2012
Familiegeschiedenis: een uitdaging
Februari 2012


Het evangelie in mijn leven

Familiegeschiedenis: een uitdaging

Bisschop Page, de bisschop van onze jongvolwassenenwijk, legde eerst uit dat familiegeschiedenis en tempelwerk niet alleen voor ouders of grootouders zijn bedoeld — ze zijn de taak van onze generatie en onder meer de reden waarom wij in deze tijd naar de aarde zijn gestuurd. Daarna volgde zijn uitdaging: FamilySearch-indexering. Hij stelde voor dat we als wijk honderdduizend namen zouden indexeren.

Dat beloofde een enorme onderneming te worden. Ieder deelnemend wijklid moest duizend namen indexeren. Toch gingen alle handen de lucht in toen bisschop Page vroeg wie zich achter het doel schaarde.

De uitdaging kreeg al snel veel betekenis in mijn leven. Ik downloadde de FamilySearch-indexeringssoftware, nam de instructies door en ging aan de slag.

Aanvankelijk verliep een en ander nogal moeizaam. Het handschrift was niet altijd goed te ontcijferen. Maar bij elke serie namen die ik afwerkte, nam mijn zelfvertrouwen toe.

Mijn familie komt oorspronkelijk uit Chili, zodat ik namen in het Spaans wilde indexeren. Daarom voelde ik me er misschien ook wel zo persoonlijk bij betrokken. Ik had niet het idee dat ik alleen maar namen aan het typen was: ik besefte dat iedere naam een persoon was die de zegeningen van de tempel kon ontvangen.

Ik merkte al snel dat indexering een geweldige activiteit voor de zondag is. Omdat ik ver van mijn familie woon, heb ik soms niet veel te doen na de kerk. Indexering helpt me mijn tijd productief te gebruiken. Ik kan zelfs naar muziek of toespraken luisteren terwijl ik ermee bezig ben.

Ik voelde me gesterkt toen onze ringpresident de volgende woorden van president Boyd K. Packer, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, aanhaalde: ‘Geen enkel werk biedt de kerk een betere bescherming dan het tempelwerk en het familiehistorisch onderzoek. Geen enkel werk geeft ons zoveel geestelijke ontwikkeling. Geen enkel werk geeft ons meer kracht. (…) Ons werk in de tempel voorziet ons van een schild en bescherming, zowel individueel als collectief.’1

Het lijkt er wel eens op dat vooral jongvolwassenen worden bestookt met de ‘brandende pijlen van de tegenstander’ (1 Nephi 15:24), en nu werd me bescherming beloofd. Ik had een sterk verlangen om de andere wijkleden diezelfde zegen te laten ervaren, zodat ik samen met nog iemand een indexeringsbijeenkomst op touw zette. Veel mensen namen hun laptop mee. Mensen die al ervaring met indexering hadden, stelden hun computer en kennis beschikbaar aan anderen die er pas mee begonnen.

De daaropvolgende maanden hielden de wijkleiders ook activiteiten die op ons doel gericht waren. Als iemand de moed liet zakken, spraken we elkaar nieuwe moed in. Ik stond versteld van de saamhorigheid die we ontwikkelden door de Heer en elkaar gezamenlijk te dienen.

Uiteindelijk haalden we als wijk de beoogde honderdduizend namen niet, ook al hadden velen de eigen duizend namen wel verwerkt. De uitdaging van onze bisschop ging echter niet over aantallen, maar over het verkrijgen van een getuigenis van familiegeschiedenis. En omdat daarbij dienstbetoon, offers en anderen verlossen een rol speelden, ondergingen we de louterende uitwerking ervan.

Ik ben dankbaar voor de gelegenheid om bij het werk van de Heer betrokken te zijn. Door zijn werk te doen, heb ik Hem ook beter leren kennen.

Noot

  1. Boyd K. Packer, ‘De heilige tempel’, Liahona, oktober 2010, p. 35.