2016
De verloren Schriften
August 2016


De verloren Schriften

God hoort en verhoort onze gebeden als we in Hem en zijn Zoon geloven.

Afbeelding
marketplace

Illustraties Anna Sutor

Op 29 juli 1977 had ik net als lid van de Zeventig met mijn vrouw het zendingsgebied Santa Cruz (Bolivia) bezocht. Op de luchthaven van Cochabamba in Bolivia moesten we ongeveer vijf uur op onze volgende vlucht wachten. We waren uitgeput en blij dat we een paar uur konden rusten. Terwijl ik indommelde, kreeg ik de duidelijke ingeving dat ik wakker moest blijven en enkele ideeën moest opschrijven die bij me opkwamen.

Ik schreef bijna drie uur lang en loste een paar organisatorische problemen op waarmee ik in mijn eigen zendingsgebied een aantal jaar geworsteld had. De Geest was sterk aanwezig en ik noteerde enthousiast elke geïnspireerde gedachte.

Uiteindelijk vertrokken we naar La Paz (Bolivia). We werden op de luchthaven hartelijk door president en zuster Chase Allred verwelkomd, waarna ze ons in hun busje naar het zendingskantoor brachten. We lieten onze bagage en mijn aktetas in het busje achter en deden het op slot. Zuster Allred vroeg een zendeling om op het busje te letten.

Toen we het kantoor binnengingen, werd president Allred met een vrouw geconfronteerd wier man op sterven lag. De zendingspresident en ik kalmeerden de vrouw en voorzagen in haar behoeften. Ondertussen vertrokken mijn vrouw en zuster Allred naar het zendingshuis.

Toen de zendingspresident en ik terug bij het busje kwamen, waren al onze bezittingen weg. Ik nam aan dat mijn vrouw onze spullen mee naar het zendingshuis genomen had. Maar tijdens de rit naar het zendingshuis ontdekte ik dat het rechterraam vooraan beschadigd was. Ik begon te vrezen dat onze spullen gestolen waren.

Toen we in het zendingshuis aankwamen, beseften we dat al onze bezittingen inderdaad gestolen waren. Het verlies van onze kleding was een direct, maar tijdelijk probleem. Het feit dat mijn Schriften en de geïnspireerde ideeën die ik net in Cochabamba gekregen had in de gestolen aktetas zaten, was veel erger. Ik was ontmoedigd, kwaad en voelde me hulpeloos.

We baden samen dat we onze spullen terug zouden krijgen en probeerden tevergeefs van de avondmaaltijd te genieten. Mijn ouders hadden me die Schriften gegeven. Er stond een boodschap in die mijn moeder en vader er vóór het overlijden van mijn vader in geschreven hadden en die ik koesterde. Ik had er wel duizenden uren markeringen en kruisverwijzingen in aangebracht. Ik hield ervan en beschouwde ze als mijn enige aardse bezit dat echt waarde had.

Hoewel president Allred en ik veel te bespreken hadden, had ik het gevoel dat we ons uiterste best moesten doen om de Schriften terug te vinden. Na het avondeten knielden we nogmaals samen neer in gebed. We smeekten de Heer dat we de Schriften zouden terugkrijgen, dat de dieven zouden beseffen dat ze iets slechts gedaan hadden en zich zouden bekeren, en dat we dankzij de terugkeer van de Schriften iemand tot de ware kerk zouden kunnen brengen.

We besloten het gebied rondom het zendingskantoor en het nabijgelegen veld te doorzoeken in de hoop dat de dief of dieven de waardevolle voorwerpen meegenomen en de Engelse boeken achtergelaten hadden.

Met een tiental man kropen we met zaklantaarns en warme kleding in het busje. We reden door de straten, kamden kraakpanden uit en praatten met mensen tot al onze mogelijkheden uitgeput waren. Niemand had iets gezien of gehoord. Uiteindelijk keerden we terneergeslagen huiswaarts. President Allred en ik spraken nog tot laat op de avond. De daaropvolgende dag vlogen mijn vrouw en ik terug naar ons thuis in Quito (Ecuador).

In de daaropvolgende weken bleven de zendelingen in Bolivia zoeken. Uit pure wanhoop besloten ze een advertentie in twee kranten te plaatsen, waarin ze een beloning uitloofden.

Ondertussen had ik het moeilijk in Quito. Ik had de Schriften niet bestudeerd sinds de mijne gestolen waren. Ik had het wel geprobeerd, maar telkens als ik een vers las, kon ik me slechts een paar kruisverwijzingen herinneren die ik de afgelopen twintig jaar gemaakt had. Ik was ontmoedigd, neerslachtig en had geen zin om te lezen. Ik bad voortdurend dat mijn Schriften weer zouden opduiken. Mijn vrouw en onze kinderen bleven ook gedurende drie weken dagelijks bidden: ‘Hemelse Vader, laat papa zijn Schriften alstublieft terugkrijgen.’

Na een drietal weken kreeg ik een duidelijke ingeving: ‘Ouderling Cook, hoelang gaat u nog wachten met lezen en studeren?’ Die woorden deden pijn en ik besloot dat ik nederig en onderworpen moest zijn om opnieuw te beginnen. Ik begon in de Schriften van mijn vrouw Genesis in het Oude Testament te lezen en bracht met haar toestemming markeringen en kruisverwijzingen aan.

Op 18 augustus kwam broeder Eb Davis, een werknemer van de kerk, uit Bolivia in Ecuador aan met een pakje van de zendingspresident in La Paz. Hij legde mijn Schriften en de notities van mijn geestelijke indrukken op mijn bureau.

Mijn vreugde was onbeschrijfelijk. Het besef dat de Heer die boeken op een wonderbaarlijke wijze uit La Paz, een stad met 700.000–800.000 inwoners, uit de handen van dieven gered had en ze me ongeschonden terugbezorgd had — zonder dat er ook maar een pagina kwijtgeraakt, gescheurd of bezoedeld was — gaat mijn verstand nog steeds te boven. Die dag beloofde ik de Heer dat ik beter dan ooit tevoren mijn tijd goed zou besteden en in mijn Schriften zou studeren.

Later vernam ik dat een vrouw op een markt — een van de honderden in La Paz — een dronken man met een zwart boek had zien zwaaien. Ze was lid van een protestantse kerk en had sterk het gevoel dat hij iets heiligs aan het schenden was. Ze benaderde de man en vroeg hem wat het was. Hij wist het niet, maar toonde haar het boek. Ze vroeg of hij nog iets anders had. Hij haalde nog een zwart boek tevoorschijn. Ze vroeg of er nog meer was. Hij liet een map vol papieren zien die hij in brand wilde steken. Ze vroeg of ze die spullen kon overkopen. Hij ging akkoord voor vijftig peso (ongeveer 2,5 euro).

Afbeelding
buying the Book of Mormon in the marketplace

Nadien wist ze niet waarom ze de boeken gekocht had. Ze waren in het Engels, maar ze sprak geen Engels. En ze had er veel voor betaald — bijna tien procent van haar maandloon. Ze had de boeken alleen vanwege haar geestelijke ingevingen gekocht. Ze ging meteen op zoek naar de kerk waarvan de naam op de omslag van de boeken stond: De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Nadat ze met een aantal kerkgenootschappen gesproken had, kwam ze uiteindelijk in de zendingskantoor van de kerk in La Paz terecht. Ze wist niets over de beloning en had evenmin de advertentie gelezen, die diezelfde dag in de krant zou verschijnen. Ze vroeg geen geld, zelfs de vijftig peso niet. De zendelingen namen de Schriften maar al te graag aan en gaven haar de beloning toch.

Ze zei dat ze lid van een pinksterkerk was, maar luisterde aandachtig terwijl ze haar over het evangelie vertelden. Ze herinnerde zich dat ze iets over Joseph Smith gelezen had in een brochure die ze twee à drie jaar eerder op straat gevonden had. Ze volgde de lessen van de zendelingen en besloot na de tweede les zich te laten dopen. Twee weken later, op zondag 11 september 1977, lieten Maria Cloefe Cardenas Terrazas en haar twaalfjarige zoon, Marco Fernando Miranda Cardenas, zich ’s middags in een gemeente in La Paz dopen.

De Heer had mijn overweldigende gevoelens van hulpeloosheid door het verlies van mijn Schriften veranderd in grote vreugde door het zien van zijn machtige hand. De Heer heeft gezegd: ‘Daarom zeg Ik u: alles wat u biddend begeert, geloof dat u het ontvangen zult, en het zal u ten deel vallen’ (Markus 11:24).

God hoort en verhoort onze gebeden als we in Hem en zijn Zoon, de Heer Jezus Christus, geloven.