Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 10: Liefdevol en getrouw dienstbetoon van de priesterschap


Hoofdstuk 10

Liefdevol en getrouw dienstbetoon van de priesterschap

Hoe kan liefdevol en getrouw dienstbetoon van de priesterschap een zegen voor alle leden zijn?

Inleiding

President Harold B. Lee heeft het volgende verhaal over de Salt Lake-tempel verteld: ‘Toen de grote Salt Lake-tempel werd ontworpen, werd Truman O. Angell, de architect, gevraagd een artikel te schrijven (…) om de leden van de kerk een idee te geven hoe de tempel er uit zou komen te zien (…) Hij schreef onder andere iets over de westelijke kant van de tempel. (…) Onder de middelste torenspits aan de westelijke kant, vlakbij de Tabernakel, ziet u een voorstelling van de Grote Beer in de sterrenhemel. U zult zien dat de twee Grote Beersterren naar boven wijzen, naar een heldere ster die we meestal de Noordster of Poolster noemen. Toen Truman O. Angell beschreef wat daar te vinden zou zijn, zei hij: “Dit is om aan te geven dat de verdwaalden door het priesterschap hun weg kunnen terugvinden.”’

President Lee zei toen met nadruk: ‘Uitsluitend door middel van het priesterschap kunnen wij, als zoons en dochters van God, onze weg terugvinden.’1

Leringen van Harold B. Lee

Wat is het priesterschap?

Er zijn twee denkbeelden die in de loop der jaren zijn gebruikt om de betekenis van het priesterschap te definiëren. Het ene luidt dat het priesterschap de bevoegdheid van onze hemelse Vader is om te officiëren in alle zaken die op het eeuwig heil van de mens betrekking hebben. Het andere denkbeeld komt uit een andere nuttige gedachte voort, namelijk dat het priesterschap de macht is waarmee God door middel van de mens werkzaam is.2

Het priesterschap van God is op aarde en is tijdens de herstelling van de kerk teruggebracht door boodschappers die dat gezag moesten herstellen, zodat de verordeningen van het eeuwig heil voor alle getrouwe mensen op aarde konden worden verricht. Het priesterschap van God omvat de sleutels van het eeuwig heil.3

De Meester sprak tegen Petrus en de andere apostelen over een macht die groter is dan die van de mens en die hij ‘de sleutels […] van het koninkrijk der hemelen’ noemde. Hij zei dat door die macht ‘wat gij op aarde binden zult, gebonden [zal] zijn in de hemelen’ (Matteüs 16:19). Die macht en bevoegdheid, waardoor de heilige verordeningen worden verricht, staat bekend als het heilig priesterschap en is in iedere bedeling van het evangelie op aarde in De kerk van Jezus Christus te vinden geweest.4

[Het priesterschap] is het gezag om volgens de richtlijnen die [de Heer] heeft geopenbaard verordeningen te verrichten. Deze macht (…) is het recht van de mens om in zijn naam te handelen voor het eeuwig heil van de ziel van de mens. (…)

Een van de doelen van [het] hoge priesterschap was het verrichten van verordeningen, om de mens de kennis van God te geven die volgens de Meester nodig was, en waarvan de apostel Paulus met betrekking tot de organisatie van de kerk heeft gezegd dat die nodig was totdat we de ‘volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben’ [Efeziërs 4:13]. En opnieuw is daar die macht van het lage priesterschap om andere verordeningen te verrichten, zoals deze jongemannen, die het avondmaal vandaag zo prachtig hebben gezegend en rondgediend. Het Aäronisch priesterschap is volgens de Heer het priesterschap ‘dat de sleutels omvat van de bediening van engelen en van het evangelie der bekering, en van doop door onderdompeling voor de vergeving van zonden’ [LV 13:1] en de wet van de aardse geboden. En daarom ( … ) is het priesterschap noodzakelijk, met het uitdrukkelijke doel om macht te geven aan hen die zijn geroepen om de verordeningen te verrichten die nodig zijn voor het eeuwig heil.5

De Heer regeert te midden van zijn heiligen door het priesterschap dat Hij aan de mens heeft gedelegeerd.6

Hoe moet het priesterschap worden gebruikt?

In een grote openbaring, die wij kennen als Leer en Verbonden 121, heeft de Heer, door middel van de profeet Joseph Smith, een aantal belangrijke dingen gezegd. Hij zei dat het priesterschap alleen volgens de beginselen van gerechtigheid gebruikt mag worden, en als we ons priesterschap onjuist gebruiken om ‘onze zonden te bedekken, of onze hoogmoed, onze ijdele eerzucht te bevredigen, of in enige mate van ongerechtigheid bestuur, heerschappij (…) uit te oefenen, (…) de Geest des Heren bedroefd is.’ (Zie LV 121:37.) (…)

Als we ons priesterschap onrechtvaardig gebruiken, zullen de hemelen zich als straf onttrekken en is de Geest van de Heer bedroefd. Als we de Geest kwijtraken, wordt het gezag van het priesterschap ons ontnomen en worden we aan onszelf overgelaten ‘om de verzenen tegen de prikkelen te slaan’, als we ons aan de aanmoedigingen en instructies van onze leiders ergeren. Dan gaan we de heiligen vervolgen, ofwel bekritiseren, en uiteindelijk tegen God strijden. En als we ons niet bekeren, zullen de machten der duisternis ons overweldigen. [Zie LV 121:37–38.]

De kenmerken van aanvaardbaar leiderschap door de priesterschap worden in deze openbaring duidelijk weergegeven. Iemand presideert in de kerk met geduld en lankmoedigheid, met zachtmoedigheid en ootmoed, en door ongeveinsde liefde. Als iemand met scherpe woorden moet bestraffen, doet hij dat onder leiding van de Heilige Geest, waarna hij een toename van liefde toont, opdat de persoon die is bestraft hem niet als vijand zal beschouwen. [Zie LV 121:41–43.] In al onze priesterschapstaken mogen we nooit vergeten dat het de zaak van de kerk en het koninkrijk van God is om zielen te redden, en dat de mensen die wij presideren kinderen van onze Vader zijn. Hij zal ons sterken in onze pogingen om iedereen te redden.

Er is een klassiek voorbeeld van de manier waarop de Heer wil dat wij voor de behoeftigen zorgen. Toen Petrus en Johannes volgens het verslag in het boek Handelingen een man aanspraken die nog nooit had gelopen en die bij de poort van de tempel zat te bedelen, gaven ze hem geen geld, maar zei de apostel Petrus: ‘Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb geef ik u; in de naam van Jezus Christus, de Nazoreeër: Wandel!’ (Handelingen 3:6.)

Toen volgde een belangrijke uitspraak in het verslag. Petrus nam hem bij de hand en richtte hem op. [Zie Handelingen 3:7.] Het was niet voldoende dat Petrus hem gebood op te staan. Hij nam hem bij de hand en richtte hem op.

En zo moeten wij in de omgang van onze wankelende heiligen niet alleen priesterschapsdragers zijn die kritiek leveren, berispen en veroordelen. Wij moeten hen net als de apostel Petrus bij de hand nemen, hen aanmoedigen en hun een gevoel van veiligheid en zelfrespect geven, totdat zij hun moeilijkheden kunnen overwinnen en op eigen benen kunnen staan.

Dat is de manier waarop het priesterschap van God redding en vriendschap aan de zwakkeren kan verlenen, zodat zij sterker kunnen worden.7

Ons succes (…) zal gedeeltelijk afhangen van onze vaardigheid om de mensen die we willen leiden en helpen lief te hebben. Als we anderen oprecht liefhebben kunnen we de verkeerde motieven verdrijven die zo vaak in menselijke relaties voorkomen. Als we anderen oprecht liefhebben, zullen we voor hun eeuwig belang werkzaam zijn en niet om aan onze eigen behoeften tegemoet te komen.8

Hoe kunnen priesterschapsdragers ‘met de dingen [huns] Vaders’ bezig zijn?

Als twaalfjarige jongen stelde Jezus een belangrijke vraag toen Jozef en Maria Hem in de tempel hadden gevonden: ‘Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?’ (Lucas 2:49.) Wat bedoelde hij met de dingen mijns Vaders?

In een andere openbaring heeft de Heer de betekenis van die vraag uitgelegd. Daarin heeft Hij de ouderlingen van de kerk in Kirtland (Ohio), gewezen op hun belangrijke taken als ouderling in het heilig priesterschap. Hij zei: ‘Daarom, aangezien gij zaakwaarnemers zijt, hebt gij opdracht van de Heer; en wat gij ook doet volgens de wil des Heren, is de zaak des Heren’ (LV 64:29).

Als iemand het priesterschap ontvangt, wordt hij een zaakwaarnemer van de Heer. Hij moet zijn roeping beschouwen alsof hij een boodschapper van de Heer is. Dat houdt het grootmaken van het priesterschap in. Denk aan de Meester die een ieder van u vraagt, net als Hij Jozef en Maria vroeg, ‘Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders?’ Wat u ook in overeenstemming met de wil van de Heer doet is de zaak van de Heer.9

Als we als priesterschapsdrager in de naam van de Heer officiëren, doen we dat in de naam en als plaatsvervanger van onze hemelse Vader. Het priesterschap is de macht waarmee onze hemelse Vader door middel van de mens werkt. (…)

(…) Ik ben bang dat sommige ouderlingen niet begrijpen dat het, wanneer ze als ouderling of hogepriester van de kerk officiëren, is alsof de Heer door middel van hen de verordening op het hoofd van de betrokkene verricht. Ik denk dat een van de redenen dat we ons priesterschap niet grootmaken in het feit ligt dat wij, als priesterschapsdragers, niet begrijpen dat de Heer door middel van ons de macht van het heilig priesterschap gebruikt. Ik zou willen dat we allemaal dat gevoel hebben, zodat we onze jonge mensen kunnen leren wat het betekent om het priesterschap te dragen en groot te maken.10

Wat betekent het als iemand ons de handen op het hoofd legt? Ik wil graag afdeling 36 van de Leer en Verbonden opslaan en u een tekst voorlezen die u misschien wel hebt gelezen, maar het belang niet van hebt onderkend. Het is een openbaring die door middel van Joseph Smith aan Edward Partridge, de eerste presiderende bisschop, werd gegeven. De Heer zei het volgende: ‘En Ik zal mijn hand op u [Edward Partridge] leggen door het opleggen der handen van mijn dienstknecht Sidney Rigdon, en gij zult mijn Geest, de Heilige Geest, namelijk de Trooster, ontvangen, die u de vreedzame dingen van het koninkrijk zal leren’ (LV 36:2).

Hoort u wat Hij zegt – dat als u door het gezag van het priesterschap een dienst verricht, het is alsof de Heer zelf, door middel van u, zijn handen op het hoofd van die persoon legt, zodat u de zegeningen van het leven, van gezondheid, van het priesterschap of wat dan ook kunt verlenen. En als we ons priesterschap gebruiken, doen we dat alsof de Heer naast ons staat en door middel van ons aan de verrichting van die verordening bijdraagt.11

Tot de mannelijke leden van de kerk wil ik zeggen: u hebt het recht om het priesterschap van God te dragen. (…) Sommigen hebben door handoplegging deze macht en dit gezag gekregen, maar hebben het nooit daadwerkelijk in ontvangst genomen. Waarom niet? De Heer geeft ons twee redenen: ten eerste, omdat hun hart zozeer op de dingen dezer wereld is gezet, en ten tweede, omdat zij sterk naar de eer der mensen streven. (Zie LV 121:35.) Als u terugdenkt aan die mensen in uw kennissenkring en overweegt waarom zij op geestelijk gebied zijn afgedwaald, zult u het antwoord in een van die twee oorzaken vinden. Of hun hart was te zeer op wereldse zaken gericht – was het geld? Was het status? Waren het zaken in de educatieve wereld? – of streefden zij te sterk naar de eer der mensen waardoor ze geen interesse in kerkelijke zaken hadden. Ja, als u een leider in de kerk wilt zijn en dit bijzondere voorrecht wilt bezitten, moet u wel de bijbehorende prijs betalen.12

Broeders, u hebt de heilige verantwoordelijkheid ontvangen om niet alleen in de naam van de Heer te handelen, maar om uzelf voor te bereiden om reine en zuivere middelen te worden waardoor de kracht van de almachtige God tot uitdrukking komt als u in de heilige verordeningen van het priesterschap officieert. Ga nooit met uw priesterschap naar plaatsen waar u zich zou schamen als de president van de kerk u zou zien.13

We moeten zeggen: ‘Omdat ik een priesterschapsdrager van de levende God ben, ben ik een vertegenwoordiger van onze hemelse Vader en draag ik het priesterschap waardoor Hij door middel van mij kan werken. Ik kan het me niet veroorloven om dingen te doen die ik als priesterschapsdrager van God anders had moeten doen.’ (…)

Broeders, u hebt de taak om de banier van het heilig priesterschap van God te dragen. (…) Laten we onze ogen gericht houden op de eeuwige waarden, met ons oog alleen op de eer van God gericht, en tot onszelf zeggen: ‘Van nu af aan zal ik met de hulp van God alleen aan activiteiten deelnemen waardoor ik vooruitgang kan maken naar het doel van het eeuwige leven, om uiteindelijk in de tegenwoordigheid van onze hemelse Vader terug te keren.’14

U, broeders van de priesterschap die voor een taak worden geroepen, en u, vaders, hebt het recht op de zegeningen van het priesterschap, u hebt het recht op de openbaringen van de Geest, als leidraad in uw leven; maar dan moet u zo leven dat de Heer de vensters van de hemel kan openzetten en u kan leiden in de specifieke taak waarvoor u bent geroepen. Broeders, om dat te kunnen ontvangen moet u aan de vereisten voldoen. U moet ervoor in aanmerking komen.15

Vergeet de prachtige beloften van de Heer niet die u ontvangt als u vervuld bent van liefde voor alle mensen: ‘Laat deugd uw gedachten zonder ophouden versieren; dan zal uw vertrouwen in het nabij-zijn van God sterk worden, en de leer van het priesterschap zal als de dauw des hemels in uw ziel nederdalen.

‘De Heilige Geest zal voortdurend uw metgezel zijn, en uw scepter een onveranderlijke scepter van gerechtigheid en waarheid; en uw heerschappij zal een eeuwige heerschappij zijn, en zonder dwangmiddelen zal deze u voor eeuwig toevloeien’ (LV 121:45–46).

Deze geïnspireerde woorden waren van de Heer afkomstig, en ik herhaal ze om een ieder van u te herinneren aan uw taken als priesterschapsdrager en aan de grote zegeningen die u zult ontvangen als u uw roeping als dienstknecht van de allerhoogste God grootmaakt.16

Hoe worden alle leden van de kerk gezegend als de priesterschapsdragers in rechtschapenheid werkzaam zijn?

De priesterschapsdragers zijn in feite de wachters op de torens van Zion. U kunt een gemeente van de kerk presideren en u kunt bedacht zijn op de zichtbare en onzichtbare gevaren in de wereld. U bent een aantal van de priesterschapsdragers die een herder voor de kudden zijn, kudden leden van de kerk waar ook ter wereld. U hebt veel taken. U moet nieuwe leden die zich hebben laten dopen, begeleiden; zoek naar mensen die oprecht op zoek zijn naar de waarheid en zorg ervoor dat de zendelingen contact met hen opnemen; sta voortdurend open voor de behoeften van de weduwen en wezen. Dat werk verrichten en onszelf onbesmet van de wereld bewaren, noemt de apostel Jakobus ‘zuivere en onbevlekte godsdienst’ (Jakobus 1:27). U moet erop toezien dat er geen goddeloosheid is en dat alle leden zijn gemotiveerd om actief in de kerk te zijn. Verkondig de juiste beginselen, zodat de leden, leiders en leerkrachten zullen weten hoe ze zichzelf kunnen besturen. (…)

Als presiderende autoriteit bent u verantwoordelijkheid voor de kudde, ofwel de gemeente, het district, de wijk of de ring. U moet als een vader zijn, en de vaders voortdurend en zorgvuldig onderrichten in hun taken om voor hun gezin te zorgen, hun taken in de kerk te verrichten en hun geloof te verdedigen.17

De ware kracht van deze kerk schuilt in de macht en het gezag van het heilig priesterschap, dat onze hemelse Vader ons in deze tijd heeft gegeven. Als we die macht op de juiste wijze gebruiken en onze roeping in het priesterschap grootmaken, zorgen we ervoor dat er zendingswerk wordt verricht, dat er tiende wordt betaald, dat de welzijnszorg is georganiseerd, dat het bij ons thuis veilig is, en dat er kuisheid onder de jongeren in Israël is.18

Een aantal jaren geleden ging ik naar een ringconferentie in het zuiden van Utah, bij de Manti-tempel. Het was een donkere, stormachtige avond en het sneeuwde. Toen we uit het kerkgebouw kwamen en naar het huis van de ringpresident reden, stopten we even om naar die tempel op de heuvel te kijken. Toen we onder de indruk naar die prachtig verlichte tempel in de donkere, sneeuwwitte avond zaten te kijken, zei de ringpresident iets heel belangrijks tegen me. Hij zei: ‘Deze verlichte tempel is het mooist in een storm of in dichte mist.’ Om het belang daarvan duidelijk te maken wil ik zeggen dat het evangelie van Jezus Christus nooit belangrijker is dan in een storm of als we veel moeilijkheden hebben. Nooit is de macht van het priesterschap belangrijker dan als er thuis een crisis of een ernstige ziekte is, als er een belangrijke beslissing moet worden genomen of als er een overstroming, brand of hongersnood is. In de macht van het priesterschap, de bevoegdheid van de almachtige God, schuilt de macht om in overeenstemming met de wil van de Heer wonderen te verrichten. Maar als we dat priesterschap willen gebruiken, moeten we de gedragsnormen naleven. Als we dit beginsel niet goed begrijpen zullen we de zegeningen van dat geweldige priesterschap niet ontvangen.19

Suggesties voor zelfstudie en discussie

  • Hoe kunnen we door het priesterschap ‘de weg terug naar onze hemelse Vader’ vinden?

  • Waarom is het belangrijk dat priesterschapsdragers zich realiseren dat het priesterschap gebruikt moet worden om zielen te redden en behoeftigen te helpen? Hoe geven Petrus en Johannes in Handelingen 3:1–9 een voorbeeld van rechtschapen gebruik van het priesterschap?

  • Wat kunnen we uit Leer en Verbonden 121:41–44 te weten komen over de manier waarop priesterschapsdragers hun priesterschap moeten uitoefenen?

  • Waarom moeten priesterschapsdragers rechtschapen zijn als zij getrouw in het priesterschap willen zijn? Wat is volgens president Lee de straf als wij het priesterschap niet rechtschapen gebruiken?

  • Hoe kan de kennis dat we als priesterschapsdrager in opdracht van de Heer handelen nuttig zijn als we onze roeping groot willen maken?

  • Hoe kunnen zusters priesterschapsdragers helpen bij het grootmaken van hun roeping?

  • Kunt u een aantal specifieke manieren noemen waarop u in uw leven door de macht van het priesterschap bent gezegend?

Noten

  1. Be Loyal to the Royal within You, Brigham Young University Speeches of the Year (20 oktober 1957), blz. 1–2.

  2. Stand Ye in Holy Places (1974), blz. 251–252.

  3. Conference Report, gebiedsconferentie München, 1973, blz. 8.

  4. Decisions for Successful Living (1973), blz.123.

  5. Toespraak tijdens een bijeenkomst van de Mutual Improvement Association, 1948, afdeling kerkgeschiedenis, onderafdeling kerkelijke archieven, De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, blz. 2.

  6. Conference Report, oktober 1972, blz. 64; of Ensign, januari 1973, blz. 63.

  7. Stand Ye in Holy Places, blz. 253–255.

  8. The Teachings of Harold B. Lee, onder redactie van Clyde J. Williams (1996), blz. 481.

  9. Stand Ye in Holy Places, blz. 255.

  10. Conference Report, april 1973, blz. 129; of Ensign, juni 1973, blz. 98.

  11. The Teachings of Harold B. Lee, blz. 487–488.

  12. The Teachings of Harold B. Lee, blz. 487.

  13. The Teachings of Harold B. Lee, blz. 501.

  14. Conference Report, oktober 1973, blz. 115, 120; of Ensign, januari 1974, blz. 97, 100–101.

  15. The Teachings of Harold B. Lee, blz. 488.

  16. Stand Ye in Holy Places, blz. 256–257.

  17. Conference Report, gebiedsconferentie München, 1973, blz. 68.

  18. The Teachings of Harold B. Lee, blz. 486–487.

  19. The Teachings of Harold B. Lee, blz. 488.