Hoofdstuk 12
Koning Benjamin
Koning Benjamin was een rechtschapen koning van de Nephieten. Met de hulp van andere rechtschapen mensen bracht hij vrede in het land.
Koning Benjamin werd oud en wilde zijn volk toespreken. Hij wilde vertellen dat zijn zoon, Mosiah, de volgende koning zou worden.
De mensen kwamen uit het hele land bij de tempel samen. Ze zetten hun tenten op met de ingang naar de tempel gericht.
De koning stond op een toren. Zo konden de Nephieten hem horen spreken.
Hij zei dat hij hard had gewerkt om zijn volk te dienen. En hij zei dat we God kunnen dienen door elkaar te dienen.
Koning Benjamin zei dat de mensen Gods geboden moesten gehoorzamen. Wie trouw de geboden onderhoudt, is gelukkig en zal op een dag bij God wonen.
Koning Benjamin vertelde dat Jezus Christus op aarde geboren zou worden. Zijn moeder zou Maria heten.
Jezus zou wonderen verrichten. Hij zou zieken genezen, en doden weer levend maken. En hij zou blinden laten zien, en doven laten horen.
Jezus zou lijden en sterven voor de zonden van alle mensen. Wie zich bekeren en in Jezus geloven, krijgen vergeving van hun zonden.
Koning Benjamin zei tegen de Nephieten dat slechte mensen Jezus met een zweep zouden slaan. Daarna zouden ze Hem aan een kruis hangen.
Maar na drie dagen zou Jezus opstaan.
Na de toespraak van koning Benjamin vielen de Nephieten op de grond. Ze hadden spijt van hun zonden en wilden zich bekeren.
De mensen hadden geloof in Jezus Christus en baden om vergeving.
Ze werden vervuld met de Heilige Geest. Toen wisten ze dat God hen had vergeven, en dat Hij van hen hield. Ze voelden zich rustig en waren gelukkig.
Koning Benjamin zei dat de mensen in God moesten geloven. Hij leerde hun dat God alle dingen had geschapen, en dat Hij wijs en machtig is.
Koning Benjamin zei ook dat de mensen nederig moesten zijn en elke dag moesten bidden. Hij leerde zijn volk dat ze altijd aan God moesten denken en trouw moesten zijn.
Hij zei dat de ouders niet mochten toelaten dat hun kinderen vochten of ruzie maakten.
Ze moesten hun kinderen leren gehoorzaam te zijn, elkaar lief te hebben en te dienen.
Hij zei dat de mensen moesten opletten wat ze dachten, zeiden en deden. Ze moesten trouw zijn en hun hele leven de geboden onderhouden.
Koning Benjamin vroeg of de mensen geloofden wat hij had gezegd, en ze zeiden allemaal ja. De Heilige Geest had hen veranderd zodat ze niet meer wilden zondigen.
Iedereen sloot een verbond, oftewel beloofde, om Gods geboden te onderhouden. Koning Benjamin was blij.
Koning Benjamin droeg het koninkrijk over aan zijn zoon Mosiah. Drie jaar later stierf koning Benjamin.
Mosiah was een rechtschapen koning. Hij werkte hard en diende zijn volk, net zoals zijn vader had gedaan.