2017
Een zegen voor minderactieven
August 2017


Een zegen voor minderactieven

Als we in overeenstemming met de Geest leven en de Heer om leiding vragen, zal Hij onze inspanningen om zijn verloren schapen terug in de kudde te brengen, belonen.

Afbeelding
Christ healing

Genezing, J. Kirk Richards

We leren meer prachtige levenslessen met onze geestelijke dan met onze lichamelijke zintuigen. Veel belangrijke dingen, zoals eeuwige zaken, kunnen wel gevoeld, maar niet gezien worden.

De apostel Paulus legde dit beginsel aan de heiligen in Korinthe uit: ‘Wij houden onze ogen immers niet gericht op de dingen die men ziet, maar op de dingen die men niet ziet; want de dingen die men ziet, zijn van het ogenblik, maar de dingen die men niet ziet, zijn eeuwig’ (2 Korinthe 4:18).

We ontwikkelen en voelen liefde voornamelijk met onze geestelijke zintuigen. Ook mededogen, vriendschap, geduld en geloof zijn vruchten van de Geest (zie Galaten 5:22). Onze hemelse Vader gebruikt deze gevoelens van de Geest om zijn kinderen te zegenen, ook zij die zijn afgedwaald.

Ik heb bijna mijn hele leven in Oceanië gewoond. Veel volken in Oceanië begrijpen zeer goed hoe belangrijk die onzichtbare dingen van Paulus zijn. Ze hechten duidelijk meer belang aan geestelijke dan aan lichamelijke behoeften.

Dit gebied van de kerk kent grote diversiteit. Er zijn ontwikkelde en progressieve naties zoals Australië en Nieuw-Zeeland, en landen als Tonga en Samoa, waar de mensen leven van landbouw en visvangst en waar een groot deel van de bevolking lid van de kerk is. Dan zijn er nog de ontwikkelingslanden, zoals Papoea-Nieuw Guinea en de Salomonseilanden, waar de bevolking met zware beproevingen te kampen heeft.

Deze diversiteit schept kansen om bij te leren.

Gedreven om minderactieven te bezoeken

Ik herinner me zo’n leermoment. Als gebiedszeventiger werd mij gevraagd om in Nieuw-Zeeland een ringconferentie te presideren. Een paar maanden voordien had president Thomas S. Monson alle zeventigen over de hele wereld nog krachtig toegesproken. De nadruk van zijn toespraak lag op het redden van hen die de verordeningen van het evangelie los hadden gelaten.

Met de boodschap van president Monson en de daarbijhorende opdracht in gedachten, voelde ik mij gedreven om minderactieven te bezoeken en interesse voor hun heilsverbonden en -verordeningen op te wekken. Ik vroeg de ringpresidenten of ze tijdens het weekend van de ringconferentie met mij bij minderactieve leden op bezoek wilden gaan. Dat waren altijd erg fijne bezoeken.

Op een zaterdag bezochten een ringpresident en ik enkele families. Een zeker echtpaar was ongeveer tien jaar getrouwd, in de tempel aan elkaar verzegeld, maar minderactief geworden. We werden hartelijk verwelkomd en we hadden een geestelijk opbouwend gesprek. Toen het bezoekje ten einde liep, voelde ik de ingeving om de man te vragen of hij een zegen wilde hebben, en om hem vervolgens te vragen om zijn vrouw een zegen te geven.

Dat was een vreemde ingeving. Ik had altijd geleerd dat je een ondergeschikte houding dient aan te nemen als je ergens te gast bent, en dat het gezinshoofd bepaalt wat er gebeurt. Deze broeder was echter dankbaar voor het aanbod en hij was duidelijk ontroerd toen de ringpresident en ik hem een zegen hadden gegeven.

Toen hij weer opstond, vroeg hij echter of een van ons zijn vrouw een zegen wilde geven. Hij zei dat hij haar in die tien jaar huwelijk nooit een zegen had gegeven en zich ongemakkelijk voelde.

‘We zullen u helpen’, zei ik bemoedigend.

Afbeelding
woman receiving priesthood blessing

Illustraties Brian Call

We legden uit hoe hij een zegen diende te geven en oefenden de begin- en slotformule met hem in, waarna hij zijn vrouw een prachtige zegen gaf. Toen hij klaar was, hadden we allemaal tranen in onze ogen, en hij en zijn vrouw aanvaardden onze uitnodiging om het evangelie weer een plek in hun leven te geven.

Deze mooie ervaring inspireerde de ringpresident om de priesterschapsdragers er de volgende dag tijdens zijn toespraak toe aan te moedigen om na de ringconferentie hun gezinsleden een zegen te geven.

Geïnspireerd om een zegen te geven

Na de zondagsbijeenkomst van de ringconferentie kreeg ik weer een ingeving. Ik moest naar een jonge vrouw gaan die in de kapel op de tiende rij zat en haar vragen of ze behoefte had aan een zegen. Ik kende haar niet, maar het was een dwingende ingeving.

De zuster was verbaasd en zei aarzelend: ‘Nee, dank u.’

Ik was enigszins dankbaar voor haar antwoord, maar ik vond dat ik had gedaan wat de Geest mij had bevolen. Ik liep weer naar voren in de kapel om leden te begroeten toen deze jonge vrouw plots naar mij toekwam en vroeg of ik nog steeds bereid was haar een zegen te geven. Ik antwoordde: ‘Vanzelfsprekend’, en stelde voor dat zij alvast naar het kantoor van de ringpresident zou gaan.

Terwijl de ringpresident en ik ons naar zijn kantoor begaven, vroeg ik of hij mij iets meer over haar kon vertellen. Hij zei dat ze na tien jaar afwezigheid nog maar pas weer naar de kerk kwam. Ze woonde alleen, maar in de loop van die tien jaar had ze zich niet aan de evangelienormen gehouden.

Voordat we haar een zegen gaven, vertelde deze jonge zuster dat ze zich onwaardig voelde. Toen ze niet naar de kerk ging, had ze gewoon haar zin gedaan en niet aan geestelijke zaken gedacht. Ze had intussen het evangelie herontdekt, maar ze dacht dat ze haar geestelijke achterstand nooit meer goed kon maken.

We vertelden haar dat de arbeiders die pas laat de wijngaard betreden, en zij die de wijngaard verlaten en na een tijdje weer terugkeren, dezelfde beloning ontvangen als zij die er langer in werken (zie Mattheüs 20:1–16). Vervolgens gaven we haar een priesterschapszegen.

Afbeelding
vineyard

Zusters in de wijngaard, J. Kirk Richards

Toen ik de zegen uitsprak, werd ik overweldigd door de enorme liefde van de Heer voor haar. Nog nooit had ik zo’n krachtig gevoel ervaren. Ik besefte dat ik mij in de tegenwoordigheid van een bijzonder edele geest bevond. Toen we klaar waren, stond de zuster op. Haar mascara was helemaal uitgelopen. Ook ik was tot tranen toe bewogen.

De Heer heeft mij laten zien dat deze bijzondere jongedame aan het begin van een proces stond dat wij allemaal moeten doormaken om onze mogelijkheden hier op aarde ten volle te benutten. Als we geestelijk de weg kwijt raken en zondigen, moeten we ons vernederen en ons bekeren.

Volgens de woorden van de apostel Paulus aan de Galaten moet onze geest in dit leven het vlees overwinnen. ‘Want het vlees begeert tegen de Geest in, en de Geest tegen het vlees in; en die staan tegenover elkaar, zodat u niet doet wat u zou willen’ (Galaten 5:17).

Of we ons potentieel bereiken, hangt af van het vermogen van onze geest om ons lichaam te beheersen, om ‘de natuurlijke mens’ te overwinnen (Mosiah 3:19). In de huidige wereld lijkt dit voor velen een verloren strijd. De lusten van het vlees beheersen hun leven en het vlees verdooft hun geest.

De jonge vrouw stond aan het begin van een pad waarop haar geest het vlees zou overwinnen. Ze was aan een wedstrijd begonnen en ze was vastbesloten om te winnen.

‘Wandel door de Geest’

Toen ik die dag de ring verliet, vroeg ik de ringpresident of hij mij de contactgegevens van de mensen die ik dat weekend had ontmoet, kon bezorgen, zodat ik hen kon aanmoedigen op de weg van het evangelie te blijven en kon herinneren aan hun beloften.

De jonge zuster bleef in een hoog tempo vooruitgang maken. Dankzij haar geloof begon ze ‘door de Geest te wandelen’ en ‘door de Geest te leven’ (zie Galaten 5:16, 25). We bleven contact houden en ze vertrouwde me toe welke zware beproevingen ze had overwonnen en met welke ze nog steeds te maken had. Ze is mijn gezin dierbaar, en we hebben haar geestkracht gezien toen ze nader tot de Heiland kwam.

Ze kan nu van de tempelzegeningen genieten, ze heeft als tempelwerkster gediend en straalt de geestelijke gaven van naastenliefde en goedheid uit. Intussen is ze in de tempel met een waardige jonge man getrouwd.

De dingen van het ogenblik hebben bij deze jongedame duidelijk plaats gemaakt voor het geestelijke. We hebben haar hart rein zien worden, en ze is ‘niet meer geneigd om kwaad te doen, maar wél om voortdurend goed te doen’ (Mosiah 5:2).

Wellicht kende de Heer haar edele ziel en kreeg ik daarom die ingeving. Dankzij die gezegende ingeving heb ik kunnen zien hoe de macht en genade van onze hemelse Vader in haar werkzaam waren.

Het is onze verantwoordelijkheid om onze minderactieve broeders en zusters bij te staan, en het kan ons worden ingegeven hoe we hen tot zegen kunnen zijn. Als we in overeenstemming met de Geest leven en de Heer om leiding vragen, zal Hij onze inspanningen om zijn verloren schapen ‘terug in de kooi’ te brengen, belonen (‘Zielslief heeft ’t hart van de Herder, Lofzangen nr. 154; zie ook Alma 26:4).