Verhalen uit de Schriften
Mosiah en Zeniff


‘Mosiah en Zeniff’, Verhalen uit het Boek van Mormon (2023)

Omni 1; Mosiah 9

Mosiah en Zeniff

Beschermd door de Heer

Afbeelding
Mosiah leidt het volk

Er waren vaak oorlogen tussen de Nephieten en de Lamanieten. Op een dag zei de Heer tegen een Nephiet die Mosiah heette dat hij het land Nephi moest verlaten met iedereen die de Heer wilde volgen.

Omni 1:10, 12

Afbeelding
Mosiah kijkt naar stad

Veel Nephieten gehoorzaamden de Heer en vertrokken met Mosiah. De Heer leidde hen naar een land waar al mensen woonden. Zij werden het volk van Zarahemla genoemd.

Omni 1:13–14

Afbeelding
Mosiah praat met mensen

Het volk van Zarahemla was ook lang geleden uit Jeruzalem gekomen. Ze waren blij dat de Heer de Nephieten met de koperen platen had gestuurd. Het volk van Mosiah sloot zich bij het volk van Zarahemla aan. Het hele volk koos Mosiah als koning. Hij onderwees het volk over de Heer.

Omni 1:14–19

Afbeelding
Zeniff leidt mensen

Toen de Nephieten al een tijdje in Zarahemla woonden, ging een grote groep terug naar het land Nephi. Ze werden geleid door een Nephiet die Zeniff heette.

Omni 1:27–29; Mosiah 9:3–5

Afbeelding
Lamanitische koning praat

De Lamanieten woonden nu in het land Nephi, dus Zeniff vroeg hun koning of zijn volk daar ook mocht wonen. De koning vond dat goed.

Mosiah 9:6–10

Afbeelding
Lamanieten vallen aan

De koning had Zeniff en zijn volk bedrogen. Hij liet ze in het land Nephi wonen, zodat hij later hun voedsel en dieren kon afpakken. Het volk van Zeniff woonde er jarenlang in vrede. Ze verbouwden veel voedsel en hadden veel dieren. Toen vielen de Lamanieten aan en probeerden ze hun voedsel en dieren af te pakken.

Mosiah 9:10–14

Afbeelding
Volk van Zeniff wint gevecht

Zeniff had zijn volk geleerd om op de Heer te vertrouwen. Toen de Lamanieten tegen hen kwamen vechten, baden Zeniff en zijn volk tot de Heer. De Heer gaf ze kracht en beschermde hen. Het lukte ze om de Lamanieten te verjagen. De Heer zegende Zeniff en zijn volk omdat ze geloof hadden.

Mosiah 9:15–18