Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 3: Het evangelie naleven


Hoofdstuk 3

Het evangelie naleven

President Brigham Young was, als groot kolonisator, burger- en kerkleider, en kostwinner voor zijn familie, een voorbeeld van het levende, praktische evangelie. Hij beklemtoonde zowel in zijn leringen als in zijn levenswijze dat het evangelie van Jezus Christus de weg tot verlossing van de mens is en dat het tevens een ‘praktische godsdienst is, die zich bezighoudt met alle dagelijkse taken en realiteiten van dit leven’ (DBY, 12).

Leringen van Brigham Young

Onze individuele groei in het evangelie komt stukje bij beetje en regel op regel naarmate wij leven naar de beginselen die wij leren.

Wij (…) nemen alle wetten, regels, verordeningen en voorschriften in de Schriften en praktizeren ze zo goed mogelijk, en blijven vervolgens leren en verbeteren tot we kunnen leven naar ieder woord dat de mond Gods uitgaat (DBY, 3).

Wij hebben het evangelie van leven en heil om slechte mensen goed te maken en goede mensen beter (DBY, 6).

Onlangs was ik in gesprek met een bezoeker die op terugreis naar de oostelijke staten was, en hij zei: ‘Vindt u dat u als volk volmaakt bent?’ ‘O, nee’, zei ik, ‘Verre van dat. (…) De leer die wij omarmd hebben is volmaakt; maar als het op de mensen zelf aankomt, zijn we net zo onvolmaakt als u zich maar kunt indenken. Wij zijn niet volmaakt; maar het evangelie dat wij prediken is er om de mensen te vervolmaken zodat zij een heerlijke opstanding zullen doormaken en de tegenwoordigheid van de Vader en de Zoon ingaan’ (DBY, 7).

De mensen [kunnen de wetten niet ontvangen] in hun volmaakte volledigheid; maar zij kunnen wel een beetje hier en een beetje daar ontvangen, een beetje vandaag en een beetje morgen, volgende week een beetje meer, en in de loop van het jaar daarna nog een beetje meer, als ze tenminste bij elk beetje dat zij ontvangen een verstandige verbetering doorvoeren; als zij dat niet doen, dan blijven zij in de schemering, en het licht dat de Heer openbaart zal hen als duisternis toeschijnen, en het koninkrijk des hemelen zal voortgaan en hen achterlaten, tastend in het duister. Dus als wij iets willen doen met de volledige kennis die de Heer van plan is stukje bij beetje te openbaren aan de inwoners van de aarde, dan moeten we ons stukje bij beetje verbeteren naar gelang de openbaring (DBY, 4).

Ik (…) heb het gevoel dat ik de heiligen der laatste dagen op het hart moet drukken dat het noodzakelijk is om de beginselen van het evangelie zorgvuldig toe te passen in ons leven, gedrag en taalgebruik, en in alles wat wij doen; en het vereist de toewijding van de hele mens, van heel zijn leven aan verbetering om tot kennis te komen van de waarheid zoals die in Jezus Christus is. Daarin ligt de volledige volmaking. Die volmaking lag besloten in het karakter van onze Heiland, hoewel slechts een karig deel ervan getoond werd aan de mensen, als gevolg van het feit dat zij niet in staat waren het te ontvangen. Hij gaf hun slechts wat zij konden ontvangen. De Heer geeft ook ons alles wat wij kunnen ontvangen; alles wat de volken der aarde kunnen ontvangen geeft Hij hun (DBY, 11–12).

In de Bijbel staat geschreven over de Heiland dat Hij beneden alles is neergedaald opdat Hij overal bovenuit mocht stijgen. Is het niet net zo bij elk mens? Absoluut. Dan is het dus passend als wij nederdalen beneden alles en geleidelijk er weer bovenuit stijgen, nu en telkens weer een beetje leren, ‘wet op wet, eis op eis, hier wat, daar wat’ [zie Jesaja 28:9–10; LV 98:12] (DBY, 60) totdat wij tot in de eeuwigheid kunnen reiken en een volheid van zijn heerlijkheid, uitnemendheid en macht kunnen omarmen (DBY, 3).

De geestelijke en materiële aspecten van het evangelie zijn één.

Voor God, en ook voor hen die de beginselen van leven en heil begrijpen, het priesterschap, de orakelen van waarheid en de gaven en roepingen van God aan de mensenkinderen, is er geen verschil in geestelijk en wereldlijk werk – het is allemaal één. Als ik uit hoofde van mijn roeping werkzaam ben, doe ik de wil van God, of ik nu predik, bid, met mijn handen werk om mijn gezin op eerlijke wijze te onderhouden; of ik nu op de akker ben, in een werkplaats werk, of zaken doe, of werk waar de plicht mij roept, ik dien God in de ene positie net zo goed als in de andere; en dat geldt voor allen, ieder op zijn plek, op zijn beurt en op zijn tijd (DBY, 8).

In Gods gedachten is er geen onderscheid tussen geestelijk en materieel, of omgekeerd; want zij zijn één in de Heer [zie LV 29:34–35] (DBY, 13).

Alles wat betrekking heeft op de opbouw van het koninkrijk van de Heer op aarde, of dat nu het evangelie verkondigen is of tempels bouwen in zijn naam, is ons geleerd om het als een geestelijk werk te beschouwen, hoewel het duidelijk de kracht van het natuurlijke lichaam vereist om het uit te voeren (DBY, 13).

Wij kunnen zelfs niet naar de tempel gaan als die gebouwd is, en de verordeningen verrichten die tot geestelijke zegeningen leiden, zonder concreet werk te verrichten. Er moeten concrete verordeningen verricht worden om de geestelijke zegeningen te verkrijgen die de grote Oppermachtige voor zijn getrouwe kinderen heeft. Elke handeling is eerst een concrete handeling. Volgens de apostel komt geloof uit het horen [zie Romeinen 10:17]. Wat moet er gehoord worden om geloof voort te brengen? De prediking van het woord. Daarvoor moeten we een predikant hebben; en hij is geen onzichtbare geest, maar een stoffelijke, gewone man zoals wij, en is onderworpen aan dezelfde regels en voorschriften van het leven. Het evangelie prediken is een concreet werk, en geloven in de Heer Jezus Christus is het gevolg van een concreet werk. Zich te laten dopen is een concreet werk, zowel voor de uitvoerende persoon als voor de persoon die het ondergaat. Ik ben een levende getuige van de waarheid van die uitspraak, want ik heb mijn voeten al zo vaak gepijnigd, mijzelf afgemat met reizen en prediken, opdat de mensen geloof zouden krijgen door het evangelie te horen. De zegeningen die wij zo oprecht verlangen, zullen wij krijgen door het vereiste lichamelijke werk te verrichten, en zo alles voor te bereiden dat vereist wordt om de onzichtbare zegeningen te ontvangen die Jehova voor zijn kinderen heeft (DBY, 13–14).

Het evangelie is een gids voor het dagelijks leven – een praktische godsdienst.

De godsdienst van Jezus Christus is een praktische godsdienst, die zich bezighoudt met alle dagelijkse taken en realiteiten van dit leven (DBY, 12).

De beginselen van de eeuwigheid en van de eeuwige verhoging zijn ons van geen enkel nut als ze niet tot het niveau van onze vermogens worden gebracht zodat we ze kunnen toepassen (DBY, 14).

Ik reduceer het evangelie tot het niveau van deze tijd, omstandigheden en de toestand van de mensen (DBY, 8).

Het systeem dat nu veiligheid en vrede brengt, is het beste om naar te leven, en het beste om naar te sterven; het is het beste om zaken mee te doen; het is het beste om boerderijen mee te stichten, steden en tempels te bouwen, en dat systeem is de wet van God. Maar het vereist strikte gehoorzaamheid. De regel van het goede, en de streep die God getrokken heeft waarover de mensen moeten lopen, verzekert vrede, gemak en geluk in dit leven en eeuwige heerlijkheid en verhoging hierna; maar niets minder dan strikte gehoorzaamheid aan Gods wet brengt dit teweeg (DBY, 8).

Soms, als ik nadenk over wat ik tot u zal zeggen, dringt de gedachte zich aan mij op dat preken over onderwerpen die nog in de verre toekomst liggen, of de geschiedenis behandelen, ongetwijfeld een deel van mijn gehoor een plezier zou doen en zeer zou interesseren, maar mijn oordeel en intelligentie leren mij dat de mensen dan geen instructie zouden ontvangen aangaande hun dagelijkse plichten. Daarom heb ik niet het gevoel dat ik u moet instrueren in taken die over honderd jaar uitgevoerd moeten worden, maar wel dat ik u instructies moet geven aangaande het heden, over onze dagelijkse handel en wandel, opdat wij mogen weten wat wij in deze tijd voor ons welzijn moeten doen, en wat onze huidige voorrechten zijn. en in staat zijn om een fundament voor toekomstig geluk te leggen (DBY, 12).

Mijn opdracht met betrekking tot het volk is dat ik hen moet onderrichten aangaande hun dagelijks leven. Ik neem aan dat er hier velen aanwezig zijn die mij jaren geleden hebben horen zeggen dat het me weinig kon schelen wat er na het millennium zal gebeuren. De ouderlingen kunnen lange leerreden houden over gebeurtenissen in de tijd van Adam, over de gebeurtenissen voor de schepping, en wat er over duizenden jaren zal gebeuren, of kunnen zaken bespreken die al hebben plaatsgevonden of zaken die nog plaats zullen vinden, zaken waar ze overigens niets vanaf weten, waardoor ze de mensen niets dan lucht leren; maar dat is niet mijn onderrichtsmethode. Ik wil de mensen leren wat zij nu moeten doen, en laat het millennium voor zichzelf zorgen. Het is mijn opdracht God te dienen en zijn koninkrijk op te bouwen. Ik heb geloof verkondigd, bekering, doop voor de vergeving van zonden, en de oplegging der handen voor het verlenen van de Heilige Geest. Wij moeten ons dagelijks leven vanuit een praktisch standpunt leren zien (DBY, 8–9).

Wij staan onszelf niet toe een akker te ploegen zonder onze godsdienst mee te nemen, noch naar kantoor te gaan, of achter een toonbank te staan en goederen te verhandelen, ons bezig te houden met de boekhouding, of ergens heen te gaan om zaken te doen zonder onze godsdienst mee te nemen. Als we met de trein reizen of een plezierreisje maken, moeten onze God en onze godsdienst bij ons zijn (DBY, 8).

Wij willen dat de heiligen toenemen in goedheid, totdat, bijvoorbeeld, onze monteurs zo eerlijk en betrouwbaar zijn dat deze spoorwegmaatschappij zegt: ‘Geef ons een “mormoonse” ouderling als machinist, dan hoeft niemand ook maar enige angst te hebben om met de trein te reizen, want als hij weet dat er gevaar dreigt, zal hij alle noodzakelijke maatregelen nemen om het leven te behouden van diegenen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd.’ Ik wil zien dat onze ouderlingen zo integer zijn dat deze maatschappij aan hen de voorkeur zal geven bij het aannemen van zijn machinemonteurs, wachten, machinisten, klerken en leidinggevenden. Als wij onze godsdienst naleven en de naam heiligen der laatste dagen waardig zijn, dan zijn wij precies de mensen aan wie al die werkzaamheden volkomen veilig toevertrouwd kunnen worden; zo niet, dan bewijst het dat wij onze godsdienst niet naleven (DBY, 232–233).

Onze godsdienst omvat alle woorden en daden van de mens. Niemand dient de handel in te gaan als hij dat niet in God doet; niemand dient het boerenleven of enig ander vak in te gaan als hij dat niet in de Heer doet. Geen enkele man die zitting heeft in een raad zou de mensen moeten oordelen als hij dat niet in de Heer deed, maar hij moet in rechtschapenheid en onpartijdigheid onderscheid maken tussen goed en kwaad, waarheid en dwaling, licht en duisternis, rechtvaardigheid en onrechtvaardigheid (DBY, 9).

Bij het lezen van het Oude en het Nieuwe Testament kunnen we ontdekken dat de meerderheid van de openbaringen die vanouds aan de mens gegeven zijn ons tot voorbeeld dienen, en het boek van de Leer en Verbonden bevat rechtstreekse openbaring aan deze kerk. Wij willen die openbaringen niet wegdoen, we willen niet dat ze ongeldig worden en ze opzij zetten. Wij willen dag in dag uit voortgaan in de openbaringen van de Heer Jezus Christus en zijn Geest voortdurend bij ons hebben. Als wij dat kunnen, dan zullen we nooit meer in het duister wandelen, maar in het licht van het leven (DBY, 12).

Als wij de geest van Zion willen genieten, moeten we ernaar leven. Onze godsdienst is niet slechts theorie; het is een praktische godsdienst die ieder hart nu al vreugde kan geven (DBY, 12).

Het werk aan de opbouw van Zion is in alle opzichten een praktisch werk; het is niet slechts een theorie. Een theoretische godsdienst bereikt weinig goeds en baat niemand erg veel. Slechts in theorie een erfdeel hebben in Zion of in Jeruzalem – of alleen maar in de verbeelding – zou hetzelfde zijn als helemaal geen erfdeel hebben. Het is nodig om er aanspraak op te maken, om een erfdeel praktisch, omvangrijk en nuttig te maken. Laten wij niet tevreden zijn met slechts een theoretische godsdienst, maar laten wij praktisch, zelfreinigend en zelfredzaam zijn, Gods liefde in ons houden, en leven volgens elk voorschrift, elke wet en elk woord dat wordt gegeven om ons te leiden (DBY, 12).

En als ik me vandaag bezighoud met de taken die ik gekregen heb, en vervolgens doe ik datgene wat zich morgen aandient, enzovoort, dan zal ik bij het intreden van de eeuwigheid klaar zijn om mij bezig te houden met de aangelegenheden van de eeuwigheid. Maar ik zou daarvoor niet klaar zijn als ik niet de dingen gedaan heb die nu binnen mijn bereik zijn. U moet dat allen leren doen (DBY, 11).

Het werkelijke doel van ons bestaan hier is om ons bezig te houden met de stoffelijke elementen van deze wereld en de aarde te onderwerpen, en de organismen van planten en dieren te vermenigvuldigen die God heeft bestemd om erop te leven (DBY, 15).

Het leven is er voor ons, en het is er voor ons om het vandaag te ontvangen, en niet om te wachten tot het millennium. Laten wij een koers gaan varen waarmee wij vandaag nog behouden zullen worden, en laten wij, als de avond valt, onze daden van die dag evalueren, ons van onze zonden bekeren, als we iets hebben om ons van te bekeren, en onze gebeden opzeggen; dan kunnen we gaan liggen en vredig slapen tot de ochtend, opstaan met dankzegging aan God, ons werk van die dag aanvangen, en ernaar streven om de hele dag voor God te leven en voor niemand anders (DBY, 16).

De plicht om voor onszelf en ons gezin te zorgen is een belangrijke toepassing van het evangelie.

Ik heb voortdurend getracht om dit volk ertoe te brengen een koers te varen die hen zelfredzaam maakt, om te zorgen voor hun armen, de lammen, de kreupelen en de blinden, de onwetenden te verheffen uit hun situatie waarin zij de wegen van de wereld niet kunnen gadeslaan, en waardoor het hen ontbreekt aan de algemene kennis die de mensenkinderen bezitten, en hen samen te brengen uit de vier hoeken van de aarde, en hen een intelligent, nijver en zelfredzaam volk te maken (DBY, 16).

Het is mijn strijd, en dat is het al jaren, om de mensen te laten inzien dat als zij niet voor zichzelf zorgen, niemand voor ze zal zorgen; dat als wij niet een fundament leggen voor een manier om onszelf te voeden en kleden en van onderdak te voorzien, wij van honger en kou zullen omkomen; en in de zomer kunnen wij ook lijden onder de zonnestralen die rechtstreeks op onze naakte, onbedekte lichamen schijnen (DBY, l6–17).

Wie verdient er lof? De persoon die voor zichzelf zorgt of degeen die altijd op de grote genade van de Heer vertrouwt, die wel voor hem zal zorgen. Je zou net zo goed kunnen vragen of de Heer ons fruit zal geven als wij geen bomen planten, of niet ploegen en zaaien, en ons het werk van de oogst bespaard blijft, maar wel de Heer aanroepen om ons te verlossen van onze noden; zo is het ook als wij Hem vragen ons te verlossen van de consequenties van onze eigen dwaasheden, ongehoorzaamheid en verspilling (DBY, 293).

Laten wij, in plaats van te kijken naar wat de Heer voor ons kan doen, informeren wat wij voor onszelf kunnen doen (DBY, 293).

Daar wij vruchtbare grond hebben in deze vallei, en zaad om in de grond te stoppen, hoeven we God niet te vragen ons te voeden, of ons te volgen met een brood en ons te smeken het op te eten. Dat doet Hij niet, en dat zou ik ook niet doen als ik de Heer was. Wij kunnen onszelf hier voeden. En als we ooit in een situatie komen waarom wij dat niet kunnen, dan is er nog tijd genoeg voor de Heer om een wonder te bewerkstelligen en ons te helpen (DBY, 294).

Als u niet eens voor uw natuurlijke leven kunt zorgen, hoe kunt u dan wijsheid verwachten om het eeuwige leven te verwerven? God heeft u uw bestaan gegeven – uw lichaam en geest, en heeft u gezegend met capaciteiten, en heeft daarmee het fundament gelegd van alle kennis, begrip, en alle heerlijkheid en eeuwig leven. Als u niet eens in staat bent om in uw natuurlijke behoeften te voorzien, en een vrouw en enkele kinderen te onderhouden, wat hebt u dan te maken met hemelse aangelegenheden?

Kijk naar uw eigen rol als zustershulpvereniging in deze stad, en overal in de bergen. Kijk eens naar uw toestand. Overweeg die voor uzelf, en besluit of u wat gaat doen en gaat leren welke invloed u hebt, en of u die invloed vervolgens aanwendt om goed te doen en de armoede onder de mensen te verlichten (DNW, 17 augustus 1869, 3).

Studiesuggesties

Onze individuele groei in het evangelie komt stukje bij beetje en regel op regel naarmate wij leven naar de beginselen die wij leren.

  • Waarom leert de Heer ons evangeliewaarheden ‘een beetje vandaag en een beetje morgen’? (Zie ook Jesaja 28:9–10; 2 Nephi 28:30; LV 98:12.) Wat moeten wij doen om een groter deel van de evangeliewaarheden te ontvangen? (Zie ook Alma 12:9–11.) Wat zou er kunnen gebeuren als wij meer waarheid krijgen dan waar we klaar voor zijn?

  • Waarom is het soms van wezenlijk belang om een beginsel na te leven om te leren dat het waar is? (Zie ook Johannes 7:17; LV 93:28.)

  • Hoe stellen we grenzen aan wat God ons kan leren?

De geestelijke en materiële aspecten van het evangelie zijn één.

  • President Young heeft gezegd dat ‘het geestelijke niet van het stoffelijke gescheiden kan worden’. Wat voor uitwerking behoort ons begrip van die uitspraak te hebben op onze benadering van onze dagelijkse bezigheden?

Het evangelie is een leidraad voor het dagelijks leven – het is een praktische godsdienst.

  • President Young leerde de heiligen om de evangeliebeginselen op praktische wijze in hun dagelijks leven toe te passen. Welke uitwerking behoort de invloed van het evangelie te hebben op onze beslissingen inzake ons gezin, ons werk en onze andere taken?

  • Wat zou president Young bedoeld hebben toen hij zei dat wij ‘nergens heen moeten gaan om iets te doen of zaken af te wikkelen zonder onze godsdienst mee te nemen’? Hoe kunnen we onze godsdienst overal mee naartoe nemen en toch attent omgaan met de geloofsovertuiging van andere mensen? Hoe kunnen wij daarbij meer vertrouwen op de Geest?

  • Wat voor plicht hebben wij tegenover de samenleving, naast zendingswerk en dienstbetoon in de kerk?

De plicht om voor onszelf en ons gezin te zorgen is een belangrijke toepassing van het evangelie.

  • In hoeverre zijn wij volgens president Young verplicht om voor onszelf te zorgen? Hoe kunnen wij zelfredzaam worden in geestelijk, onderwijskundig, fysiek, emotioneel en economisch opzicht? Hoe kunnen we anderen ertoe brengen zelfredzaam te worden op die gebieden?

  • Waarom maakt zelfredzaamheid een belangrijk deel uit van het evangelie?

  • President Young had het erover wat een deugd en tevens noodzaak het is om voor onszelf te zorgen. Welke zegeningen krijgen wij als we dat doen? Onder welke omstandigheden zou de Heer volgens president Young ‘een wonder tot stand brengen om ons te helpen’?