2011
Priesterschapszegens: op God leren vertrouwen
Juni 2011


Priesterschapszegens op God leren vertrouwen

Elke zegen kwam uit, hoewel we niet kregen wat we het liefste wilden.

Ik heb God nooit om iets gevraagd dat Hij niet vervolgens aan me gegeven heeft’, zei mijn vrouw, Deborah. Die uitspraak verbaast me nog steeds, ook al was ik erbij toen die in vervulling ging. En het verbaast waarschijnlijk iedereen die op de hoogte is van Deborahs worsteling van zeven jaar met systemische lupus, haar gevecht van twee jaar met borstkanker, en haar uiteindelijke dood op 19 september 1990. Maar wie zich hierover verbaast, begrijpt waarschijnlijk priesterschapszegens en hun vervulling niet. Ik leerde slechts met moeite wat het inhoudt om het priesterschap te dragen en het te gebruiken om anderen tot zegen te zijn.

Hoewel mijn ouders beiden actief waren in de kerk en ze gehoorzaam waren aan haar voorschriften, herinner ik me niet dat het priesterschap een concrete geestelijke invloed op mijn jeugd heeft gehad. Ik herinner me niet dat ik ziek genoeg was om een zalving nodig te hebben en ik herinner me ook niet dat anderen in mijn ouderlijk gezin een zegen of zalving kregen.

Dit gebrek aan nadruk op priesterschapszegens had zijn weerslag op mijn eigen gezin toen ik trouwde en kinderen kreeg. Ik gaf iemand een zalving als hij of zij ernstig ziek was of een operatie zou ondergaan. En ik gaf mijn vrouw enkele zegens voor emotionele hulp, maar dat waren zeldzame gelegenheden.

Een zegen geven was altijd een positieve ervaring voor me. Maar door een gebrek aan begrip en een tekort aan zelfvertrouwen was mijn uitoefening van die priesterschapsfunctie beperkt. Ik zocht naar de juiste woorden, onzeker of wat mij in gedachten kwam nou werkelijk was wat God wilde.

Die situatie veranderde enigszins toen mijn vrouw ontdekte dat ze aan systemische lupus leed. Het jarenlange gevecht tegen een ziekte die afmatting en ongemak met zich meebracht, werd slechts af en toe verlicht door een priesterschapszegen of zalving. Mijn vrouw was zich bewust hoe ongemakkelijk ik me voelde bij het geven van een zegen en vroeg zelden om de geestelijke hulp die ze misschien graag wilde ontvangen.

Toen de dokter in maart 1989 vertelde dat mijn vrouw kanker had, veranderde dat ons leven. Omdat het een zeldzame vorm van kanker is, hadden de artsen die twee jaar lang niet ontdekt. Tegen de tijd dat er eindelijk een diagnose kwam, had de kanker zich verbreid en was haar kans op herstel aanzienlijk verminderd. Wetende dat we die worsteling niet in ons eentje konden winnen, stelden we ons verder open voor geestelijke hulp. Onze wijk vastte voor Deborah en we aanvaardden dankbaar verzorging door ZHV-zusters. Haar strijd werd door velen meegevochten. Een vriend die dezelfde chemotherapie had gehad als mijn vrouw zou krijgen, vertrouwde ons toe dat hij in de moeilijkste perioden van de behandeling om priesterschapszegens had gevraagd. Hij adviseerde ons om dat ook te doen: geestelijke hulp te zoeken om de effecten van de behandeling te kunnen verdragen.

De chemotherapie was zwaar. Mijn vrouw kreeg alle verwachte reacties. Ze was dagen na een behandeling misselijk. Ze bracht de meeste dagen in bed door, en eten ging niet van harte. Maar stukje bij beetje leerden we elke nieuwe hindernis zo goed mogelijk te nemen.

In deze moeilijke periode vroeg mijn vrouw mij om priesterschapszegens, zoals mijn vriend had geadviseerd. Ik gaf haar een zegen om de angst voor de eerste week van de chemotherapie te verminderen. Door een priesterschapszegen ging de angst voor een operatie weliswaar niet helemaal weg, maar werd die wel minder. De lange perioden van overgeven hielden op en rusteloze nachten maakten plaats voor slaap toen ik mijn handen op haar hoofd had gelegd en haar had gezalfd. Deze zegeningen en zalvingen brachten ons beloften van hulp en troost, vermengd met glimpen van de toekomst. Die vervulden ons met warmte en vreugde.

Ik zou graag kunnen zeggen dat zegens geven toen makkelijker voor me werd, maar dat kan ik niet. Ik gaf de gevraagde zegens, maar ik bleef het moeilijk vinden om mijn priesterschap uit te oefenen. Ik sprak tegenover mijn vrouw niet uit hoe ongemakkelijk ik me erbij voelde, maar ze voelde mijn aarzeling aan. Het waren echter zware beproevingen en ze wist dat ze recht had op hulp en dat ik het kanaal was waardoor ze die kon ontvangen. Dus als ze hulp nodig had, vroeg ze daar om.

Voordat ik een zegen gaf, wilde ik weten waar ik haar mee wilde zegenen. Meer dan wat ook, wilde ik haar zegenen met genezing. En zij wilde dat ook. Maar die zegen kwam nooit. Wat wél kwam, waren zegens van troost, die de beproeving niet wegnamen, maar die wel makkelijker te dragen maakten.

Ik begon langzamerhand beter te begrijpen hoe het priesterschap en priesterschapszegens werken. Zegens geven was geen hulpmiddel om te krijgen wat ik wilde, maar een manier om de benodigde hulp te krijgen. Ik leerde om op de Heer en zijn wil te vertrouwen in plaats van wat ik dacht dat er gebeuren moest. Mijn vertrouwen nam toe dat de woorden die uit mijn mond kwamen inderdaad de woorden waren die God wilde dat ik sprak. En hoewel ik het nooit makkelijk ben gaan vinden om zegens te geven, heb ik geleerd om te vertrouwen op wat ik voel als ik een zegen geef.

Toen Deborah klaar was met haar behandelingen, begon de moeilijke fase van afwachten of ze doel hadden getroffen. We genoten van die periode zonder doktersafspraken, onderzoeken en behandelingen. Maar in ons achterhoofd bestond de angst dat de kanker de aanval met giftige anti-kankermiddelen misschien gedeeltelijk had overleefd en dat de ziekte weer terugkwam.

Stukje bij beetje bevestigden enkele zwakke lichamelijke symptomen onze grootste angst: de behandelingen hadden niet geholpen. De artsen waren optimistisch, maar wij wisten dat het een kwestie van tijd was.

De laatste zes maanden van Deborahs leven waren ongelooflijk rustig. Toen de laatste ingreep mislukte, besloten we om te stoppen met de behandelingen, naar huis te gaan en te genieten van de tijd die er nog over was. Sommigen geloven misschien niet dat het geweldige maanden waren, maar het waren de beste van mijn leven.

In deze periode stelden enkele bezorgde vrienden en familieleden dat we ons assertiever moesten opstellen tegenover de Heer in onze strijd om haar leven te redden. Ze zeiden dat ik het priesterschap droeg en dat ik het moest gebruiken om haar te genezen. Hoewel ik snapte waarom ze dat vonden, begrepen deze vrienden niet wat er gebeurde. Ik wilde niets liever dan Deborah beloven dat ze in leven zou blijven, maar die woorden kwamen niet als ik haar een zegen gaf. Er was maar weinig dat ze liever wilde dan te worden gezegend met gezondheid, maar ze had nooit het gevoel dat ze daar om moest vragen. We geloofden allebei in wonderen, maar zagen ook in hoe beperkt onze visie was op een ervaring die deel uitmaakt van een eeuwig plan.

Wat er wél gebeurde, was een groter wonder. In de zegens werd haar nooit beloofd dat ze in leven zou blijven, maar werd wel de onbetwistbare verzekering gegeven dat wat er gebeurde Gods wil was. Haar werd geen gemak beloofd, maar wel hulp om de moeilijke tijden te doorstaan. Haar werd niet toegestaan om te blijven zodat ze onze kinderen kon opvoeden, maar haar werden wel eeuwige banden beloofd. Ze ging heen met een minimum aan pijn en ongemak, met haar gezinsleden aan haar zij.

Ik weet dat God bestaat en dat Hij veel om ons geeft. Hij geeft ons troost en hulp als we kracht en begrip nodig hebben. Hoewel het leven moeilijk is, heeft de Heer beloofd om ons in onze beproevingen te helpen, en een van de manieren waarop we hulp krijgen, is door middel van priesterschapszegens. Mijn vrouw wist dit en kon zeggen: ‘Ik heb God nooit om iets gevraagd dat Hij niet vervolgens aan me gegeven heeft.’

Illustraties Brian Call