2011
De historische context van het Nieuwe Testament
Januari 2011


De historische context van het Nieuwe Testament

Begrip van de herkomst van dit opmerkelijke boek met schriftuur kan onze studie verrijken.

Elk standaardwerk met schriftuur heeft een unieke geschiedenis en getuigt op eigen wijze van het evangelie van verlossing. Typisch aan het Nieuwe Testament is dat het de woorden bevat van personen die Jezus persoonlijk gekend hebben of die Hem vlak na zijn opstanding gevolgd hebben. Dat maakt het Nieuwe Testament tot een uiterst kostbaar hulpmiddel om tot de Heiland te komen en een beeld te krijgen van zijn aardse bediening. Kennis van de geschiedenis van het Nieuwe Testament, wie het heeft geschreven en hoe wij het boek hebben gekregen zal onze waardering voor dit opmerkelijke boek vergroten. Die kennis zal ons meer geestelijke kracht geven om, net als de vroegere volgelingen van Jezus Christus, onze beproevingen het hoofd te bieden.

Wat is het Nieuwe Testament?

In de jaren vlak na de dood van Jezus zou de term ‘Nieuwe Testament’ niet naar een verzameling boeken over het leven en de dood van de Heiland hebben verwezen, maar naar iets dat Hij tijdens de avond van het laatste avondmaal tegen zijn discipelen heeft gezegd: ‘Dat is mijn bloed, het bloed van het Nieuwe Testament, dat voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden’ (Matteüs 26:28 in de Statenvertaling; cursivering toegevoegd). De Griekse woorden die vertaald zijn als ‘Nieuwe Testament’ verwijzen eigenlijk naar een verbond, het nieuwe verbond dat de Heiland ons door zijn verzoening biedt. De geschriften in het Nieuwe Testament in de Bijbel beschrijven, documenteren en leren ons over dat nieuwe verbond tussen de Heer en zijn volk.

De geschriften in het Nieuwe Testament richten zich op verschillende aspecten van de bediening van de Heiland. Het Nieuwe Testament begint met de evangeliën, een term die ‘het goede nieuws’ betekent en slaat op het leven, de bediening en de goddelijke rol van Jezus Christus. Het Nieuwe Testament bevat ook een geschiedenis van het eerste zendingswerk van de kerk (het boek Handelingen); brieven van kerkleiders, zoals Petrus en Paulus, die de christenen (ook wel heiligen genoemd) aanmoedigden om trouw aan hun geloof te blijven; een getuigenis (Hebreeën); en een openbaring waarin de terugkeer van de Heer in de laatste dagen wordt beloofd (het boek Openbaring). De verschillende schrijvers boden allemaal een ander perspectief omdat ze allen schreven met een bepaalde doelgroep voor ogen. Ze hebben nooit geprobeerd veronderstelde hiaten in het historische verslag te vullen. In het midden van de vierde eeuw n.C., werden de 27 boeken die het nieuwe verbond van de Heer omvatten, verzameld en geordend zoals ze nu verkrijgbaar zijn.

Hoe hebben we het Nieuwe Testament ontvangen?

Uit een grotere groep discipelen riep Jezus twaalf mannen als apostel. Deze mannen volgden Hem gedurende zijn bediening, leden met Hem en beleefden successen en geestelijke ervaringen. Na de dood van Jezus begonnen de apostelen, evenals andere getrouwe volgelingen, hun ervaringen op te schrijven. Twee gebeurtenissen kunnen hun verlangen hebben aangewakkerd om een verslag over het leven van Jezus te schrijven: ten eerste dat Jeruzalem en de tempel in 70 n.C. in de handen van een Romeins leger vielen. Ten tweede dat de afval al gaande was (zie Handelingen 20:29–30). Daarom werden veel geschriften in het Nieuwe Testament opgeschreven om de getrouwe leden tijdens de ellende en verdeeldheid in die tijd te helpen.

Als we op hun ervaringen terugkijken, kunnen we leren hoe zij moeilijke omstandigheden het hoofd boden en hoe dat goede nieuws van het evangelie een stabiliserende factor was in de strijd tegen de afval.

Tegen het eind van de eerste eeuw waren alle geschriften die nu in het Nieuwe Testament staan voltooid en onder de gemeenten van de kerk verspreid. Schrijvers maakten kopieën van de tekst op papyrus en later op perkament, maar er waren relatief weinig exemplaren verkrijgbaar. Leden van de kerk verzamelden de beschikbare boeken en lazen en bestudeerden de woorden van de Heer en de apostelen. De verspreiding van de Schriften werd aanzienlijk belemmerd door de vervolging van de christenen door de Romeinse keizer Diocletianus in 303 n.C. Hij beval dat alle christelijke schriftuur verbrand moest worden en dat de christenen offers aan afgoden moesten brengen. Veel getrouwe mensen verborgen de heilige teksten in die jaren van vervolging. Later, toen de eerste christelijke keizer, Constantijn, nieuwe exemplaren van de Schriften liet maken, konden zijn geleerden boeken recuperen die vóór het bevelschrift van Diocletianus in de gemeenten gebruikt waren. Onze hedendaagse, gedrukte exemplaren van het Nieuwe Testament zijn terug te voeren tot de exemplaren van de Bijbel die in de tijd van Constantijn zijn gemaakt, en zijn daarom ook terug te voeren tot de mensen die hun veiligheid op het spel hebben gezet om het nieuwe verbond van de Heer te behouden.

Vlak nadat Constantijn de opdracht had gegeven om het Nieuwe Testament te vermenigvuldigen en te distribueren, werden de boeken die in onze huidige Bijbel staan in de huidige volgorde gerangschikt. Deze volgorde volgt een systeem dat ook in het Oude Testament is gebruikt. Het Nieuwe Testament bevat de wet (de evangeliën), de geschiedenis van het christendom (Handelingen) en de profeten (Romeinen tot en met Openbaring). Het Oude en het Nieuwe Testament eindigen met een belofte van de terugkeer van de Heer (Maleachi en Openbaring). De opname van deze profetische boeken in het Nieuwe Testament is een uiting van de hoop op toekomstig eeuwig heil en op toekomstige openbaring.

Wie heeft het Nieuwe Testament geschreven?

Iedere schrijver van het Nieuwe Testament heeft vanuit zijn eigen perspectief over de verlossende zending van Jezus Christus geschreven. Twee van de evangeliën zijn door apostelen geschreven: Matteüs en Johannes. Deze apostolische getuigen hebben een ooggetuigenverslag van het leven van Jezus gegeven. Twee latere volgelingen van de Heer hebben ook evangeliën geschreven: Marcus en Lucas, die getuigen van wat ze hebben gevoeld en gehoord. Beide mannen zijn op enig moment zendingscollega van Paulus geweest (zie Handelingen 12:25; 2 Timoteüs 4:11) en verwoorden ten dele de interesses van het toenemende aantal heiligen dat buiten Judea woonde en de Heer nooit persoonlijk had ontmoet. Maar hun verslagen zijn een sterk getuigenis van Hem in wie zij geloofden.

De brieven van Paulus zijn waarschijnlijk de oudste geschriften in het Nieuwe Testament, hoewel ze niet allemaal tegelijkertijd geschreven zijn. Zijn getuigenis was het resultaat van zijn ervaringen als zendeling, van verscheidene krachtige visioenen (zie Handelingen 9:1–6; 2 Korintiërs 12:1–7), en van zijn persoonlijk contacten met Petrus en anderen (zie Galaten 1:18–19). Hij schreef voornamelijk om de onenigheid in de gemeenten bij te leggen, maar op andere momenten schreef hij brieven naar zijn persoonlijke vrienden (Timoteüs en Titus). In een van zijn brieven vraagt Paulus een slavenhouder een weggelopen slaaf die Paulus in de gevangenis had ontmoet (Filemon) terug te nemen. Traditiegetrouw wordt het boek Hebreeën aan Paulus toegeschreven, hoewel zijn gebruikelijke introductie als auteur ontbreekt. Hoe dan ook, het boek getuigt ervan dat we door geloof tot de Heer kunnen komen. Hebreeën, dat staat in het Nieuwe Testament na de brieven van Paulus, is een verhandeling over geloof in tijden van tegenspoed.

De korte brief van Jakobus is ook in een vroeger stadium geschreven en bevat verwijzingen naar de leringen van Jezus uit de bergrede die mondeling waren overgeleverd en niet staan opgetekend in het evangelie van Matteüs (zie Jakobus 1:13; 4:12; 5:12). Waarschijnlijk is Jakobus, de jongere broer van de Heiland, de schrijver van deze brief. Hij had het voorrecht om de herrezen Heiland te kennen en te zien (zie (see 1 Korintiërs 15:7) en speelde een belangrijke rol bij veel gebeurtenissen in de geschiedenis van de kerk (zie Handelingen 15:13–29).

Het Nieuwe Testament bevat ook twee brieven van de apostel Petrus en drie van de apostel Johannes. Beiden moedigden de christenen aan om getrouw te blijven; vooral Petrus maakte zich zorgen over hun getrouwheid in tijden van beproeving.

Judas is een van de laatste boeken in het Nieuwe Testament. Net als Jakobus is dit boek waarschijnlijk door een broer van de Heiland geschreven (‘Judas’ in Marcus 6:3). Judas schreef deze brief om een eind te maken aan de toenemende afval in de gemeenten.

Het Nieuwe Testament eindigt met de openbaring aan de apostel Johannes, die zijn visioen opschreef over de glorierijke terugkeer van de Heer. Bij het begin van zijn duizendjarig rijk. In dat visioen staat een gedetailleerde beschrijving van de strijd tussen goed en kwaad. De meeste hoofdstukken gaan over gebeurtenissen die voor Johannes in de toekomst plaatsvonden, waaronder gebeurtenissen in de laatste dagen — in onze tijd.

Voor wie is het Nieuwe Testament geschreven?

Omdat het Nieuwe Testament strikt genomen een nieuw verbond tussen de Heer en zijn gelovige volgelingen is, zijn de boeken bedoeld voor iedereen die Hem wil leren kennen, in deze bedeling en in voorgaande bedelingen. Oorspronkelijk schreven de auteurs van het Nieuwe Testament teksten die in hun tijd onmiddellijk in de gemeenten van de kerk gebruikt konden worden, maar tegelijk schreven ze de belangrijkste gebeurtenissen in de geschiedenis van de mens op. Johannes beschouwde zijn geschriften als een getuigenis: ‘Deze zijn geschreven, opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij, gelovende, het leven hebt in zijn naam’ (Johannes 20:31). Anderen, zoals Lucas, schreven met de bedoeling om de geschiedenis vast te leggen:

‘Aangezien velen getracht hebben een verhaal op te stellen over de zaken, die onder ons hun beslag hebben gekregen,

‘gelijk ons hebben overgeleverd degenen, die van het begin aan ooggetuigen en dienaren van het woord geweest zijn,

‘ben ook ik tot het besluit gekomen, na alles van meet aan nauwkeurig te hebben nagegaan, dit in geregelde orde voor u te boek te stellen’ (Lucas 1:1–3).

De verscheidenheid onder de heiligen in die tijd was groot. Sommigen waren afkomstig van Joodse families, anderen waren in een andere godsdienst grootgebracht, en weer anderen hadden erg weinig godsdienstige achtergrond voordat ze zich lieten dopen. Ze waren eigenlijk een afspiegeling van de diversiteit onder de hedendaagse heiligen. Daarom kunnen wij van hun moeilijkheden belangrijke lessen leren over de manier waarop wij goddeloosheid kunnen overwinnen en ondanks beproeving en verleiding trouw kunnen blijven. Ze laten ons ook zien hoeveel moeite de gemeenten hadden omdat ze klein waren en hoeveel zekerheid de woorden van de apostelen en profeten hen boden.

Een hedendaags getuigenis

Het Nieuwe Testament leert ons dat — howel in onzekere tijden sommigen niet geneigd waren om naar het evangelie te luisteren — er wel zekerheid was voor hen die ‘bleven volharden bij het onderwijs der apostelen en de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden’ (Handelingen 2:42). Andere voorbeelden leren ons dat zelfs rechtschapen mensen beproefd worden (zie 1 Korintiërs 10:13) en dat de kern van het evangelie tegenwoordig even eenvoudig is als tweeduizend jaar geleden: ‘Zuivere en onbevlekte godsdienst voor God, de Vader, is: omzien naar wezen en weduwen in hun druk en zichzelf onbesmet van de wereld bewaren’ (Jakobus 1:27). Net als de Leer en Verbonden, waarin de profeet Joseph Smith getuigt ‘dat Hij leeft!’ (LV 76:22), geeft het Nieuwe Testament een soortgelijk getuigenis dat het graf op paasochtend leeg was: ‘Hij is hier niet, want Hij is opgewekt’ (Matteüs 28:6).

Jezus Christus en zijn apostelen aan het laatste avondmaal.

De vroegere heiligen die naar een brief van Paulus luisteren.

Paulus schrijft een brief in de gevangenis.

Petrus predikt tot Cornelius en zijn gehele huis.

Petrus en Johannes prediken en genezen.

Illustraties © Dover Publications

Rechts: illustratie Adam Koford