Hoofdstuk 51
De Jaredieten reizen naar het beloofde land
Toen de Jaredieten in tenten bij de zee woonden, vergat de broer van Jared te bidden. De Heer kwam in een wolk bij de broer van Jared en zei dat hij zich moest bekeren.
De broer van Jared bekeerde zich en bad. De Heer vergaf de broer van Jared, maar zei dat hij niet meer mocht zondigen.
De Heer zei dat de broer van Jared boten moest bouwen om zijn volk naar het beloofde land te brengen.
De Heer legde uit hoe de broer van Jared de boten moest bouwen.
De boten waren waterdicht, dus kon er geen water in komen.
De broer van Jared vroeg zich af of er wel lucht in de boten zou zijn. Hoe konden de mensen dan ademen? Hij vroeg de Heer wat hij moest doen.
De Heer zei dat hij in de bovenkant en de onderkant van de boten een gat moest maken. Ze konden het gat opendoen als ze lucht nodig hadden, en het dichtdoen om het water buiten te houden.
De broer van Jared zei dat het donker was in de boten. De Heer zei dat hij een manier moest bedenken om licht te maken.
Ze mochten in de boten geen vuur maken en ze konden ook geen ramen maken, want die zouden breken.
De broer van Jared ging naar een berg. Daar smolt hij zestien kleine stenen uit een rots. De stenen leken wel van glas. Hij maakte twee stenen voor elke boot.
De broer van Jared nam de stenen mee naar de top van een berg. Daar bad hij tot de Heer.
De broer van Jared vroeg aan de Heer om de stenen met zijn vinger aan te raken, en ervoor te zorgen dat ze licht gaven.
De Heer raakte elke steen met zijn vinger aan.
Door zijn grote geloof kon de broer van Jared de vinger van de Heer zien. Hij leek op de vinger van een mens.
Daarna liet de Heer Zich aan de broer van Jared zien.
Jezus zei dat mensen die in Hem geloven, het eeuwige leven hebben.
Jezus onderwees de broer van Jared. Hij liet hem heel veel zien. Jezus zei dat hij moest opschrijven wat hij had gezien en gehoord.
De broer van Jared nam de stenen mee de berg af. Hij legde in elke boot twee stenen, één aan ieder uiteinde ervan. De stenen gaven licht.
De Jaredieten gingen met hun dieren en hun voedsel aan boord. Toen liet de Heer de boten door een harde wind naar het beloofde land blazen.
De Heer beschermde hem op de woeste zee. Ze dankten de Heer en zongen Hem lof toe.
Na 344 dagen landden de boten op de kust van het beloofde land.
De Jaredieten stapten uit hun boten. Ze knielden neer en huilden tranen van vreugde.
De Jaredieten bouwden huizen en zaaiden gewassen in het beloofde land. Ze leerden hun kinderen dat ze naar de Heer moesten luisteren en zijn woorden gehoorzamen.