2016
Wonderen
August 2016


Tot we elkaar weerzien

Wonderen

Uit ‘Miracles’, New Era, juni 1975, 39–44, een artikel dat aangepast is overgenomen uit een toespraak die op 18 februari 1953 tijdens een haardvuuravond aan de Brigham Young University is gegeven.

‘Ga de ouderlingen halen; ik voel mij niet zo goed.’

Afbeelding
priesthood blessing

Ruim een jaar geleden kwam een echtpaar met een jongetje mijn kantoor binnen. De vader vertelde mij: ‘Mijn vrouw en ik zijn al twee dagen aan het vasten en wij hebben ons zoontje meegebracht voor een zalving. Wij zijn naar u gestuurd.’

Ik vroeg: ‘Wat is er met hem aan de hand?’

Zij deelden mee dat hij blind, doof en stom was geboren, zonder spiercoördinatie en dat hij met zijn vijf jaar zelfs niet kon kruipen.

Ik zei bij mezelf: ‘Dit is het. “Maar dit soort gaat niet uit dan door bidden en vasten” [zie Mattheüs 17:21].’ Ik had onvoorwaardelijk geloof in het vasten en het gebed van die ouders. Ik zegende het kind en enkele weken later kreeg ik een brief: ‘Broeder Cowley, het zou leuk zijn als u ons zoontje nu kon zien. Hij kruipt nu. Als wij een bal gooien, vliegt hij er op handen en voeten achter aan. Hij kan zien. Als wij in de handen klappen boven zijn hoofd, schrikt hij. Hij kan horen.’

De medische wetenschap was ten einde raad geweest. God had het roer overgenomen. […]

Op een dag werd ik naar een woning in een Nieuw-Zeelands dorpje geroepen. De ZHV-zusters waren bezig het lichaam van een van onze heiligen af te leggen. Zij hadden zijn lichaam voor het grote huis gelegd, zoals zij het noemen, het huis waar iedereen komt om te huilen en te rouwen om de doden, toen de broer van de dode man binnenstormde. Hij zei: ‘Leg hem de handen op.’

En de jonge inboorlingen zeiden: ‘Dat kunt u beter niet doen. Hij is dood.’

‘Doe het!’

[…] Ik had [een oude en getrouwe Maori] bij me. […] De jongere inboorling knielde neer en zalfde de dode man. Toen knielde deze geweldige oude wijze man neer en zegende hem, en beval hem op te staan.

U had de ZHV-zusters moeten zien wegstuiven. Hij ging rechtop zitten en zei: ‘Ga de ouderlingen halen; ik voel mij niet zo goed.’ […] Wij vertelden hem dat hem net de handen waren opgelegd, en hij zei: ‘O, dat was het dan.’ Hij zei: ‘Ik was dood. Ik kon voelen hoe het leven in mij terugkeerde, als een deken die zich ontrolt.’ Hij overleefde zelfs zijn broer die naar binnen was gekomen en ons had gezegd zijn broer te zalven. […]

God heeft al deze elementen in de hand. U en ik kunnen onze hand uitstrekken, en als het zijn wil is, kunnen wij deze elementen voor zijn doeleinden gebruiken.