Hoofdstuk 10
Jakob en Sherem
Voordat Nephi stierf, gaf hij de platen waarop hij had geschreven aan zijn jongere broer Jakob. Jakob was rechtschapen.
Nephi zei dat Jakob moest schrijven over dingen die de mensen zouden helpen om in Jezus Christus te geloven.
Nephi gaf Jakob de macht om priester in de kerk te zijn en de Nephieten het woord van God te leren.
Toen Nephi gestorven was, werden veel Nephieten slecht. Jakob onderwees de mensen en zei dat ze zich van hun slechte daden moesten bekeren.
Sherem was een slecht mens. Hij ging rond onder de Nephieten en zei dat ze niet in Jezus Christus moesten geloven.
Sherem zei tegen de mensen dat er geen Christus zou komen. Veel mensen geloofden Sherem.
Jakob leerde de mensen om in Christus te geloven. Sherem wilde Jakob tegenspreken en hem overtuigen dat er geen Christus zou zijn.
Jakobs geloof in Jezus Christus wankelde niet. Hij had engelen gezien en de stem van de Heer gehoord. Hij wist dat Jezus zou komen.
Toen Jakob zijn getuigenis van Jezus Christus aan Sherem gaf, had hij de Heilige Geest bij zich.
Sherem wilde een teken zien. Hij wilde dat Jakob zou bewijzen dat God bestond. Hij wilde een wonder zien.
Maar Jakob wilde God niet om een teken vragen. Hij zei dat Sherem al wist dat Jakob de waarheid had gezegd.
Jakob zei dat als God Sherem zou slaan, dat een teken van Gods macht zou zijn.
Sherem viel meteen op de grond. Hij kon dagenlang niet opstaan.
Sherem was zwak. Hij wist dat hij zou sterven. Hij riep de mensen samen.
Hij zei dat hij had gelogen. Hij zei dat ze in Jezus Christus moesten geloven.
Toen Sherem klaar was met praten, stierf hij. De mensen voelden Gods macht en vielen op de grond.
De mensen begonnen zich te bekeren en in de Schriften te lezen. Ze leefden in vrede en hielden van elkaar. Jakob was gelukkig. Hij wist dat God zijn gebeden had verhoord.