Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 25: Dankbaarheid, nederigheid en eerlijkheid ontwikkelen


Hoofdstuk 25

Dankbaarheid, nederigheid en eerlijkheid ontwikkelen

President Brigham Young geloofde in eenvoudige, beproefde beginselen, en hij leefde ernaar. In zijn werk als timmerman en aannemer had hij waardering gekregen voor eerlijke arbeiders die muren bouwden die lang overeind zouden blijven, deuren maakten die niet gerepareerd zouden hoeven worden, en die niet van de bouwplaats wegliepen met het gereedschap en de spijkers van de eigenaar in hun zak. Hij adviseerde mensen om, ongeacht hun rang of stand, ‘hun ogen open te houden om te weten waar eerlijkheid en rechtschapenheid te vinden waren’ (DNW, 2 2 december 1857, 4). President Young spoorde de heiligen uit de begintijd van de kerk, die vervolging, armoede en honger hadden geleden, aan om hun beproevingen met dankbaarheid en nederigheid te aanvaarden, want de Here had hen zeer gesterkt in hun lijden. Zijn woorden en zijn leven zeggen ons dat het onze plicht is om integer te zijn en dankbaarheid te tonen door het beste te maken van alles waarmee de Heer ons heeft gezegend.

Leringen van Brigham Young

Als we de hand van de Heer in ons leven erkennen, maakt dat ons dankbaar.

Ik ken, op de onvergeeflijke zonde na, geen grotere zonde dan ondankbaarheid (DBY, 228).

Laat ik iets zeggen over de moeilijke tijden. U weet dat ik gezegd heb dat het iedereen die bang is van de honger om te komen, vrij staat te vertrekken en te gaan naar waar er overvloed is. Ik zie absoluut niet in waarom wij ons daarom zorgen zouden maken, want totdat wij het allerlaatste muildier van het puntje van z’n oren tot en met z’n vliegenmepper hebben opgegeten, hoeven we hier geen honger te lijden. Er zijn nu veel mensen werkeloos, maar de lente komt eraan en we hoeven nooit méér te lijden dan goed voor ons is. Ik ben dankbaar voor de hand van de Heer die zo duidelijk zichtbaar is; ik ben net zo dankbaar voor deze zware tijden als voor al het andere wat ik ooit heb ontvangen. Ik heb u jaren geleden al gezegd wat ik vind van het geloof en de dankbaarheid van de heiligen der laatste dagen, en hun erkenning van de hand des Heren in alles wat Hij ons toemeet. Met bloedend hart heb ik soms moeten aanzien hoe mensen hier verkwistend zijn omgegaan met datgene waarmee ze zo royaal waren gezegend. Velen hebben het als niets geacht, en ze wilden hun God, die hen zo had gezegend, vervloeken. In plaats van graan en maïs hadden ze liever goud en zilver, en veredelde bloem, en de beste groente die ooit op deze aarde had gegroeid. Ze hebben hun kostbare zegeningen met voeten getreden en ze als niets geacht (DNW, 6 februari 1856, 4).

Wij verheugen ons in Gods nabijheid, want wij hebben zwakheden gekregen enkel en alleen om tot grotere macht en volmaking te komen. De heiligen mogen in alles reden tot blijdschap vinden: vervolging, want daardoor worden ze gelouterd en worden de goddelozen tot verdoemenis gebracht; ziekte en pijn, en elke beproeving die een mens kan verduren, want op die manier mogen wij alles door eigen ervaring leren. We hebben grote reden tot blijdschap dat het geloof onder ons is, dat de Here regeert en volgens zijn eigen wil met de inwoners van de aarde handelt. Vraagt u of ik blij ben dat de duivel zoveel macht over de inwoners der aarde heeft en de mensheid zo kwelt? Ik antwoord daar direct ja op; dat maakt mij net zo blij als wat dan ook. Ik verheug mij in mijn beproevingen. Ik verheug mij in mijn armoede. Ik verheug mij in mijn wanhoop. Waarom? Omdat ik weet dat mijn neerhangende hoofd weer opgeheven zal worden, dat ik getroost zal worden en klaargemaakt voor de volmaakte vreugde, want het is onmogelijk om echt gelukkig te zijn zonder het tegenovergestelde te hebben doorgemaakt (DBY, 228).

We hebben onze mond vol van de beproevingen en problemen in dit leven; maar stel dat u zichzelf kon zien duizenden en miljoenen jaren nadat u zich in die paar korte jaren van dit leven trouw aan uw godsdienst had betoond, en eeuwige zaligheid met een kroon van heerlijkheid had verkregen in de tegenwoordigheid van God. Kijk dan nog eens terug op uw leven hier, met alle verliezen, tegenslagen en teleurstellingen, en al uw verdriet; (…) u zou willen uitroepen: ‘Wat maakt het allemaal toch uit? Dat was maar een kort moment, en nu zijn we hier. Wij zijn in die paar korte momenten van onze sterfelijkheid getrouw geweest, en nu hebben wij eeuwig leven en eeuwigdurende heerlijkheid, met de macht om grenzeloos in kennis te groeien en de ontelbare stadiums van vooruitgang door te maken, met de glimlach en goedkeuring van onze Vader en God, en van onze oudste broer, Jezus Christus’ (DNW, 9 november 1859, 1).

Ik wil graag nog iets anders naar voren brengen, en ik verzeker u dat we het celestiale koninkrijk nooit zullen beërven als we op dit punt onze les niet leren. Wij zijn hier bij elkaar gebracht om te leren wat we moeten doen met dit huidige leven en met de zegeningen die we hebben ontvangen. Als we dat niet leren, hoe kunnen we dan verwachten dat de rijkdom van de eeuwigheid ons wordt toevertrouwd; want hij die getrouw is over weinig zal over veel gesteld worden [zie Matteüs 25:21], (…) Als wij gezegend worden met een uitbreiding van onze veestapel, en we zien dat niet als een zegen die de Heer ons geeft, dan grieven wij Hem en zou bestraffing op z’n plaats zijn. Welke aardse vader schenkt zijn zoon met voldoening en vreugde wat goed is als die zoon dat blijft verkwisten en vergokken? Na verloop van tijd onthoudt die vader hem zijn gunsten en geeft hij ze aan een zoon die ze waard is. De Heer is genadiger dan wij; maar weet wel dat zijn goede gaven kunnen ophouden als we ze niet met dankbaarheid ontvangen en ze goed beheren zodra ze in ons bezit zijn. Laten onze mensen hun vee en paarden goed verzorgen; bij de man die dat niet doet zal bestraffing zeker gerechtvaardigd zijn (DNSW, 29 oktober 1865, 2).

Wat is onze plicht? Onze plicht is van elke zegening van de Heer het beste te maken. Als Hij ons land geeft, maak er het beste van; als Hij ons het voorrecht gunt huizen te bouwen, maak er het beste van; als Hij ons vrouwen en kinderen geeft, probeer ze dan in de wegen des Heren te onderrichten, en til ze uit boven de donkere, lage en vervallen toestand waarin de mensheid verkeert. (…) In zijn voorzienigheid heeft Hij de heiligen der laatste dagen uit de wereld geroepen, ze uit verschillende landen bijeenvergaard, en ze een plek op deze aarde gegeven. Is dat een zegening? Ja, een van de grootste die de mensen kunnen krijgen: vrij zijn van de goddeloosheid der goddelozen, van de rampen en het rumoer van de wereld. Met deze zegening kunnen we onze hemelse Vader laten zien dat we trouwe rentmeesters zijn; sterker nog, het is een zegen om het voorrecht te hebben Hem terug te geven wat Hij ons geschonken heeft. (…) Voor mij is het dus duidelijk dat wat ons eigendom lijkt, in feite niet ons eigendom is, en ik zal het de Here teruggeven als Hij erom vraagt; het is van Hem, het was de hele tijd al van Hem. Het is niet mijn bezit, en dat is het ook nooit geweest (DN, 20 juni 1855, 4).

Er is niets in dit leven, geen enkele ervaring, of zij is heilzaam voor allen die zich erin verdiepen en het beste van die ervaring proberen te maken (DNW, 9 juli 1862, 1).

Zij die nederig zijn, erkennen hun afhankelijkheid van de Heer.

We moeten onszelf nederig maken en in ons gevoel als kleine kinderen worden – nederig en kinderlijk van geest worden om de eerste lichtstralen van de geest van het evangelie te kunnen ontvangen, en dan mogen we groeien, toenemen in kennis, wijsheid en begrip (DBY, 228).

Wij zijn slechts wat de Heer van ons maakt (DNW, 28 oktober 1857, 5).

Als iemand de dingen ziet zoals ze zijn, (…) als hij dan merkt dat hij God en zijn broeders behaagt, dan verheugt hij zich bovenmate, en voelt hij zich meer nederig en onderworpen. Als iemand hoogmoedig en arrogant is, zal vleierij hem ijdel maken en schaden; maar dat gebeurt niet als hij toeneemt in geloof in God (DBY, 228).

Wie heeft de meeste reden om God dankbaar te zijn: de mens die niet met een sterke hartstocht of kwaad verlangen worstelt, of degene die dag in dag uit wel die worsteling kent en ondanks zijn pogingen toch de fout ingaat? Zijn kracht, geloof en oordeel waren niet sterk genoeg, en door zijn kwade neigingen gaat hij de fout in, ook al probeert hij dag en nacht dat niet te doen. Wie heeft de meeste reden om dankbaar te zijn? Degene die niet zo met sterke hartstochten worstelt als de ander, past het om zich constant een houding van nederigheid aan te meten, in plaats van op te scheppen dat hij beter is dan zijn broeder. We zijn het als mens aan elkaar verplicht om in een gevoel van broederschap degenen die kwaad doen niet van ons af te stoten. We moeten ze verdragen tot de Heer bepaalt dat het kaf van het koren gescheiden wordt – tot de deugdzamen bijeengebracht worden en de goddelozen in bussels worden gebonden om te worden verbrand [zie Leer en Verbonden 86] – totdat de schapen van de bokken worden gescheiden [zie Matteüs 25:31–34]. Zij die geen sterke hartstochten hebben waarmee ze dag in, dag uit, jaar in, jaar uit moeten worstelen, past het om nederig te zijn; en als er een broeder of zuster de fout in gaat, moet uw hart met vriendelijkheid zijn vervuld – met een gevoel als van een broeder, ja, een engel – om hun fouten waar mogelijk door de vingers te zien (DNW, 22 augustus 1860, 1).

Er is voortdurend vreugde en troost in het hart van hen die zachtmoedig en nederig zijn (DBY, 228).

Zij die eerlijk zijn, staan op goede voet met zichzelf, anderen en de Heer.

Mensen moeten eerlijk zijn, ze moeten getrouw leven in de ogen van hun God, en hun roeping en hun plek op deze aarde eer aandoen. U vraagt of dat kan? Ja, de leer die wij hebben aanvaard, verzacht het hart van steen (DBY, 232).

We moeten leren, oefenen, bestuderen, weten en begrijpen hoe de engelen met elkaar leven. Als deze samenleving volmaakt eerlijk en betrouwbaar wordt, zal er niemand meer arm zijn; niemand komt dan tekort, iedereen heeft voldoende. Alle mannen, vrouwen en kinderen zullen alles krijgen wat ze nodig hebben zodra ze allemaal eerlijk worden. Als het grootste deel van de samenleving oneerlijk is, wordt het eerlijke deel arm, want de oneerlijken bevoordelen en verrijken zichzelf ten koste van de eerlijken (DBY, 232).

Ik zet me af tegen mensen die oneerlijk zijn, in een poging ze op die manier eerlijk te maken. Als ik een timmerman inhuur en hem drie dollar per dag betaal, en in drie dagen maakt hij een deur die een goede werkman in één dag of zelfs minder maakt, dan heb ik geen zin om hem voor dat werk drie dollar per dag te betalen. Toch zijn er sommigen hier die zo weinig gezond verstand, tact en besef van goed en kwaad hebben, dat ze betaald willen worden voor werk dat ze niet doen; en dat noemen ze nog eerlijk ook; maar het is net zo oneerlijk als wat dan ook (DNW, 2 december 1857, 4).

Laten [alle arbeiders] proberen het steeds beter te doen. (…) Er is onder deze mensen al een grote verbetering te bespeuren, en we zullen ons blijven verbeteren. Laten we de Heer om wijsheid vragen (…) en zodoende het steeds beter blijven doen, tot we bij al onze daden en woorden de norm van de waarheid halen; dat als ik dan een metselaar inhuur om voor mij een muurtje neer te zetten, hij dat eerlijk doet, en dat geldt voor elke arbeider. En dat als iemand dan zijn loon niet verdient, hij er ook niet om zal vragen of het niet zal aannemen. (…) In het hart van zulke mensen zul je geen eerlijkheid vinden; hun regel is pakken wat je pakken kunt, eerlijk of niet, en vragen om meer (DNW, 2 december 1857, 5).

Wee hun die heiligen beweren te zijn en die niet eerlijk zijn. Wees eerlijk tegen uzelf, en dan bent u eerlijk tegen uw broeders (DBY, 231–32).

Kinderen moet geleerd worden eerlijk te zijn, en ze moeten opgroeien met het gevoel dat ze nog geen speld mogen wegpakken die niet van hun is; nooit iets mogen laten slingeren, maar altijd alles op z’n plaats terugleggen. Als ze iets vinden, gaan ze op zoek naar de eigenaar. Als er iets van de buurman verpietert, zetten ze het ergens neer waar het niet verpietert, en ze zijn volkomen eerlijk met elkaar (DNW, 23 oktober 1872, 5).

Een eerlijk hart brengt eerlijke daden voort, heilige verlangens brengen overeenkomstige werken voort. Kom uw beloften na en houd woord als een heilig verbond. Ik heb niets te zoeken bij de man die beloftes doet en ze dan niet nakomt. Gewone waarheid, eenvoud, eerlijkheid, oprechtheid, rechtvaardigheid, barmhartigheid, liefde, vriendelijkheid doen iedereen goed en niemand kwaad. Wat is het gemakkelijk om volgens zulke beginselen te leven! Dat is duizend keer gemakkelijker dan liegen en bedriegen! (DBY, 232.)

Het is veel beter om eerlijk te zijn, om hier goed te leven en het kwaad te vermijden, dan om oneerlijk te zijn. Het is het gemakkelijkste pad ter wereld om eerlijk te zijn – oprecht voor God; en als mensen dat leren, dan doen ze het ook (DBY, 232).

Studiesuggesties

Als we de hand van de Heer in ons leven erkennen, maakt dat ons dankbaar.

  • Volgens president Young moeten de heiligen niet zozeer dankbaar zijn voor goud en zilver, maar voor graan, maïs en groente. Waar moeten wij dankbaar voor zijn? (Zie ook LV 59:7, 21.) Hebt u God, uw gezin en anderen uw dankbaarheid getoond?

  • Waarom leerde president Young volgens u dat de heiligen zich moesten verheugen in vervolging, ziekte, pijn en beproeving? Welke zegeningen kunnen uit zulke omstandigheden voortvloeien? Hoe kunnen lijden en tegenslag voor ons welzijn wezen? Hoe kunnen we in moeilijke tijden leren de problemen van het leven te waarderen en er iets goeds mee te doen?

  • President Young heeft gezegd: ‘Wij zijn [hier] om te leren wat we moeten doen met dit leven en met de zegeningen die we hebben ontvangen.’ Wat gebeurt er met ons als we geen dankbaarheid tonen door goed te leren omgaan met onze zegeningen? (Zie ook Mosiah 2:20–32.) Hoe kunnen we laten zien dat we dankbaar voor onze zegeningen zijn? Hoe kunnen we ‘van elke zegening van de Heer het beste (…) maken’?

Zij die nederig zijn, erkennen hun afhankelijkheid van de Heer.

  • President Young zei dat we als een kind moeten worden ‘om de eerste lichtstralen van de geest van het evangelie te kunnen ontvangen’ en dat iemand dan in kennis en wijsheid kan toenemen. Waardoor hebt u bij uzelf en anderen kunnen zien dat dit waar is? Wat hebben kinderen dat volwassenen ertoe kan aanzetten om nederig te worden?

  • President Young heeft gezegd: ‘Wij zijn slechts wat de Heer van ons maakt.’ Hoe kunnen we weten wat de Heer van ons wil maken? Hoe zal onze nederigheid de Heer in staat stellen om ons te leiden? (Zie ook Mosiah 3:19.) In welke opzichten heeft de Heer zijn hand in uw leven gehad en u geholpen een beter mens te worden?

  • President Young heeft gezegd: ‘Degene die niet zo met sterke hartstochten worstelt als de ander, past het om zich constant een houding van nederigheid aan te meten, in plaats van op te scheppen dat hij beter is dan zijn broeder.’ Hoe kunnen we hoogmoedig worden als we onze sterke punten gaan vergelijken met iemands zwakke punten? Welke zegeningen ontvangen zij die nederig zijn? (Zie ook Ether 12:27.)

Zij die eerlijk zijn, staan op goede voet met zichzelf, anderen en de Heer.

  • Hoe zijn engelen een voorbeeld van de manier waarop men in het gezin en de gemeenschap met elkaar moet samenleven?

  • President Young zegt dat in een samenleving van eerlijke mensen niemand tekort komt en iedereen voldoende heeft. Waarom is dat zo? Wat voor invloed heeft oneerlijkheid op onze samenleving? In welk opzicht is onze samenleving bij eerlijkheid gebaat?

  • Hoe kunnen we onze kinderen eerlijkheid bijbrengen? Waarom is het belangrijk om zelf in alle opzichten eerlijk te zijn?

  • Waarom is eerlijkheid volgens president Young ‘duizend keer gemakkelijker dan liegen en bedriegen’ en ‘het gemakkelijkste pad ter wereld’?