinnebeelden en voorafschaduwingen van Jezus Christus, die onze zonden en ongerechtigheden vóór zijn dood aan het kruis heeft gedragen.

Begrip van de oudtestamentische cultuur kan bepaalde passages in het Oude Testament duidelijker maken. Dat geldt in het bijzonder voor kwesties die verwijzen naar en zich concentreren op Jezus Christus. Een zorgvuldige studie van deze belangrijke Schriftuur zal ons meer waardering geven voor de Heiland, zijn eeuwige offer, en de mensen die uitkeken naar zijn geboorte.

Noten

  1. Bruce R. McConkie, ‘The Purifying Power of Gethsemane’, Ensign, mei 1985, p. 9.

  2. Spencer W. Kimball, ‘Jezus van Nazaret’, De Ster, april 1985, p. 1.

  3. Leringen van kerkpresidenten: John Taylor (2001), p. 39.

  4. Francis Brown en anderen, red., Hebrew and English Lexicon of the Old Testament, trans. Edward Robinson (1977), p. 510.

  5. Hebrew and English Lexicon of the Old Testament, p. 510.

  6. De Ster, april 1985, p. 1.

  7. Theological Dictionary of the Old Testament, onder redactie van G. Johannes Botterweck en anderen (1995), 15 delen, deel 7, p. 295.

FOTO’S JED CLARK; HEINRICH HOFMANN, HET BEELD VAN CHRISTUS, MET DANK AAN C. HARRISON CO., MAG NIET GEKOPIEERD WORDEN

LINKS: JEZUS VERRADEN, TED HENNINGER; ILLUSTRATIE DAVID MALAN; RECHTS: MOZES IN HET BIEZEN KISTJE, GEORGE SOPER; DE JONGE SAMUËL DOOR DE HEER GEROEPEN, HARRY ANDERSON; DANIËL LEGT DE DROOM VAN NEBUKADNESSAR UIT, SIMON VEDDER. MET DANK AAN HET MUSEUM VAN KERKGESCHIEDENIS

LINKS: DETAIL VAN DE KRUISIGING, CARL HEINRICH BLOCH; ILLUSTRATIE DAVID MALAN; RECHTS: JOZEF MAAKT ZICH KENBAAR AAN ZIJN BROEDERS, TED HENNINGER; RUTH LEEST AREN OP HET VELD, JUDITH MEIR, KOPIËREN NIET TOEGESTAAN; ILLUSTRATIE DAN BURR

ILLUSTRATIES: DAN BURR EN DAVID MALAN; HANNA BRENGT SAMUËL NAAR ELI, ROBERT T. BARRETT