Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 20: ‘Hoed mijn schapen’


Hoofdstuk 20

‘Hoed mijn schapen’

‘We moeten allemaal leren ware herders te zijn. We moeten dezelfde liefde voor anderen aan de dag leggen die de goede Herder voor ieder van ons heeft. Elke ziel is Hem dierbaar.’

Uit het leven van Ezra Taft Benson

President Ezra Taft Benson vertelde eens een ervaring die hij als raadgever in een ringpresidium had gehad:

‘Jaren geleden probeerden we in een ringpresidiumvergadering in Boise (Idaho) een president te kiezen voor het zwakste en kleinste ouderlingenquorum in de ring. Onze administrateur had voor een lijst met alle ouderlingen van dat quorum gezorgd, en op die lijst stond de naam van een man die ik al enkele jaren kende. Hij kwam uit een goed mormoons gezin, maar deed niet veel in de kerk.

‘Als de bisschop een klusje voor het kerkgebouw gedaan moest hebben, was hij meestal wel van de partij, en als de ouderlingen softbal wilden spelen, deed hij ook wel eens mee. Hij had leiderschapskwaliteiten; hij was voorzitter van een vrijwilligersorganisatie en deed het prima.

‘Ik zei tegen de ringpresident: “Heb ik toestemming om die man op te zoeken en hem de uitdaging te geven zijn leven op orde te brengen volgens de normen van de kerk en leider van zijn quorum te worden? Ik weet dat er een risico aan vastzit, maar hij heeft de capaciteiten.”

‘De ringpresident zei: “Ga je gang, en God zegene je.”

‘[…] Ik zocht die man thuis op. Ik zal de uitdrukking op zijn gezicht nooit vergeten toen hij de deur opendeed en een lid van het ringpresidium zag staan. Hij liet mij aarzelend binnen; zijn vrouw stond te koken en ik rook de geur van koffie die uit de keuken kwam. Ik vroeg of zijn vrouw erbij kon komen, en toen we zaten vertelde ik hem de reden van mijn bezoek. “Ik vraag je niet om direct te antwoorden”, zei ik tegen hem. “Ik wil alleen dat je me belooft dat je erover nadenkt, erover bidt, nagaat wat het voor je gezin zou betekenen en dan kom ik je volgende week weer opzoeken. Als je de roeping niet aanneemt, blijven we van je houden”, voegde ik eraan toe.

‘De volgende zondag, zodra hij opendeed, zag ik een verandering. Hij was blij me te zien, liet me snel binnen en riep zijn vrouw erbij. Hij zei: “Broeder Benson, we hebben gedaan wat u zei. We hebben erover nagedacht en we hebben erover gebeden, en we hebben besloten de roeping aan te nemen. Als u als leiders zo veel vertrouwen in mij stellen, ben ik bereid de normen van de kerk na te leven, wat ik al veel eerder had moeten doen.”

‘Hij zei ook: “Ik heb geen koffie meer gedronken sinds u hier vorige week was, en ik drink ’t nooit meer.”

‘Hij werd als quorumpresident ouderlingen aangesteld en de opkomst in zijn quorum begon toe te nemen — en die bleef toenemen. Hij ging eropuit, sloeg een arm om de minderactieve ouderlingen heen en bracht ze terug. Een paar maanden later verhuisde ik uit de ring.

‘Jaren later kwam er op Temple Square in Salt Lake City (Utah) een man met uitgestoken hand naar me toe en zei: “Broeder Benson, u kent me vast niet meer, of wel?”

‘“Toch wel,” zei ik, “maar ik weet alleen niet meer hoe u heet.”

‘Hij zei: “Weet u nog dat u zeven jaar geleden een minderactieve ouderling in Boise thuis opzocht?” En toen herinnerde ik me alles uiteraard weer. Toen zei hij: “Broeder Benson, ik kan u niet genoeg bedanken dat u die zondagmiddag bij mij thuiskwam. Ik ben nu bisschop. Ik dacht altijd dat ik gelukkig was, maar ik wist niet wat echt geluk was.”’1

Geïnspireerd door deze en andere ervaringen moedigde president Benson trouwe heiligen der laatste dagen aan om de helpende hand naar leden van de kerk uit te steken die ‘los van de kerk en de invloed van het evangelie’ leefden.2 In de algemene aprilconferentie van 1984 zei hij: ‘Wij zijn blij met de heractivering van veel van onze broeders en zusters. Wij moedigen de leidinggevenden in priesterschap en hulporganisaties aan om met dit grote werk door te gaan.’3 Diezelfde week sprak hij tot een groep priesterschapsleiders over de noodzaak om de mannen in de kerk die nog niet tot ouderling geordend zijn, te begeleiden:

‘Mijn hart gaat uit naar die mannen, die het hoofd van een gezin zijn. […] Ik denk niet dat we nu een grotere uitdaging in de kerk hebben dan die mannen te heractiveren en tot het punt te brengen waarop ze hun gezin mee naar het huis des Heren kunnen nemen en de grootste zegeningen kunnen genieten die mannen en vrouwen in deze en in de komende wereld kennen.

‘Broeders, wij hopen en bidden dat u dit heractiveringswerk als meer dan een tijdelijk programma zult zien. Wij hopen dat deze periode in onze kerkgeschiedenis zal worden opgetekend als een tijd waarin vele dolende en verloren zielen door de kerk van God zijn teruggewonnen.’4

Afbeelding
Christ sitting wiatching a flock of sheep.

‘Nu is de tijd om de leringen van de Heiland over de goede herder toe te passen.’

Leringen van Ezra Taft Benson

1

Als volgeling van de Heer is het onder meer onze zending om onze broeders en zusters die de kerk vaarwel gezegd hebben de hand te reiken.

Het doel van de kerk van de Heer is de vooruitgang van elke zoon en dochter van God naar de hoogste zegeningen van het eeuwige leven te bewerkstelligen. […]

Ik wil het hebben over onze zending om de heiligen te vervolmaken, en in het bijzonder de opdracht om de mensen te heractiveren die de kerk de rug hebben toegekeerd. Deze leden zijn onze broeders en zusters, die zich momenteel aan de kerk en de invloed van het evangelie onttrokken hebben.

In deze groep minderactieve leden zijn er velen die niet komen omdat ze er onverschillig tegenover staan. Ook zijn er onder hen leden van wie we niet het juiste adres hebben. Sommigen van hen zijn nieuwe bekeerlingen die kennelijk niet de versterkende aandacht en leringen hebben ontvangen waardoor zij ‘medeburgers der heiligen’ zouden zijn geworden. (Zie Efeziërs 2:19.) Velen zijn jonge alleenstaande.

Als lid van de kerk en volgeling van de Heer moeten we al die mensen, zo nodig nogmaals, onze liefde en onze oprechte uitnodiging om terug te komen geven. ‘Kom terug. Kom terug en vergast u aan de tafel van de Heer. Proef opnieuw van de zoete en verzadigende vruchten van de omgang met de heiligen.’ (Ensign, maart 1986, p. 88.)

De uitdaging die voor ons ligt, is groot. […] Wij moeten groot geloof oefenen en er veel energie en toewijding in steken om deze broeders en zusters te bereiken. Maar wij moeten het doen. De Heer verwacht van ons dat wij het doen. En we zullen het doen!5

2

Als we mensen willen hoeden die afgedwaald zijn, moeten we de leringen van de Heiland over de goede herder toepassen.

Nu is de tijd om de leringen van de Heiland over de goede herder toe te passen op de uitdaging die voor ons ligt om verloren schapen en opstandige lammeren terug te winnen.

‘Wat dunkt u? Indien een mens in het bezit is gekomen van honderd schapen en een ervan raakt verdwaald, zal hij dan niet de negenennegentig op de bergen laten en heengaan om het dwalende te zoeken?

‘En gebeurt het, dat hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u, dat hij zich over dat ene meer verblijdt dan over de negenennegentig, die niet verdwaald waren.’ (Matteüs 18:12–13.)

In Jezus’ tijd kende de Palestijnse herder elk van zijn schapen. De schapen kenden zijn stem en vertrouwden hem. Zij zouden niet met een vreemde meegaan. De schapen kwamen naar hem toe wanneer zij geroepen werden. (Zie Johannes 10:1–5, 14.)

De herders brachten ’s avonds hun schapen naar een kraal of een schaapskooi. De schaapskooi werd door hoge muren omringd, en doornen werden op de muren geplaatst ter bescherming tegen wilde dieren en dieven. Soms sprong er echter een hongerig wild dier over de muur, te midden van de schapen, en maakte ze bang.

In een dergelijke situatie onderscheidde de ware herder — die van zijn schapen hield — zich van de huurling die alleen voor het geld en uit plicht werkte. De ware herder was bereid zijn leven voor zijn schapen te geven. Hij begaf zich onder de schapen en vocht voor hun welzijn. Daartegenover stond de huurling, die zijn eigen veiligheid boven die van de schapen stelde en doorgaans voor gevaar vluchtte.

Jezus gebruikte deze alledaagse situatie om uit te leggen dat Hij de goede Herder was, de ware Herder. Vanwege zijn liefde voor zijn broeders en zusters zou Hij zijn leven gewillig en vrijwillig voor hen afleggen. (Zie Johannes 10:11–18.)

Uiteindelijk gaf de goede Herder daadwerkelijk zijn leven voor zijn schapen — voor u en mij, voor ons allemaal.

De symboliek van de goede herder gaat ook nu in de kerk op. De schapen hebben de leiding van oplettende herders nodig. Tevelen dwalen af. Sommigen worden tijdelijk afgeleid en weggelokt. Anderen zijn volledig zoekgeraakt.

We beseffen dat sommige schapen, net als vroeger, weerspannig worden en ‘zijn als een wilde kudde, die voor de herder vlucht’. (Mosiah 8:21.) Maar de meeste problemen komen door een gebrek aan liefdevolle en oplettende begeleiding. Er moeten meer herders opgeleid worden.

Met herderlijke zorg moeten onze nieuwe leden, de pasgeborenen in het evangelie, gekoesterd worden en oplettend begeleid worden zodat zij in evangeliekennis toenemen en nieuwe normen beginnen na te leven. Die aandacht zal er mede voor zorgen dat ze niet in oude gewoonten terugvallen.

Door onze liefdevolle herderlijke zorg zullen onze jonge mensen, onze lammeren, minder geneigd zijn om af te dwalen. En gebeurt dat toch, dan zal de herdersstaf — een liefdevolle arm en een begripvol hart — ze helpen terugwinnen.

Door onze herderlijke zorg kunnen velen die zich nu buiten de kudde begeven, teruggewonnen worden. Velen die buiten de kerk getrouwd zijn en de levensstijl van de wereld aangenomen hebben, reageren wellicht op een uitnodiging om tot de kudde terug te keren.6

Afbeelding
A young couple with a baby are talking to another young couple as they sit in a classroom.

Door de vriendschapsbanden in onze wijk of gemeente aan te halen, helpen wij elkaar in de kudde van de goede Herder te blijven.

3

Afgedwaalde heiligen der laatste dagen hebben behoefte aan oprecht, hartelijk medeleven van ware en liefdevolle herders.

Er zijn geen nieuwe oplossingen voor dit oude probleem van schapen die afdwalen om ergens anders voedsel te zoeken. De opdracht die Jezus aan Petrus gaf en driemaal herhaalde om deze kracht bij te zetten, is de beproefde oplossing: ‘Weid mijn lammeren. Hoed mijn schapen. Weid mijn schapen.’ (Zie Johannes 21:15–17.)

In het Boek van Mormon staat de grote aansporing dat zij die zich in de kerk van Christus hebben laten dopen, voortdurend ‘bekend [moeten] blijven en gevoed worden door het goede woord Gods’. (Moroni 6:4.)

Het antwoord ligt dus in de gebedsvolle herderlijke zorg en het voeden van de kudde — met andere woorden: persoonlijke waakzame zorg. Er moet dus sprake zijn van echte, oprechte zorg door een ware en liefdevolle herder, niet slechts de oppervlakkige zorg die een huurling laat zien.

Nu we het idee van een ware herder bespreken, beseffen we dat de Heer die taak aan priesterschapsdragers heeft toebedeeld. Maar zusters hebben ook ‘herderlijke’ taken en zij dienen elkaar en anderen met liefde. Dus moeten we allemaal leren ware herders te zijn. We moeten dezelfde liefde voor anderen aan de dag leggen die de goede Herder voor ieder van ons heeft. Elke ziel is Hem dierbaar. Zijn uitnodiging wenkt elk lid — elke zoon en dochter van God.

‘Zie, Hij nodigt alle mensen uit, want de armen der barmhartigheid zijn naar hen uitgestrekt, en Hij zegt: Bekeert u, en Ik zal u aannemen. […]

‘Komt tot Mij en gij zult nemen van de vrucht van de boom des levens; […]

‘ja, komt tot Mij en brengt werken der gerechtigheid voort.’ (Alma 5:33–35.)

Zijn uitnodiging wordt niemand onthouden. Allen die zijn uitnodiging om deel te hebben aan zijn evangelie aannemen, zijn van harte welkom. De schapen — sommige afgeleid, sommige onverschillig, sommige door andere zaken in beslag genomen — moeten gevonden en met liefde geheractiveerd worden. Elk hulpmiddel vanuit de priesterschap en hulporganisaties moet hierbij ingezet worden.

Deze opdracht zal alleen kunnen slagen wanneer de leidinggevenden in de betrokken ringen, wijken, quorums en hulporganisaties samen met getrouwe leden overal hun wil en geloof aan de dag leggen om de minderactieven tot volledige activiteit in de kerk terug te brengen.

Als u dit prijzenswaardige doel ernstig nastreeft, sporen wij u aan hernieuwde nadruk te leggen op doeltreffend huisonderwijs door de priesterschap en doeltreffend huisbezoek door de ZHV. Huisonderwijs en huisbezoek zijn geïnspireerde programma’s. Zij zijn bedoeld om elk lid van de kerk elke maand te bereiken, zowel de actieve als de minderactieve. Schenk alstublieft meer aandacht aan huisonderwijs en huisbezoek.7

4

Als we onze broeders en zusters blijven bedienen, kunnen wij ze helpen alle zegeningen en verordeningen van het evangelie te ontvangen.

Uit onze gebeden moeten dezelfde intensiteit en bezorgdheid spreken als uit de gebeden van Alma toen hij de afvallige Zoramieten die van de Heer waren afgedwaald, wilde terugwinnen:

‘O Heer, wilt Gij ons geven dat wij erin zullen slagen hen wederom tot U te brengen in Christus.

‘Zie, o Heer, hun ziel is kostbaar en velen van hen zijn onze broeders; daarom, o Heer, geef ons kracht en wijsheid om dezen, onze broeders, wederom tot U te kunnen brengen.’ (Alma 31:34–35; cursivering toegevoegd.) […]

De beginselen om zielen te heractiveren veranderen niet. Die zijn:

1. De verlorene of minderactieve moet gevonden en benaderd worden.

2. Liefdevolle bezorgdheid moet getoond worden. Zij moeten onze liefde voelen.

3. Zij moeten in het evangelie onderwezen worden. Zij moeten door de onderwijzers en leerkrachten de macht van de Heilige Geest voelen.

4. Zij moeten erbij horen.

5. Zij moeten zinvolle kerktaken hebben.

Om met de woorden van het Boek van Mormon te spreken, moeten we hen ‘blijven bedienen’. (3 Nephi 18:32.)

Wij zijn er in het bijzonder op gebrand dat nieuwe bekeerlingen volledig in de kerk opgenomen worden. Zij moeten met open armen verwelkomd worden.

Laten wij de handen ineenslaan om de minderactieven tot volledige activiteit in de kerk terug te brengen. Doen wij dat, dan worden wij allen nog meer één in het volbrengen van de zending van de kerk — het evangelie, met alle bijbehorende zegeningen en verordeningen, meer in het leven van alle kerkleden brengen. De kerk heeft ‘ieder lid nodig’ (LV 84:110), en ieder lid heeft het evangelie, de kerk en alle verordeningen ervan nodig.

Mogen wij allen de zegeningen van de Heer zoeken om ons te sterken en ons de benodigde macht en invloed te geven als wij in dit door liefde ingegeven werk samenwerken.8

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Wat zijn uw gevoelens en gedachten over familieleden of vrienden die zich ‘aan de kerk en de invloed van het evangelie onttrokken hebben’? Wat kunnen wij doen om hun de helpende hand toe te steken? (Zie paragraaf 1.)

  • Denk na over president Bensons leringen over de verschillen tussen een huurling en een herder (zie paragraaf 2). Wat kunnen wij doen om een betere herder te worden?

  • President Benson vertelt ons dat mensen ‘behoefte aan oprecht, hartelijk medeleven van ware en liefdevolle herders’ hebben (paragraaf 3). Hoe kunnen wij hartelijk medeleven voor anderen ontwikkelen? Denk bij deze vraag ook over uw taak als huisonderwijzer of huisbezoekster.

  • Wat denkt u dat ‘blijven bedienen’ betekent? (3 Nephi 18:32). Denk na over de vijf beginselen die president Benson noemt om mensen te helpen weer actief in de kerk te worden (zie paragraaf 4). Hoe kan elk van die beginselen iemand helpen de zegeningen van het evangelie te ontvangen?

Relevante Schriftteksten

Matteüs 9:10–12; Lucas 15; 22:32; 1 Petrus 5:2–4; Moroni 6:4; LV 18:10–16; 84:106

Studietip

‘Lezen, bestuderen en overpeinzen verschillen van elkaar. We lezen woorden die ons misschien op een idee brengen. We bestuderen en ontdekken misschien patronen en verbanden in Schriftteksten. Maar door te overpeinzen stellen we ons voor openbaring van de Geest open. Voor mij bestaat overpeinzen uit nadenken en bidden nadat ik aandachtig de Schriften heb gelezen en bestudeerd.’ (Henry B. Eyring, ‘Dienen met de Geest’, Liahona, november 2010, p. 60.)

Noten

  1. ‘Feed My Sheep’, Ensign, september 1987, pp. 4–5.

  2. ‘Feed My Sheep’, p. 3.

  3. ‘Counsel to the Saints’, Ensign, mei 1984, p. 8.

  4. The Teachings of Ezra Taft Benson (1988), p. 234.

  5. ‘Feed My Sheep’, p. 3.

  6. ‘Feed My Sheep’, pp. 3–4.

  7. ‘Feed My Sheep’, p. 4.

  8. ‘Feed My Sheep’, pp. 4, 5.