Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 14: De evangelische bedelingen


Hoofdstuk 14

De evangelische bedelingen

God heeft zijn evangelie in het begin gevestigd en verkondigd, het opnieuw geopenbaard in diverse bedelingen en perioden van afval, en het in deze laatste tijd hersteld. President Brigham Young was verheugd over deze laatste ‘bedeling der bedelingen’, die, zo heeft hij gezegd, ‘in pracht en heerlijkheid elke andere bedeling die ooit aan de kinderen der mensheid op aarde gegeven is, zal overtreffen’ (DBY, 442).

Leringen van Brigham Young

God heeft in het sterfelijk leven het heilsplan eerst aan Adam geopenbaard, en sindsdien heeft Hij zijn koninkrijk van tijd tot tijd hersteld door middel van zijn profeten.

Het prachtige plan dat wij het heilsplan noemen – het stelsel van leringen, ideeën en toepassingen die behoren tot het totaal van intelligenties die in de eeuwigheid bestaan (DBY, 56) (…) [is] in de hemelen ontworpen om de mensheid te verlossen van de zonde en terug te brengen in Gods tegenwoordigheid (DBY, 448).

In welke periode dat koninkrijk [op aarde] ook georganiseerd wordt, de Geest ervan verblijft in het hart van de getrouwen, en het is zichtbaar door de wetten, verordeningen, hulpmiddelen, het bestuur, de functionarissen, bestuurders en elke toevoeging die nodig is om het volledige doel te bereiken [zie Mozes 6:7; LV 22:3] (DBY, 441).

Adam. Eens was God bij zijn kinderen op aarde bekend (…) zoals wij elkaar kennen. Adam was net zo vertrouwd met zijn Vader die hem op deze aarde geplaatst had, als wij met onze aardse ouders. De Vader kwam zijn zoon Adam regelmatig bezoeken, en sprak en wandelde met hem; Adams kinderen waren min of meer vertrouwd met Hem, en in de beginperiode waren de zaken die God en de hemel betroffen voor de mensheid op aarde net zo vertrouwd als (…) onze tuin voor onze vrouwen en kinderen, of de weg naar de Stille Oceaan voor de ervaren reiziger [zie Mozes 3:15–21; 4:14–30; 5:4–5, 9, 12; 6:51] (DBY, 104).

We kunnen rustig stellen dat het heilsplan en de openbaringen omtrent Gods wil voor de mens vanaf de dag dat Adam geschapen en in de hof van Eden geplaatst werd tot op de dag van vandaag onveranderd zijn gebleven, hoewel de mensheid er als gevolg van afvalligheid en goddeloosheid lange tijd van verstoken is geweest. Er zijn in de Bijbel geen aanwijzingen te vinden dat het evangelie in de tijd van de Israëlieten anders was dan in de tijd van Christus en zijn apostelen, of anders dan in de negentiende eeuw, maar we leren daarentegen dat God altijd Dezelfde is en dat zijn plan om zijn kinderen te verlossen hetzelfde is. Het heilsplan is hetzelfde, vanaf het begin van de wereld tot aan het einde [zie Mozes 6:51–68] (DBY, 103–4).

Het evangelie is onder de kinderen der mensen geweest vanaf de tijd van Adam tot aan de komst van de Messias; het evangelie van Christus is er vanaf het begin tot aan het einde [zie Mozes 5:58–59; D&C 20:25–26] (DBY, 103–4).

Henoch. Henoch bezat intelligentie en wijsheid van God zoals weinig mensen die bezeten hebben. Vele jaren wandelde en sprak hij met God; toch is hij, volgens het verslag van Mozes, lange tijd bezig geweest met de vestiging van Gods koninkrijk onder de mensen. De weinigen die hem volgden, verheugden zich in de volheid van het evangelie, en de rest van de wereld verwierp het (DBY, 105).

Henoch heeft zijn volk 360 jaar lang moeten toespreken en beleren, voordat hij ze kon voorbereiden om hun rust in te gaan, en toen kreeg hij de macht om zichzelf en zijn volk op te laten nemen, met het gebied waarin zij woonden, hun huizen, tuinen, weiden, vee en al hun bezittingen [zie Mozes 7:68–69] (DBY, 105).

Henoch werd met zijn volgelingen van de aarde weggenomen, en de ongerechtigheid van de wereld bereikte een dieptepunt, waarop zij in de dagen van Noach door een zondvloed werd overstroomd; en ‘zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het zijn bij de komst van de Mensenzoon’ [zie Genesis 6:5; Mozes 6:26–7:69] (DBY, 105).

Noach. In het begin, toen deze aarde voor de mens bereid was, begon de Heer zijn werk in wat nu Amerika genoemd wordt en waar de hof van Eden ingericht werd (DBY, 102).

De Heer maakte zijn evangelie aan de mensen bekend; Hij zei: Ik zal het aan mijn zoon Adam geven, en Metuselach heeft het van hem ontvangen, en Noach heeft het van Metuselach ontvangen (DBY, 105).

In de dagen van Noach en de ark bracht Hij de mensen naar een ander deel van de aarde; de aarde werd verdeeld, en Hij stichtte zijn koninkrijk [zie Genesis 6:1–8:21] (DBY, 102).

Abraham. Abraham was trouw aan de ware God; hij wierp de afgoden van zijn vader omver en kreeg het priesterschap naar de orde van Melchizedek (zie LV 84:14), welke is naar de orde van de Zoon van God (zie LV 107:2–3), en een belofte dat er aan zijn nakomelingschap geen einde zou komen; en als het heilig priesterschap naar de orde van Melchizedek op u verzegeld wordt met de belofte dat uw nageslacht talrijk zal zijn als de sterren aan het firmament of als de zandkorrels aan de oever van de zee en dat er geen einde zal zijn aan uw vooruitgang, dan heeft u de belofte die aan Abraham, Isaak en Jakob gegeven is met alle zegeningen daaraan verbonden [zie Genesis 12:2–3; 13:16; 14:18–19; 15:5; Abraham 1:2–4, 18–19; 2:9–11; LV 84:14] (DBY, 106).

Mozes. Het evangelie is onder de mensenkinderen geweest vanaf de tijd van Adam tot aan de komst van de Messias; dat evangelie van Christus is er vanaf het begin tot aan het einde. Waarom werd dan de wet van Mozes gegeven? Tengevolge van de ongehoorzaamheid van de kinderen van Israël, de uitverkorenen Gods; hetzelfde zaad dat Hij tot zijn volk had gekozen, en waaraan Hij, zoals Hij gezegd had, zijn naam zou geven. Dat zaad van Abraham kwam zo tegen Hem en zijn geboden in opstand dat de Heer tegen Mozes zei: ‘Ik zal u een wet geven die een tuchtmeester voor hen zal zijn om ze tot Christus te brengen’ [zie Galaten 3:24]. Maar die wet is moeilijk na te leven; het is een wet van stoffelijke geboden [zie LV 84:23–27] (DBY, 104).

Als de kinderen van Israël geheiligd geweest waren, hadden ze nog niet eens één jaar met Mozes hoeven meetrekken om hun begiftiging en het Melchizedeks priesterschap te ontvangen [zie LV 84:23] (DBY, 106).

Jezus Christus. Jezus nam de taak op zich Gods koninkrijk op aarde te vestigen. Hij introduceerde de wetten en verordeningen van het koninkrijk [zie Matteüs 16:18–19; Efeziërs 1:22–23; Efeziërs 4:11–15] (DBY, 29).

In de tijd van de grote afval zijn het priesterschap en de volheid van het evangelie van het koninkrijk op aarde verloren gegaan.

Wij hebben begrepen dat er in de eerste periode van de christelijke kerk onder de leden veel gespeculeerd werd over hun geloof en hun geloofsleven, en de verspreiding van die speculatieve ideeën veroorzaakte verdeeldheid en scheuringen. Zelfs in de tijd van de apostelen was er een duidelijke verdeeldheid, want we lezen dat sommigen voor Paulus waren, sommigen voor Apollos, en weer anderen voor Kefas [zie 1 Korintiërs 1:10–13]. De mensen in die tijd hadden hun favorieten die met vreemde leringen kwamen die niet waren geopenbaard en officieel afgekondigd (DBY, 107).

Waarom zijn zij zover van het pad der waarheid en gerechtigheid afgedwaald? Omdat zij het priesterschap verlieten en geen gids, geen leider, geen middelen hadden om erachter te komen wat waar en wat niet waar was. Er wordt gezegd dat het priesterschap van de kerk was weggenomen, maar dat was niet zo: de kerk had zich van het priesterschap afgekeerd en was verder de wildernis ingetrokken, had zich afgekeerd van de geboden van de Heer, en andere verordeningen ingesteld [zie Galaten 1:6–8; 2 Timoteüs 1:15; 3 Johannes 1:9–10] (DBY, 107).

Maar dat was de tijd waarin zij begonnen stukje bij beetje de wetten te overtreden, de verordeningen te veranderen en het eeuwig verbond te verbreken, en het evangelie van het koninkrijk dat Jezus in zijn tijd gevestigd had en het priesterschap werden van de aarde weggenomen [zie Jesaja 24:5; 2 Tessalonicenzen 2:1–12; Openbaring 12:6; LV 1:15] (DBY, 107).

De Heer heeft zijn evangelie en het gezag van het priesterschap in deze laatste bedeling hersteld door middel van de profeet Joseph Smith.

Generaties zijn voorbij gegaan zonder het voorrecht kennis te kunnen nemen van het evangelie dat door Joseph Smith tot u is gekomen – dat vanuit de hemel aan hem geopenbaard is door engelen en visioenen. Wij hebben het evangelie en de sleutels van het heilig priesterschap [zie LV 1:17–23, 30; 27:5–13; 110:11–16; 128:18–21] (DBY, 107–108).

Onze oorsprong en vooruitgang als volk is vanaf het begin het werk van God onze hemelse Vader geweest, Die het in zijn wijsheid juist geacht heeft om te beginnen zijn koninkrijk opnieuw op aarde te vestigen (DBY, 108).

Maar zoals het was in de tijd van onze Heiland, was het ook aan het begin van deze nieuwe bedeling. Het kwam niet overeen met de denkbeelden, tradities en de vooropgezette mening van het Amerikaanse volk. De boodschapper kwam niet bij een verheven predikant van een van de zogenaamde gevestigde godsdiensten, en nam hun interpretatie van de Schriften niet over. De Heer kwam niet in grote macht en heerlijkheid met hemelse legerscharen, noch zond Hij zijn boodschappers [in wapenrusting] met niets anders dan de hemelse waarheid, om die bekend te maken aan de zachtmoedige, deemoedige jongen van nederige afkomst, de oprechte speurder naar de kennis van God. Maar wel zond Hij zijn engel naar dezelfde onbekende persoon, Joseph Smith jr., die later profeet, ziener en openbaarder werd en [de Heer] vertelde hem dat hij zich bij geen van de godsdienstige sekten van die tijd moest aansluiten omdat ze allemaal verkeerd waren; dat zij de voorschriften van mensen opvolgden in plaats die van de Heer Jezus; dat Hij voor hem een werk te doen had, voor zover hij Hem trouw zou blijken te zijn [zie Geschiedenis van Joseph Smith 1:11–26] (DBY, 108).

In de raden van de eeuwigheid was het, lang voordat de fundamenten van de aarde waren gelegd, al besloten dat hij, Joseph Smith, in de laatste bedeling van deze wereld de man zou zijn die het woord van God bij de mensen zou brengen en alle sleutels en macht van het priesterschap van de Zoon van God zou ontvangen. De Heer had zijn blik gevestigd op hem, zijn vader en zijn grootvader, en op hun voorzaten tot aan Abraham, en van Abraham tot de zondvloed, van de zondvloed tot aan Henoch, en van Henoch tot Adam. Hij heeft die familie aanschouwd en het bloed dat vanaf de bron gestroomd heeft tot aan de geboorte van die man. Hij was al in de eeuwigheid geordend om deze laatste bedeling te presideren [zie 2 Nephi 3:6–15] (DBY, 108).

De Heer heeft eeuwenlang voorbereidingen getroffen voor het tevoorschijn komen van dat boek [het Boek van Mormon] uit het binnenste van de aarde, zodat het bekendheid zou krijgen in de wereld, om aan de bewoners ervan te laten zien dat Hij nog leeft, en dat Hij in de laatste dagen zijn uitverkorenen van de vier hoeken van de aarde zal vergaderen. (…) De Heer heeft dat alles geboden en geleid voor het voortkomen en de vestiging van zijn koninkrijk in de laatste dagen [zie 1 Nephi 13; LV 20:6–16] (DBY, 109).

Hier is het Boek van Mormon. Wij geloven dat het de geschiedenis bevat van de oorspronkelijke inwoners van Amerika, zoals het Oude Testament de geschiedenis van het Joodse volk bevat. In dit boek lezen we dat Jezus het [Amerikaanse] continent bezocht heeft, er zijn evangelie bekendgemaakt, en twaalf apostelen geordend heeft. Wij geloven dat alles, maar wij vragen dat niet van u. Wat wij wel vragen is of u wilt geloven wat er in de Bijbel staat over God en zijn openbaringen aan de kinderen der mensen. Als u dat in alle eerlijkheid en oprechtheid doet, zult u weten dat het Boek van Mormon waar is. Uw verstand zal ervoor worden geopend en u zult door (…) de Geest van God weten dat wij de waarheid verkondigen (DBY, 109).

Wat heeft Oliver Cowdery (een van de drie getuigen van het Boek van Mormon) gezegd nadat hij jarenlang uit de kerk was weggeweest? Hij heeft engelen gezien en met hen gesproken, ze hebben hem de platen getoond, en hij heeft ze vastgehouden. Hij verliet de kerk omdat hij zijn liefde voor de waarheid verloor; en na jaren kwam er een heer zijn kantoor binnen die zei: ‘Meneer Cowdery, wat denkt u nu van het Boek van Mormon? Gelooft u dat het waar is?’ Hij antwoordde: ‘Nee meneer!’ ‘Welnu,’ zei die heer, ‘dat dacht ik al; want ik had verwacht dat u had ingezien hoe dom u bent geweest en dat u had besloten om wat u eens als waarheid hebt verkondigd, te herroepen.’ ‘Meneer, u beoordeelt me verkeerd; ik geloof niet dat het Boek van Mormon waar is; wat dat betreft ben ik al wat verder, want ik weet dat het waar is, zo goed als ik weet dat u nu voor me staat.’ ‘Kunt u nog steeds getuigen dat u een engel heeft gezien?’ ‘Ja, zo duidelijk als ik u nu zie; en ik weet dat het Boek van Mormon waar is’ (DBY, 110).

Joseph Smith heeft in de laatste dagen het fundament van Gods koninkrijk gelegd (DBY, 458).

Ik voel steeds de behoefte om halleluja te roepen als ik eraan denk dat ik Joseph Smith gekend heb, de profeet die door de Heer opgeleid en geordend is en aan wie Hij de sleutels en de macht heeft gegeven om het koninkrijk van God op aarde op te bouwen en in stand te houden. Die sleutels zijn aan dit volk toevertrouwd, en wij hebben de macht om het werk dat Joseph begonnen is, voort te zetten totdat alles klaar is voor de komst van de Zoon des Mensen. Dat is de taak van de heiligen der laatste dagen (DBY, 442).

[De goddelozen] kunnen dat koninkrijk niet verdelgen, want we bevinden ons in de laatste bedeling, de volheid der tijden. Het is de bedeling van alle bedelingen, en zal in pracht en heerlijkheid elke bedeling overtreffen die de kinderen der mensen op aarde ooit hebben ontvangen. De Heer zal Zion terugbrengen, zijn Israël verlossen, zijn banier op de aarde planten en de wetten van zijn koninkrijk vestigen, en die wetten zullen zegevieren (DBY, 442).

Studiesuggesties

God heeft in het sterfelijk leven het heilsplan eerst aan Adam geopenbaard, en sindsdien heeft Hij zijn koninkrijk van tijd tot tijd hersteld door middel van zijn profeten.

  • Hoe heeft president Young ‘het prachtige plan dat wij het heilsplan noemen’ omschreven? (Zie ook Abraham 3:21–28.)

  • Wat is, wanneer de Heer het heilsplan aan de mensen openbaart en zijn koninkrijk op aarde organiseert, van groot belang om ‘het volledige doel’ te bereiken?

  • Wanneer heeft God volgens president Young het heilsplan en het priesterschap bij zijn kinderen op aarde bekendgemaakt? (Zie ook Mozes 5:58–59; 6:7.)

  • Wat was de bijzondere roeping van elk van de profeten die aan het hoofd stonden van de belangrijke bedelingen van het evangelie?

In de tijd van de grote afval zijn het priesterschap en de volheid van het evangelie van het koninkrijk op aarde verloren gegaan.

  • Waarom is volgens president Young de oorspronkelijke kerk van Christus van de aarde weggenomen?

  • Waaraan kunnen we zien dat de oorspronkelijke kerk van Christus en het priesterschap van de aarde waren weggenomen? (Zie ook Geschiedenis van Joseph Smith 1:17–20.) Hoe kwam het dat de leden van die kerk ‘zover van het pad der waarheid en gerechtigheid’ afdwaalden? In welk opzicht is het priesterschap voor u een ‘middel om erachter te komen wat waar en wat niet waar is’?

De Heer heeft zijn evangelie en het gezag van het priesterschap in deze laatste bedeling hersteld door middel van de profeet Joseph Smith.

  • God heeft zijn waarheid bekend gemaakt aan een zachtmoedige, deemoedige jongen van nederige afkomst, een ‘oprecht speurder naar de kennis van God’. Wat betekent dat voor u en voor iedereen die oprecht naar de waarheid zoekt?

  • Door welke eigenschappen kon Joseph zijn roeping vervullen als ‘de man (…) die [in de laatste bedeling van deze wereld] het woord van God bij de mensen zou brengen’?

  • Welke plaats heeft het Boek van Mormon in de herstelling van het evangelie? (Zie ook LV 20:6–16.) Wat kunt u leren van het getuigenis van Oliver Cowdery van het Boek van Mormon?

  • Wat was het getuigenis van president Young betreffende ‘de taak van de heiligen der laatste dagen’?

Afbeelding
Peter, James, and John ordaining Joseph

De herstelling van de sleutels van voorgaande bedelingen door Petrus, Jakobus en Johannes, door de ogen van een kunstenaar. De bedeling van de volheid der tijden, heeft president Young gezegd, ‘zal in pracht en heerlijkheid elke bedeling overtreffen die de kinderen der mensen op aarde ooit hebben ontvangen’ (DBY, 442).

Afbeelding
log home

Het interieur van de gerestaureerde blokhut van Peter Whitmer in Fayette (New York). In het oorspronkelijke huis is de kerk op 6 april 1830 georganiseerd.