Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 30: Een christelijke houding ten aanzien van anderen


Hoofdstuk 30

Een christelijke houding ten aanzien van anderen

President Brigham Young zag in hoezeer naastenliefde, ‘de reine liefde van Christus’, nodig is om ons levenspad te effenen. Wat hij voor Lucy Groves deed, is een voorbeeld van zijn vriendelijkheid en dienstvaardigheid: Tijdens de trek naar het westen, viel Lucy onder het wiel van hun huifkar, waardoor zij een been en een aantal ribben brak. President Young zette het gebroken been en gaf haar een zegen. Enkele dagen later struikelde Lucy’s dochtertje over het been, waardoor hel nogmaals brak. Lucy had zoveel pijn bij iedere stap die de ossen deden dat ze haar man smeekte de huifkarkaravaan te verlaten en de anderen zonder hen verder te laten trekken. President Young weigerde hen aan de kant van de weg achter te laten in zo’n gevaarlijk gebied. Hij droeg mannen op om de poten van Lucy’s bed af te zagen en het bed in de huifkar op te hangen zodat het gemakkelijk kon schommelen. Vervolgens gaf hij Lucy weer een zegen en bleef een aantal dagen aan haar zij rijden om zich ervan te verzekeren dat ze verder geen last had. ‘Met zijn vriendelijke manier van doen’, schreef Lucy’s kleinzoon, ‘heeft hij de liefde van Lucy en haar nakomelingen voor eeuwig gewonnen’ (HRF, 157–158).

Leringen van Brigham Young

Bekleed u met de mantel der naastenliefde.

Wij zijn hier niet afgezonderd en alleen, anders gevormd en samengesteld van ander materiaal dan de rest van het mensdom. Wij behoren tot, en maken deel uit van, dit mensdom. Bijgevolg hebben wij verplichtingen tegenover elkaar (DBY, 221).

De heiligen der laatste dagen moeten leren dat het belang van hun broeders samenvalt met hun eigen belang, anders zullen zij nooit het eeuwig heil kunnen verkrijgen in het celestiale koninkrijk van God (DBY, 271).

De Heer zal het volk zegenen dat vol naastenliefde, vriendelijkheid en goede werken is (DBY, 280).

Naastenliefde. Er is een deugd, kenmerk of beginsel dat, als het door de heiligen wordt gekoesterd en nageleefd, voor duizenden en nog eens duizenden behoudenis zou betekenen. Ik spreek over de naastenliefde, waarin vergevensgezindheid, lankmoedigheid, vriendelijkheid en geduld hun oorsprong vinden (DNW, 11 januari 1860, 1).

Wij moeten naastenliefde hebben; we moeten al het mogelijke doen om de afgedwaalde zoons en dochters van Adam en Eva te redden en hen terug te brengen om te worden behouden in de tegenwoordigheid van onze Vader en God. Als wij dat doen, zal onze naastenliefde de allergrootste reikwijdte bereiken waartoe Gods liefde is bestemd temidden van zijn volk (DBY, 273).

Heb uw naaste lief als uzelf [zie Matteüs 22:39]; behandel anderen zoals u wilt dat zij u behandelen [zie Matteüs 6:12] (DNW, 20 maart 1852, 3).

Het is de allergrootste dwaasheid als mensen beweren God lief te hebben wanneer zij hun broeders niet liefhebben [zie Johannes 4:20] (DBY, 271).

Wij dienen onze liefdevolle werken in de eerste plaats te doen in het gezin waartoe wij behoren en ze dan uit te breiden tot anderen (DBY, 271).

Wees standvastig en houd altijd vast aan de waarheid. Laat geen wrok of haat toe in uw hart; dat past een heilige niet (DBY, 273).

Zeg ik: Heb uw vijanden lief? Ja, op zich wel. Maar er wordt niet gevraagd hun goddeloosheid lief te hebben; u wordt alleen gevraagd hen lief te hebben wat betreft een verlangen en een streven hen van hun boze wegen af te wenden, zodat zij kunnen worden gered door gehoorzaamheid aan het evangelie (DBY, 272).

Heeft u buren die verkeerde dingen doen? Ja, natuurlijk wel. De mensen komen hierheen uit verschillende delen van de wereld om hier een nieuw vaderland te vinden, maar de mensen hier verwachten dat ze zich meteen naar onze manieren, gewoonten en tradities zullen voegen, of anders achten ze de nieuwelingen hun vriendschap niet waard. Met andere woorden: ‘Als andere mannen, vrouwen en kinderen niet handelen, denken en de dingen beschouwen zoals ik, dan zijn het zondaars.’ Het is uitermate noodzakelijk dat wij die liefde hebben die tal van wat wij wellicht als zonden beschouwen, zullen bedekken (DNW, 11 januari 1860, 1).

Het moet voldoende bewijs zijn dat u zich op het pad des levens bevindt wanneer u God en uw medeheiligen van ganser harte liefhebt (DBY, 271).

Verzeker u van het pad waarop u naar het eeuwige leven wandelt, en neem zoveel mogelijk anderen mee. Neem hen zoals ze zijn, begrijp hen zoals ze zijn en behandel hen zoals ze zijn; beschouw hen zoals God hen beschouwt (DBY, 274).

Vriendelijkheid. Wees vriendelijk voor allen zoals onze Vader in de hemel vriendelijk is. Hij zendt zijn regen op de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen en laat de zon op de bozen en de goeden schijnen [zie Matteüs 5:45]. Laten wij dus, waar mogelijk, onze goedheid zich laten uitstrekken naar alle werken van zijn hand; maar bezwijk niet voor de geest en invloed van het kwaad (DBY, 272).

Weg met alle kleine gemeenheden, en wees vriendelijk jegens allen. Tuchtig waar tuchtiging op zijn plaats is; maar probeer het met overreding voordat u het probeert met de roede (DBY, 277)

Als u ooit iemand moet tuchtigen, tuchtig dan nooit zwaarder dan u genezende balsem bezit om te verbinden [zie LV 121:43] (DBY, 278).

Of zij hetzelfde geloven als ik, of niet, heeft nooit enig verschil gemaakt wat betreft mijn gevoelens jegens anderen – mannen of vrouwen. Kunt u als goede buur met mij omgaan? Ik wel met u; en ik maal er niet om of u hetzelfde gelooft als ik (DBY, 278–279).

Laat bij onze betrekkingen met andersdenkenden – noem ze geen heidenen – ons voorbeeld er een zijn die het navolgen waard is; dan zullen alle oprechten onder hen zeggen: ‘U hebt het vermoedelijk bij het rechte eind, ik wil wel bij u verblijven’ (DBY, 279).

Zachtmoedig en vriendelijk zijn, bescheiden en waarheidlievend, vol geloof zijn en onkreukbaar en geen kwaad doen, dat is uit God; goedheid zorgt voor een stralenkrans om ieder die haar bezit, waardoor hun gelaat glanst en hun gezelschap, wegens zijn voortreffelijkheid, begerenswaardig is. Zij worden door God, door de heilige engelen en alle goede mensen op aarde bemind, maar door de goddelozen gehaat, benijd, bewonderd en gevreesd (DBY, 280).

Goede werken. Het wezen van onze godsdienst is barmhartig te zijn jegens allen, goed te doen aan allen, voor zover zij ons zullen toestaan hun goed te doen (DBY, 272).

Laten wij met elkander begaan zijn, en laten de sterken bij de zwakken kracht aankweken, en laten zij die kunnen zien de blinden leiden totdat die zelf de weg kunnen zien (DBY, 271).

Bid altijd voor hen die binnen het bereik van de genade zijn (DBY, 279).

Wanneer u ziet dat een naaste begint af te dwalen, bid dan dat hij de geest van het evangelie zal hebben zoals hij die eens heeft gehad. En wanneer u die geest zelf voelt, bid dan om een toename van het licht dat u ontving toen u voor het eerst het evangelie ontving, en u zult uzelf en uw huis redden (DBY, 272).

Stel dat er in deze gemeenschap tien bedelaars zijn die aan de deuren bedelen om voedsel, en dat negen van hen bedriegers zijn die bedelen om niet te hoeven werken en met een boos hart misbruik maken van de edelmoedigen en de welwillenden, en dat slechts één van de tien die aan uw deur komt uw gulheid waard is; wat is beter, alle tien voedsel te geven om er zeker van te zijn dat u de werkelijk behoeftige helpt, of alle tien af te wijzen omdat u niet weet wie uw gave verdient? U zult allen zeggen: geef uw goede gaven aan alle tien, dat is beter dan die ene eerlijke en werkelijk behoeftige mens onder hen weg te sturen. Als u zo handelt, zal het geen verschil maken wat uw zegeningen betreft of u geeft aan mensen die het waardig of onwaardig zijn, voor zover u aalmoezen geeft met het oog alleen gericht op hulp aan de behoeftigen (DBY, 274)

Veroordeel niet; oordeel met een rechtvaardig oordeel.

Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt [zie Matteüs 7:1]. Laat niemand een oordeel vellen over zijn medemens, tenzij hij weet dat hij de zin van Christus in zich heeft [zie Moroni 7:16–18]. Wij moeten hierover ernstig nadenken; hoe dikwijls wordt er niet gezegd: ‘Die en die persoon heeft verkeerd gehandeld; hij kan geen heilige zijn, anders zou hij het niet zo doen.’ Hoe weet u dat? (…) Vel geen oordeel over zulke mensen, want u weet niet wat de Heer met hen van plan is; zeg dus niet dat het geen heiligen zijn. (…) Iemand die zegt dat een ander geen heilige der laatste dagen is wegens een of andere futiliteit in zijn leven, laat zien dat hij de Geest van God niet bij zich heeft. Denk daarover na, broeders en zusters; schrijf het op, zodat u daarmee uw geheugen kunt opfrissen; draag het bij u en kijk er dikwijls naar. Als ik een oordeel vel over mijn broeders en zusters zonder dat te doen door middel van de openbaringen van Jezus Christus, heb ik de Geest van Christus niet; als ik die wel had, zou ik over niemand oordelen (DBY, 277–278).

Het bedroeft mij ten zeerste dat zoveel ouderlingen willen dat allen precies dezelfde normen naleven als zij en dat allen naar hun maat worden gemeten. Ieder mens moet precies zo lang zijn dat hij past in hun bed [zie Jesaja 28:20], of anders moeten zij op de juiste lengte worden ingekort; als hij te kort is, moet hij worden opgerekt om aan de eis te voldoen (DBY, 279).

Als zij een dwalende broeder of zuster zien, van wie de koers niet strookt met hun eigen ideeën, concluderen zij onmiddellijk dat hij of zij geen heilige is, en zij trekken zich van hen terug, omdat zij vinden dat wanneer zijzelf zich op het pad der waarheid bevinden, anderen precies hetzelfde gewicht en precies dezelfde maat moeten hebben (DBY, 279).

Laten wij geduld met elkander hebben. Ik zie de dingen niet helemaal zoals u ze ziet. Mijn oordeel is niet altijd gelijk het uwe, noch het uwe zoals het mijne. Wanneer u mensen oordeelt, oordeel dan naar de verlangens van het hart. Het is niet zozeer naar hun woorden, noch naar hun daden, dat de mensen op de grote dag des Heren zullen worden geoordeeld; maar in verband met die woorden en daden zal er rekening worden gehouden met de gevoelens en verlangens van het hart, en daarnaar zullen de mensen worden geoordeeld [zie LV 137:9] (DBY, 273–274).

Laten alle heiligen der laatste dagen ervan doordrongen raken dat de zwakheden van hun broeders geen zonden zijn. Wanneer mensen ongewild iets verkeerds doen, reken hen dat dan niet als zonde aan. Laten wij leren mededogend te zijn jegens elkander; laat barmhartigheid en vriendelijkheid onze boosheid en ergernis verzachten, opdat wij lankmoedig en welwillend zullen worden in al onze onderlinge betrekkingen (DBY, 273).

Dien de Heer en tracht geen fouten bij elkander te zoeken [zie LV 88:124]. Leef op een wijze dat er geen fout bij uzelf te vinden is, en laat de fouten van uw broeders voor wat ze zijn, want ieder mens heeft genoeg eigen fouten om zich om te bekommeren (DBY, 280).

U zult duizend fouten bij uw broeders zien, of denken die te zien; toch zijn zij geschapen zoals u geschapen bent; zij zijn vlees van uw vlees, been van uw gebeente; zij komen van uw Vader die in de hemel is; wij allen zijn zijn kinderen en behoren zoveel mogelijk met elkander tevreden te zijn (DBY, 271).

Respecteer elkander; spreek niet geringschattend over elkander. Wanneer zij zich een beetje ergeren aan een ander zijn sommigen geneigd hem naar de hel te verwijzen alsof hij geen plek op aarde waardig is. O, dwazen, dat u niet begrijpt dat zij die u veroordeelt evenzeer het werk van God zijn als uzelf! God ziet hun zwakheden over het hoofd; en voor zover zij het goede doen, zijn zij even aanvaardbaar als u. Dank God dat u beter weet, en wees een en al barmhartigheid en vriendelijkheid (DBY, 274).

God zegene de ootmoedigen en de rechtvaardigen, en moge Hij mededogen hebben met ons wegens de zwakheden die in ons schuilen. En laten wij, gezien de grote zwakheid en de onwetendheid van de stervelingen, barmhartig zijn jegens elkander (DBY, 278).

De barmhartige zal barmhartigheid geschieden [zie Matteüs 5:7] (DBY, 273).

Ik ben uitermate dankbaar dat het, in onze huidige toestand, niet aan ons is om de wereld te oordelen; als dat wel zo was, zouden wij alles bederven. Wij hebben niet voldoende wijsheid, onze gedachten zijn niet vervuld van de kennis en de macht van God; de geest moet nog wat worstelen met het vlees totdat het erin slaagt zijn begeerten te beteugelen, totdat de gehele ziel in volmaakte harmonie wordt gebracht met de zin en de wil van God. Tevens moeten wij de discretie verkrijgen die God aanwendt doordat Hij in de toekomst kan kijken en kan weten wat de gevolgen van onze handelingen zullen zijn in de verre toekomst, ja, zelfs in de eeuwigheid, vooraleer wij in staat zullen zijn om te oordelen (DBY, 278).

Ontwikkel onderling vertrouwen en vermijd twist.

Indien wij dat geloof en dat vertrouwen in elkander konden ontwikkelen, en in onze God, dat wanneer wij een gunst afsmeken, wij dat konden doen in het volste vertrouwen dat wij zouden ontvangen, ziet u dan niet in dat die houding ons er gelijk toe zou voeren anderen bij elke verrichting en gebeurtenis van het leven te behandelen zoals wij zelf behandeld willen worden? Het zou ons ertoe aanzetten om niet alleen te doen wat er werd gevraagd, maar nog meer. Als uw broeder u zou vragen één mijl te gaan, zou u er twee gaan; als hij uw hemd van u verlangde, zou u hem ook uw mantel geven [zie Matteüs 5:40–41]. Dat beginsel spoort ons aan om al het mogelijk te doen ter bevordering van andermans welzijn, van de zaak van God op aarde, en van alles wat de Heer ons wil laten doen; en het maakt ons bereid om het gelijk te doen (DBY, 275).

Maar als het ons ontbreekt aan onderling vertrouwen, en als we jaloers op elkaar zijn, zal onze gemoedsrust vernietigd worden. Als wij de beginselen van onwrikbaar onderling vertrouwen aankweken, zal onze vreugde volkomen zijn (DBY, 275).

Het werk waarvoor u en ik zich hebben aangemeld, is om het vertrouwen van de mensen te herstellen; en wanneer ik van gebeurtenissen hoor waarbij broeders hun woord niet nakomen, beschouw ik dat als een smet op het blazoen van dit volk. Wij moeten onze toezeggingen waarmaken. En als er moeilijkheden of misverstanden zijn, moeten wij die bespreken en de zaak grondig, ernstig en tactvol behandelen. Dan zullen wij ontdekken dat alle moeilijkheden gemakkelijker op die manier worden opgelost dan op welke andere ook; wij zullen ook ontdekken dat welhaast iedere moeilijkheid die zich onder de inwoners der aarde voordoet het gevolg is van misverstanden; en als er opzet in het spel is en de zaak grondig wordt besproken, dan zal de boosdoener gewoonlijk bereid zijn om tot een vergelijk te komen (DBY, 276).

Wanneer twee partijen anders over een zaak denken, laat hen dan bij elkaar komen en hun moeilijkheden aan elkander voorleggen, zichzelf verootmoedigen en zeggen: ‘Broeder (of zuster), ik wil het juiste doen; ja, ik ben zelfs bereid mezelf tekort te doen om u in het gelijk te stellen.’ Denkt u niet dat een man of vrouw die op die manier handelt jegens zijn of haar naaste gerechtvaardigd zou zijn door de wet der gerechtigheid? Zij herzien beiden hun oordeel en zij komen tot overeenstemming. Bijgevolg zou er geen noodzaak zijn om er een derde bij te halen om tot een vergelijk te komen. Wanneer u het op die manier hebt geprobeerd en niet tot een vergelijk kunt komen, roep er dan een derde bij en los de zaak op (DBY, 276–277).

Meningsverschillen kunnen tot een dermate vervreemding voeren dat broeders geen vertrouwen meer hebben in elkanders eerlijkheid en onkreukbaarheid, terwijl – wellicht – beide partijen gestruikeld zijn over een klein, zelfzuchtig, onnozel persoonlijk misverstand en zo ver gaan dat zij elkander van de kerk willen afsnijden. Zulke gevallen worden mij vaak voorgelegd. Bij het ontrafelen van de moeilijkheden blijkt de oorzaak een pietluttig misverstand te zijn met betrekking tot een of andere onbelangrijke zaak; alle problemen hebben een uiterst onbeduidende oorzaak gehad. Vermijd moeilijkheden die ontstaan door het koesteren van misverstanden (DBY, 277).

Wanneer uw buren over u praten en u vindt dat zij er verkeerd aan doen kwaad over u te spreken, laat dan niet merken dat u ooit iets heeft opgevangen en gedraag u alsof zij nooit iets fout hebben gedaan (DBY, 277).

Laten wij ons van nu af aan zo gedragen dat wij vertrouwen wekken bij alle mensen met wie wij te maken hebben; en koester ieder greintje vertrouwen dat wij verkrijgen als een van de grootste kostbaarheden die een mens maar kan bezitten. Wanneer ik, door mijn goede handelen, het vertrouwen van mijn naaste heb verkregen, bid ik nooit iets te zullen doen waardoor ik het verspeel (DBY, 276).

Studiesuggesties

Bekleed u met de mantel der naastenliefde.

  • Welke ‘plichten jegens elkander’ hebben wij als lid van de mensheid? Welke gevolgen hebben onze houding en onze handelingen jegens anderen op ons eigen eeuwig heil? Hoe kan de naastenliefde ons helpen ‘de verloren zoons en dochters van Adam en Eva terug te winnen’?

  • Waarom kunnen wij God niet werkelijk liefhebben als wij onze medemensen niet liefhebben? Waarom is het van vitaal belang ‘anderen te beschouwen zoals God hen beschouwt’? Hoe kunt u uw vermogen om dat te doen vergroten?

  • Naastenliefde, ‘de reine liefde van Christus’, kan op vele manieren worden uitgedrukt (zie bijvoorbeeld Moroni 7:45–47). Op welke vormen van naastenliefde heeft president Young onder andere nadruk gelegd? Op welke manier zou u meer naastenliefde kunnen tonen aan de mensen met wie u in contact komt? Welke blijken van naastenliefde heeft u van anderen ontvangen?

Veroordeel niet; oordeel met een rechtvaardig oordeel.

  • Welke raad heeft president Young ons gegeven met betrekking tot het vellen van een oordeel over elkander? Hoe kunt u die raad toepassen bij uw contacten met anderen die misschien anders denken, of zich anders gedragen, dan u?

  • Wat kunnen de gevolgen zijn wanneer wij onrechtvaardig over anderen oordelen? Waardoor kunnen wij rechtvaardiger oordelen wanneer wij in een positie verkeren waarin wij wel een oordeel moeten vellen over een medemens? (Zie ook Moroni 7:14–18.) Waarom is het belangrijk barmhartig te zijn jegens elkander?

  • Wat hebben wij er in onze betrekkingen met familie, vrienden en kennissen aan om te bedenken dat wij allemaal kinderen van God zijn?

Ontwikkel onderling vertrouwen en vermijd twist.

  • Hoe ontwikkelen we onderling vertrouwen? Wat zijn daar de gevolgen van? Wat gebeurt er als wij geen vertrouwen in elkander hebben?

  • Noem een aantal oorzaken van twist. (Zie ook 2 Nephi 26:32–33.) Wat is twist en hoe kunnen wij die vermijden? Hoe is het u in het verleden gelukt om twist te vermijden? Hoe behoren we ons, volgens president Young, te gedragen wanneer meningsverschillen zich aandienen?

  • Waarom heeft president Young andermans vertrouwen in u beschreven ‘als een van de grootste kostbaarheden die een mens maar kan bezitten’? Wat kunt u met name doen om andermans vertrouwen in u te vergroten?

Afbeelding
good Samaritan

De Heiland gebruikte het verhaal van de barmhartige Samaritaan om ons te leren hoe we onze naasten moeten liefhebben.

Afbeelding
pioneers traveling with handcarts

Handkargroepen werden vaak gesteund door de bijdragen van de heiligen aan het Perpetual Emigrating Fund dat door president Young was ingesteld om arme heiligen in staat te stellen zich naar Zion te vergaderen.