Instituut
Hoofdstuk 43: 3 Nephi 18–19


Hoofdstuk 43

3 Nephi 18–19

Inleiding

Tijdens zijn bezoek aan de Nephieten stelde de Heiland het avondmaal in. Hij beklemtoonde dat het avondmaal bedoeld is om Hem indachtig te zijn. Hij beloofde: ‘Indien gij Mij altijd indachtig zijt, zult gij mijn Geest bij u hebben’ (3 Nephi 18:11). Diezelfde belofte maakt deel uit van het avondmaalsgebed. Overdenk bij uw studie van 3 Nephi 18–19 wat Jezus geleerd heeft over het avondmaal en over gebed, en hoe die leringen ertoe kunnen bijdragen dat u een betere discipel van Christus wordt, zodat u de Heilige Geest in grotere mate bij u kunt hebben.

Toelichting

3 Nephi 18:1–14. ‘Dit zult gij doen ter gedachtenis’

  • De Heiland leerde dat deelname aan het avondmaal vooral ten doel heeft Hem indachtig te zijn. Tijdens de verordening van het avondmaal behoren we ons te richten op de Zoon van God; we moeten onze gedachten niet laten afdwalen of afleiden. Ouderling Jeffrey R. Holland van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft enkele gepaste manieren beschreven waarop we de Heer indachtig kunnen zijn terwijl we ons verbond door het avondmaal hernieuwen:

    ‘We kunnen denken aan het bestaan van de Heiland in het voorsterfelijk leven en aan alles waarvan we weten dat Hij het heeft gedaan. (…)

    ‘We kunnen denken aan de eenvoudige grootsheid van zijn geboorte uit een nog jonge vrouw. (…)

    ‘We zouden aan de wonderen en leringen van Christus kunnen denken, aan zijn genezingen en zijn hulp. (…)

    ‘(…) We zouden eraan kunnen denken dat Jezus bijzondere vreugde en genoegen aan kinderen beleefde en zei dat wij allemaal meer als hen moeten worden. (…)

    ‘We kunnen eraan denken dat Christus zijn discipelen zijn vrienden noemde. (…)

    Wij zouden aan de fantastische zegeningen kunnen en moeten denken die wij hebben en aan het feit dat “alles wat goed is”, van Christus komt (Moroni 7:24). (…)

    ‘Op sommige dagen hebben we misschien reden om te bedenken wat een nare behandeling Hij kreeg, hoe Hij verworpen werd en welke onrechtvaardigheid Hij onderging. (…)

    ‘(…) We kunnen indachtig zijn dat Jezus onder alle dingen moest neerdalen voordat Hij boven alles uit kon stijgen, en dat Hij pijnen en benauwingen en allerlei verzoekingen heeft doorstaan opdat Hij met barmhartigheid zou worden vervuld en zou weten hoe zijn volk te hulp te komen naargelang hun zwakheden.’ (Zie De Ster, januari 1996, pp. 62–63.)

3 Nephi 18:6–7. Het avondmaal en de bediening van engelen

  • Ouderling Dallin H. Oaks van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft uitgelegd dat de bediening van engelen ook deel uitmaakt van de beloften in de avondmaalsgebeden:

    ‘Deze verordeningen van het Aäronisch priesterschap zijn ook nauw verbonden met de bediening van engelen. (…)

    ‘(…) Boodschappen van engelen kunnen gegeven worden door een stem, of door gedachten of gevoelens die ingegeven worden. (…)

    ‘(…) De communicatie met engelen is vaker voelbaar of hoorbaar dan zichtbaar. (…)

    ‘In zijn algemeenheid zijn de zegeningen van geestelijke omgang en communicatie alleen voorbehouden aan wie rein zijn. (…) Door de verordeningen van het Aäronisch priesterschap, de doop en het avondmaal, worden we gereinigd van onze zonden en wordt ons beloofd dat we, als we ons aan onze verbonden houden, altijd zijn Geest bij ons zullen hebben. Ik geloof dat die belofte niet alleen de Heilige Geest betreft, maar ook de bediening van engelen, want “engelen spreken door de macht van de Heilige Geest; daarom spreken zij de woorden van Christus” (2 Nephi 32:3). Daarom maken de Aäronisch-priesterschapsdragers het alle goede kerkleden die van het avondmaal nemen mogelijk om het gezelschap van de Geest van de Heer en de bediening van engelen te genieten.’ (Zie De Ster, januari 1999, pp. 44–45.)

3 Nephi 18:16, 24. ‘Ik heb u een voorbeeld gegeven’

  • Ouderling Neal A. Maxwell (1926–2004) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft ons op het hart gedrukt dat we ons, wat onze rol ook is, het karakter van de Heiland zo veel mogelijk eigen moeten maken:

    ‘Ieder van ons vervult uiteenlopende rollen in het gezin, de kerk, de gemeenschap, het bedrijfsleven, het onderwijs enzovoort. Hoewel we verschillende behoeften hebben, zijn we er allemaal bij gebaat om ons op alle eigenschappen van Christus te richten, vooral die waar we zelf nog aan moeten werken. (…)

    ‘We kunnen het uiteraard houden bij enkele technieken die de Heiland aan de dag legde. Maar tenzij we zijn voorbeeld zo volledig mogelijk volgen, doen we Hem en onszelf tekort. Onze navolging dient bovendien om vorm én inhoud te gaan. Gods liefde zet Hem er bijvoorbeeld toe aan om naar ons te luisteren. Kunnen wij ons een God voorstellen die niet luistert? Of die te weinig macht bezit? Of die Zich niet voor een zaak of principe wil inzetten? Naarmate we meer op Hem gaan lijken, blijkt dat uit onze eigenschappen en uit onze daden.’ (A Wonderful Flood of Light [1990], p. 110.)

3 Nephi 18:18. ‘Gij moet altijd waken en bidden’

  • President Henry B. Eyring van het Eerste Presidium heeft over het belang van de opdracht om ‘Hem altijd indachtig te zijn’ (LV 20:77, 79) en ‘altijd [te] bidden’ (3 Nephi 18:18) het volgende gezegd:

    ‘Wat bedoelt de Meester met zijn waarschuwing aan ons om “altijd [te] bidden”?

    Ik ben niet wijs genoeg om alle doeleinden te kennen die de Heer had toen Hij ons een verbond gaf om Hem altijd indachtig te zijn en ons waarschuwde om altijd te bidden opdat wij niet in verzoeking vallen. Maar ik weet er één. Namelijk dat Hij precies weet welke sterke invloeden op ons inwerken en ook wat het inhoudt om mens te zijn. (…)

    ‘(…) Hij weet hoe het is als de zorgen van het leven op ons drukken. (…) En Hij weet dat de problemen waarmee wij worstelen en ons vermogen om die op te lossen niet altijd in evenwicht zijn. (…)

    ‘(…) Naarmate de krachten om ons heen in intensiteit toenemen, is onze geestelijke kracht die eerst toereikend was niet meer voldoende. En de toename in geestelijke kracht die we eerder voor mogelijk hielden, zal ons in grotere mate geschonken worden. Zowel de behoefte aan geestelijke kracht als de mogelijkheden om erover te beschikken, nemen in een dusdanig tempo toe dat we die niet moeten onderschatten. (…)

    ‘Begin met Hem indachtig te zijn. Dan zult u onthouden wat u weet en waar u van houdt. (…)

    ‘De Heer hoort de gebeden van uw hart. De gevoelens van uw hart, van de liefde voor uw hemelse Vader en voor zijn geliefde Zoon, kunnen zo constant zijn dat uw gebeden altijd opstijgen.’ (‘Always’ [CES-haardvuuravond voor jongvolwassenen, 3 januari 1999], pp. 2–3, 5; zie ook ‘Always’, Ensign, oktober 1999, pp. 8–10, 12.)

3 Nephi 18:18. ‘Om u als tarwe te ziften’

  • Toen Jezus de Nephieten waarschuwde: ‘Satan begeert u te bezitten om u als tarwe te ziften’ (3 Nephi 18:18), bracht Hij dezelfde boodschap over die Hij aan Petrus gaf (zie Lucas 22:31).

    Afbeelding
    Arabische man die graan zift

    © Richard Cleave

    Ouderling Bruce R. McConkie (1915–1985) van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft Jezus’ woorden uitgelegd: ‘Dit is een idiomatische uitdrukking die voor de mensen in die tijd klip en klaar was, wat tegenwoordig niet meer zo is. In essentie zegt Jezus het volgende: “Petrus, Satan wil je in zijn oogst. Hij wil je ziel oogsten en je in zijn graanschuur, zijn voorraadschuur, brengen, waar hij je als zijn discipel wil hebben.” Zo zeggen we ook dat het veld reeds wit is om te oogsten. We gaan uit en prediken het evangelie en oogsten de zielen van mensen. Welnu, Satan wilde Petrus hebben; hij wilde hem ziften als tarwe ofwel zijn ziel oogsten.’ (Sermons and Writings of Bruce R. McConkie, bewerkt door Mark L. McConkie [1998], p. 127.)

3 Nephi 18:21. ‘Bidt in uw gezin’

  • President Gordon B. Hinckley (1910–2008) heeft over het belang van gezinsgebed gesproken: ‘Ik ben er zeker van dat er geen adequate vervanging is voor de gewoonte om ’s ochtends en ’s avonds samen in gebed neer te knielen — vader, moeder en kinderen. Dat zal meer voor een fijn en prachtig thuis zorgen dan dikke tapijten, fraaie gordijnen en smaakvolle kleuren.’ (Conference Report, april 1963, p. 127).

3 Nephi 18:26–32. Een heilige verordening

  • Let op: in 3 Nephi 18:26 sprak de Heiland niet meer tot de menigte, maar wendde Hij Zich tot de leiders ‘die Hij had uitgekozen’. Zijn boodschap in vss. 28–29 was bestemd voor priesterschapsleiders als een waarschuwing dat ze niemand die het onwaardig was bewust mochten toestaan aan het avondmaal deel te nemen. We leren uit deze verzen dat de kerkleden de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de waardigheid voor deelname aan het avondmaal moeten laten rusten bij degenen die de Heer daartoe heeft geroepen, zoals de bisschop of ringpresident.

    Afbeelding
    Christus bereidt het avondmaal voor de Nephieten voor

    Minerva K. Teichert, met dank aan het BYU Museum of Art

  • Toen ouderling John H. Groberg als lid van de Zeventig werkzaam was, heeft hij toegelicht wat waardig deelnemen aan het avondmaal betekent:

    ‘Als wij het verlangen hebben om ons te verbeteren (ofwel te bekeren) en ons door de priesterschapsleiders geen disciplinaire maatregel is opgelegd, zijn wij het waardig om aan het avondmaal deel te nemen. Als wij echter niet verlangen naar verbetering, als we niet van plan zijn gehoor te geven aan de leiding van de Geest, moeten wij ons afvragen: zijn wij het waardig om aan het avondmaal deel te nemen, of maken wij het avondmaal, dat bedoeld is om ons tot bekering en vooruitgang aan te zetten, tot een karikatuur? Als wij de Heiland en alles wat Hij voor ons heeft gedaan en nog zal doen indachtig zijn, zullen we een beter leven gaan leiden en daardoor dichter tot Hem komen. Wij blijven dan op het pad naar het eeuwige leven.

    ‘Als wij echter weigeren om ons te bekeren en te verbeteren, als we Hem niet indachtig zijn en zijn geboden niet onderhouden, dan brengen we onze vooruitgang tot stilstand, wat verdoemenis van onze ziel betekent.

    ‘Het avondmaal is een uiterst persoonlijke ervaring, en wij besluiten zelf of we het waardig zijn of niet. (…)

    ‘Als we waardig van het avondmaal nemen, voelen we waarin we ons behoren te verbeteren en ontvangen we de hulp en vastberadenheid om dat de doen. Wat onze problemen ook zijn, het avondmaal biedt altijd hoop.

    ‘De meeste problemen moeten we zelf oplossen. Als we bijvoorbeeld geen tiende betalen, besluiten we gewoonweg om dat te gaan doen. Maar sommige problemen moeten we met onze bisschop bespreken — de Geest zal ons laten weten om welke problemen het gaat.’ (Ensign, mei 1989, pp. 38–39.)

3 Nephi 18:36–37. Jezus gaf zijn discipelen ‘de macht (…) om de Heilige Geest te verlenen’

  • De menigte wist niet wat de Heiland deed of zei toen Hij zijn discipelen aanraakte en tot hen sprak. Mormon informeert ons echter dat de discipelen getuigden ‘dat Hij hun [de discipelen] de macht gaf om de Heilige Geest te verlenen’ (3 Nephi 18:37). Moroni vervulde zijn vaders belofte aan de lezer dat hij hierna zou aantonen ‘dat dit getuigenis waar is’ (3 Nephi 18:37) toen hij later een verslag gaf van deze gebeurtenis en de woorden die Christus tot de twaalf discipelen sprak. Hij verklaarde voorts dat toen de Heiland de discipelen aanraakte en hun macht gaf, Hij hun de handen oplegde (zie Moroni 2:1–3).

3 Nephi 19:9. De discipelen baden om de Heilige Geest

  • De twaalf discipelen, die Jezus had uitgekozen, baden ‘dat hun de Heilige Geest zou worden gegeven’ (3 Nephi 19:9). Ouderling Bruce R. McConkie heeft de betekenis achter dat verzoek uitgelegd:

    ‘Er is (…) een verschil tussen de gave van de Heilige Geest en de werkzaamheid van die gave. Alle heiligen ontvangen na hun doop de gave of het recht op de heiligende macht van de Geest; alleen wie het waardig zijn en de geboden onderhouden, maken daadwerkelijk aanspraak op de beloofde zegeningen. In de praktijk genieten leden van de kerk van tijd tot tijd het gezelschap van de Geest als het ze lukt om door hun gehoorzaamheid op de Oneindige afgestemd te zijn.

    ‘De daadwerkelijke uitwerking van de gave van de Heilige Geest is een goddelijke gave die men in het sterfelijk leven kan ontvangen. Het feit dat men die ontvangt, is een getuigenis dat de heiligen die ermee gezegend worden met God verzoend zijn, en datgene doen wat hun van het eeuwige leven in de toekomstige wereld verzekert.’ (A New Witness for the Articles of Faith [1985], p. 257.)

  • President Heber J. Grant (1856–1945) heeft aanbevolen God twee keer per dag om de leiding van de Heilige Geest te vragen: ‘Ik heb weinig of geen angst voor de jongen of het meisje, de jongeman of de jongevrouw, die eerlijk en gewetensvol God twee keer per dag om de leiding van zijn Geest smeekt. Ik weet zeker dat als er verleidingen op hun pad komen, zij de kracht zullen hebben die te overwinnen door de inspiratie die zij ontvangen. Als wij de Heer om de leiding van zijn Geest smeken, zullen we beschermd worden, en als wij ijverig en eerlijk naar de leiding van de Geest van de Heer streven, kan ik u verzekeren dat we die zullen ontvangen.’ (Gospel Standards [1976], p. 26.)

  • President Marion G. Romney (1897–1988), tweede raadgever in het Eerste Presidium, heeft gezegd dat we de Geest kunnen ontvangen en behouden met behulp van de volgende vier eenvoudige stappen: ‘Als u de leiding van de Heilige Geest wilt ontvangen en behouden, doe dan de volgende vier eenvoudige stappen. Ten eerste: bid. Bid ijverig. (…) Ten tweede: bestudeer en leer het evangelie. Ten derde: leef rechtschapen; bekeer u van uw zonden. (…) Ten vierde: wees dienstbaar in de kerk.’ (‘Guidance of the Holy Spirit’, Ensign, januari 1980, p. 5.)

3 Nephi 19:10–13. Opnieuw gedoopt

  • President Joseph Fielding Smith (1876–1972) heeft uitgelegd waarom Jezus de Nephieten gebood om zich opnieuw te laten dopen:

    ‘Toen Christus in dit werelddeel aan de Nephieten verscheen, gebood Hij hun zich te laten dopen, hoewel ze zich al eerder hadden laten dopen ter vergeving van hun zonden. (…) De Heiland gebood Nephi en het volk om zich opnieuw te laten dopen, omdat Hij de kerk opnieuw had georganiseerd onder het evangelie [zie 3 Nephi 19:7–15; 26:17]. Voordien was de kerk georganiseerd onder de wet [zie 3 Nephi 9:15–22; 11:10–40; 12:18–19; 15:4–10].

    ‘(…) Om diezelfde reden lieten Joseph Smith en anderen, die zich vóór 6 april 1830 hadden laten dopen, zich de dag waarop de kerk werd georganiseerd opnieuw dopen.’ (Doctrines of Salvation, samengesteld door Bruce R. McConkie, 3 delen [1954–1956], deel 2, p. 336.)

3 Nephi 19:18, 22. ‘Zij baden tot Jezus’

  • Nergens in de Schriften staat dat we tot Jezus moeten bidden. In dit unieke geval baden de discipelen echter tot de Zoon in plaats van de Vader. Ouderling Bruce R. McConkie heeft een mogelijke reden aangegeven: ‘Er was een bijzondere reden in dit uitzonderlijke geval. Jezus had de mensen al geleerd dat ze in zijn naam tot de Vader moesten bidden, wat ze aanvankelijk ook deden. (…) Jezus was onder hen aanwezig als symbool van de Vader. Toen zij Hem zagen, was het alsof zij de Vader zagen; toen zij Hem in gebed aanriepen, was het alsof zij tot de Vader baden. Er was sprake van een bijzondere en unieke situatie.’ (The Promised Messiah: The First Coming of Christ [1978], pp. 560–561.) Let ook op dat de Heiland nadrukkelijk zei dat de mensen bij deze gelegenheid tot Hem baden omdat Hij ‘bij hen’ was (3 Nephi 19:22). Bij deze gelegenheid baden zij bovendien zonder ‘omhaal van woorden, want hun werd gegeven wat zij moesten bidden’ (3 Nephi 19:24.)

3 Nephi 19:19–20, 27–28. ‘Ik dank U’

  • In de Schriften staan veel voorbeelden waarin de Heiland zijn dank aan zijn Vader uit (zie Marcus 14:23; Johannes 6:5–11; 11:33–35, 41; 1 Korintiërs 11:23–24). Bij zijn tweede bezoek aan de Nephieten begon Jezus zijn eerste en tweede gebed die in de Schriften zijn opgetekend door zijn Vader te danken (zie 3 Nephi 19:19–20, 27–28). Ouderling Robert D. Hales van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft dat beginsel beklemtoond:

    ‘Gebed is een belangrijke manier om onze waardering voor onze hemelse Vader te uiten. Hij verwacht iedere ochtend en avond onze uitingen van dankbaarheid voor onze vele zegeningen, gaven en talenten in de vorm van oprecht, eenvoudig gebed.

    ‘Door in gebed onze dankbaarheid te uiten, tonen wij onze afhankelijkheid van een hogere bron van wijsheid en kennis — God de Vader en zijn Zoon, onze Heer en Heiland Jezus Christus.’ (Zie De Ster, mei 1992, p. 58 59.)

3 Nephi 19:20–23, 29. Een gebed om eenheid

  • Jezus bad tot zijn hemelse Vader om eenheid onder zijn volgelingen en eveneens om eenheid onder de mensen die zijn volgelingen onderwezen (zie Johannes 17:11, 20–21). Christus onderwees het beginsel eenheid ook in de Leer en Verbonden: ‘Ik zeg u: Zijt één; en indien gij niet één zijt, zijt gij de mijnen niet’ (LV 38:27).

    Ouderling Jeffrey R. Holland heeft het gebed van Jezus Christus om eenheid in 3 Nephi 19:20–23 vergeleken met Johannes 17:11, 20–23: ‘De woorden van de Heiland maken duidelijk dat de Heilige Geest voor die eenheid zorgt, een leerstellig punt dat in het Nieuwe Testament niet zo duidelijk naar voren komt. Verder is het veelbetekenend dat onze voor God zichtbare en hoorbare gebeden een voor Hem ultiem bewijs van ons geloof in de Godheid zijn. Christus merkte dat bewijs ten behoeve van de Nephieten op. Hij zei tot de Vader: “Gij ziet dat zij in Mij geloven, want Gij hoort hen” [3 Nephi 19:22]. (…) Dat is de sleutel tot de wonderbaarlijke manifestaties van de hemel en het persoonlijke gezelschap van de Heilige Trooster(s).’ (Christ and the New Covenant [1997], p. 280.)

  • Ouderling D. Todd Christofferson van het Quorum der Twaalf Apostelen heeft gezegd hoe we één kunnen worden met de Vader en de Zoon:

    ‘Jezus bereikte een volmaakte eenheid met de Vader door Zich in het vlees en in de geest te onderwerpen aan de wil van de Vader. Jezus was in zijn bediening duidelijk doelgericht, want er was geen zwakheid of afleidende tweeslachtigheid in Hem. Jezus heeft over zijn Vader gezegd: “Ik doe altijd wat Hem behaagt” [Johannes 8:29]. (…)

    ‘We zullen stellig pas één worden met God en Christus als we hun wil en belang tot ons grootste verlangen maken. Dergelijke onderworpenheid is niet in een dag te bereiken, maar door de Heilige Geest zal de Heer ons onderwijzen, als wij gewillig zijn, totdat er na verloop van tijd terecht kan worden gezegd dat Hij in ons is zoals de Vader in Hem is. Soms schrik ik van de gedachte wat er van me kan worden verwacht, maar ik weet dat volmaakte vreugde alleen in deze volmaakte eenheid te vinden is.’ (Liahona, november 2002, pp. 72–73.)

3 Nephi 19:24. ‘Zij gebruikten geen omhaal van woorden’

  • Wat houdt het in om te bidden en ‘geen omhaal van woorden’ te gebruiken? (3 Nephi 19:24). Ouderling Gene R. Cook van de Zeventig heeft gezegd:

    ‘Toen de Nephitische discipelen in het bijzijn van Jezus aan het bidden waren, gaven ze ons allen het goede voorbeeld. Er staat geschreven (…): “Zij gebruikten geen omhaal van woorden. (…)”

    ‘Dat stemt overeen met het gebod dat de Heer tijdens zijn aardse bediening aan de Joden gaf. Hij zei: “Gebruikt bij uw bidden geen omhaal van woorden, zoals de heidenen; want zij menen door hun veelheid van woorden verhoord te zullen worden.” (Matteüs 6:7; zie ook 3 Nephi 13:7.)

    ‘Als we in het openbaar bidden, laten we er dan voor waken dat we ons nooit door de eer van mensen laten meeslepen. Dan bidden we misschien niet met een eerlijke bedoeling of maken we onze gebeden onnodig langer. Diezelfde waarschuwing geldt voor mensen die voor aardse toehoorders bidden en zich niet werkelijk tot de Heer richten. We moeten er altijd op bedacht zijn om “bloemrijke” of imponerende gebeden te vermijden. De Heer kan een dergelijke houding beslist niet waarderen en zal de gebeden van wie zich niet tot de Heer richten of wie niet met een eerlijke bedoeling bidden, niet beantwoorden.’ (Receiving Answers to Our Prayers [1996], pp. 43–44.)

3 Nephi 19:35. Wonderen worden getoond aan de gelovigen

  • Grote wonderen gingen gepaard met het bezoek van de Heiland aan de heiligen in de tijd van het Boek van Mormon — wonderen van genezingen, engelen, stralende gezichten, gebeden die te heilig waren om op te schrijven en vele andere wonderbaarlijke manifestaties. Jezus verklaarde tot zijn discipelen: ‘ Een zo groot geloof heb Ik onder alle Joden nog nooit gezien; daarom kon Ik hun, wegens hun ongeloof, niet zulke grote wonderen tonen’ (3 Nephi 19:35).

    Komen wonderen tegenwoordig nog steeds voor, of is de dag van wonderen opgehouden? Ouderling Dallin H. Oaks heeft gezegd dat wonderen nog steeds voorkomen, maar dat we er vanwege hun heilige karakter niet vaak over horen:

    ‘Waarom spreken we in onze toespraken tijden de algemene conferentie en in de kerk niet vaker over de wonderen die we hebben gezien? De meeste wonderen die we meemaken, zijn niet voor Jan en alleman bedoeld. In overeenstemming met de leringen in de Schriften beschouwen we ze als heilig en praten we er alleen over als de Geest ons daartoe aanspoort. (…)

    ‘(…) In een hedendaagse openbaring staat het gebod dat “zij zich niet op deze dingen zullen beroemen, noch erover zullen spreken ten overstaan van de wereld; want deze dingen worden u gegeven voor uw nut en voor behoudenis” (LV 84:73). In een andere openbaring staat: “Bedenkt dat hetgeen van boven komt, heilig is, en dat u er behoedzaam en beteugeld door de Geest over moet spreken” (LV 63:64). (…)

    ‘Heiligen der laatste dagen volgen die instructies in het algemeen op. In onze getuigenissen en toespraken in het openbaar maken we zelden gewag van onze wonderbaarlijkste ervaringen; ook beroepen we ons zelden op tekenen om te getuigen dat het evangelie waar is. Doorgaans leggen we getuigenis af van de waarheid van het evangelie zonder veel te zeggen over hoe we dat verkregen hebben. Waarom? Tekenen volgen hen die geloven. Naar een wonder streven om iemand te bekeren, is ongeoorloofd vragen om een teken. Zo is het doorgaans ook ongepast om over wonderbaarlijke gebeurtenissen te vertellen aan een groep mensen met een zeer uiteenlopende geestelijke ontwikkeling. Voor een algemeen publiek zijn wonderen voor sommigen geloofsversterkend en voor anderen een ongepast teken.’ (‘Miracles’ [CES-haardvuuravond voor jongvolwassenen, 7 mei 2000], p. 3, www.ldsces.org.)

Stof tot nadenken

  • Hoe kan uw herinnering aan de gevoelens die u bij uw doop had u helpen om de volgende keer bewuster aan het avondmaal deel te nemen?

  • De discipelen baden ‘om hetgeen zij het meest verlangden’, namelijk ‘dat hun de Heilige Geest zou worden gegeven’ (3 Nephi 19:9). Wat verlangt u het meest? Is uw verlangen iets waarom u bidt? Waarom wel of waarom niet?

  • Het gelaat van de Heiland ‘lachte’ zijn discipelen toe (3 Nephi 19:25, 30). Wat betekent dat volgens u? Hoe kunt u met uw gelaat anderen toelachen?

Voorgestelde opdrachten

  • U hebt diverse teksten en andere leringen over het avondmaal gelezen. Stel uw eigen plan op om het avondmaal zinvoller voor u te maken.

  • Bestudeer de beschrijving van de gebeden van de Heiland in 3 Nephi 19:19–23, 27–29, 31–32. Denk na over beginselen waarmee u uw eigen gebeden kunt verbeteren. Schrijf uw bevindingen en voornemens in uw dagboek.