Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 12: Moedig staan voor de zaak van Christus


Hoofdstuk 12

Moedig staan voor de zaak van Christus

Wij moeten moedig staan voor de zaak van Christus, en trouw zijn aan onze verbonden, onze God en het werk van Zion.

Uit het leven van Joseph F. Smith

In de herfst van 1857 keerde Joseph F. Smith, die toen net negentien was, van zijn zending in Hawaii terug naar huis. Zijn thuisreis ging via San Francisco, Los Angeles en San Bernardino. ‘Toen de kleine huifkarkaravaan in het zuiden van Californië nog maar een kleine afstand had afgelegd en het kamp opsloeg, reden enkele anti-“mormoonse” woestelingen te paard het kamp binnen, onder luid gevloek dreigend wat ze de “mormonen” zouden aandoen. Joseph F. was op korte afstand van het kamp hout aan het sprokkelen voor het vuur, maar hij zag dat de paar leden van zijn eigen reisgezelschap zich heimelijk in het kreupelhout bij de kreek hadden verstopt. Toen hij dat zag, (…) kwam de gedachte bij hem op: “Moet ik vluchten voor die kerels? Waarom zou ik bang voor ze zijn?” Met die gedachte liep hij met zijn armen vol hout naar het kampvuur, waar een van de woestelingen, met zijn pistool in de hand, nog stond te schreeuwen en te vloeken over de “mormonen”. Hij zei met luide stem tegen Joseph F.:

‘“Ben jij ‘mormoon’?”

‘En het rechtstreekse antwoord was: “Jazeker; door de wol geverfd; helemaal; door en door.”

‘Daarop greep de woesteling hem bij de hand en zei:

“‘Nou, jij bent d e -------------- fijnste vent die ik ooit ben tegengekomen! Schud me de hand, jongeman, ik ben blij om een man te ontmoeten die opkomt voor zijn overtuiging.” ’1

President Smith was in zijn leven trouw aan de Heer, ongeacht wat de hindernissen of moeilijkheden waren. Een goede vriend van hem, tevens presiderend bisschop van de kerk, Charles W. Nibley, heeft over hem gezegd: ‘Geen hart is ooit trouwer geweest aan alle principes van de mannelijkheid, rechtschapenheid, rechtvaardigheid en genade dan het zijne; dat grote hart, in dat geweldige raamwerk, maakte van hem de grootste, de moedigste, de zachtaardigste, de zuiverste en de beste van alle mensen die in zijn tijd op aarde waren!’2

Leringen van Joseph F. Smith

Wij moeten trouw zijn aan onze verbonden, God en de zaak van Zion

Wij behoren het goede voorbeeld te geven; wij behoren trouw te zijn aan het geloof. (…) Wij behoren trouw te zijn aan onze verbonden, onze God, elkaar, en de belangen van Zion, ongeacht wat de consequenties zijn, ongeacht wat de gevolgen kunnen zijn. (…) De mens die dicht bij het koninkrijk van God blijft, de mens die zijn volk trouw is, de mens die zichzelf rein en onbevlekt voor de wereld houdt, is de mens die God zal aanvaarden, die God zal steunen, die wel zal varen in het land, of hij nu zijn vrijheid heeft, of gevangen zit in een gevangeniscel, het maakt geen verschil waar hij zich bevindt, want het zal hem uiteindelijk goed gaan.3

Wij kunnen zien in welke richting de wereld afdwaalt wat godsdienst betreft. Als ze iets goedkoop kunnen krijgen, als ze er niet veel moeite voor hoeven doen, dan vinden ze het niet erg om er iets van te hebben. Maar dat geldt niet voor de heiligen der laatste dagen. Noch geldt dat voor een levende godsdienst. Want ik wil u zeggen dat de godsdienst van Christus geen zondagsgodsdienst is; het is geen tijdelijke godsdienst; het is een godsdienst die nooit ophoudt; en hij stelt eisen aan zijn toegewijden op maandag, dinsdag, woensdag en alle dagen van de week, net zo oprecht, net zo sterk als op de sabbatdag. Ik zou nog geen cent geven voor een zondagsgodsdienst, of voor een godsdienst die door de mens bedacht is, hetzij door priesters of door leken.

Mijn godsdienst is de godsdienst van God. Het is de godsdienst van Jezus Christus, anders zou hij volkomen waardeloos zijn voor mij, en zou hij volkomen waardeloos zijn voor alle andere mensen, wat godsdienst betreft. Als het niet in mijn ziel was, als ik het niet in mijn hart ontvangen had, of het niet geloofde met heel mijn hart, verstand, macht en sterkte, en het naleefde, en het veilig hield in mijn hart, alle dagen van mijn leven - zowel doordeweekse dagen als rustdagen, zowel privé als in het openbaar, hier en elders, ongeacht waar - dan zou de godsdienst van Christus, de godsdienst van goed doen, de godsdienst van gerechtigheid, de godsdienst van zuiverheid, de godsdienst van goedaardigheid, geloof, van verlossing van onze zonden in dit sterfelijk leven, en van heil en verhoging in het koninkrijk van God - dan zou mijn godsdienst voor mij niet het evangelie van de Zoon van God zijn. Dit is ‘mormonisme’, en het is de soort godsdienst die we onze kinderen willen leren. Wij moeten het zelf ontvangen, en het van ons hart aan hun hart leren en van onze liefde aan hun liefde, en dan kunnen wij hen inspireren vanwege ons eigen geloof en onze eigen getrouwheid aan en overtuiging van de kerk.4

Het is onze plicht om standvastig te zijn bij tegenstand

Een van de grootste eigenschappen van waar leiderschap is een hoge norm van moed. Als we het hebben over moed en leiderschap, dan gebruiken we termen die staan voor de levenswijze waardoor mensen bewust de juiste koers om te volgen vaststellen, en waardoor zij trouw vasthouden aan hun overtuiging. Er is nooit een tijd geweest in de kerk waarin er niet van haar leiders vereist werd dat zij moedig waren; niet alleen moedig in de zin dat zij in staat waren om fysieke gevaren tegemoet te treden, maar ook in de zin dat zij standvastig waren en trouw aan een duidelijke, oprechte overtuiging.5

Het is betreurenswaardig dat er een aantal heiligen der laatste dagen is dat probeert, met gevaar voor hun principes, het ‘mormonisme’ populair te maken. Ze willen onze godsdienst laten voldoen aan de leer en de wensen van andere mensen. Zij lijken er meer waarde aan te hechten om in harmonie met de mensen in de wereld te zijn, dan te leven naar de beginselen van het evangelie. (…) Die broeders moeten onthouden dat de theorieën van de wereldwijzen niet veilig in de beginselen van het evangelie geënt kunnen worden. (…)

Een heilige der laatste dagen zijn, vereist het opofferen van wereldse doelen en pleziertjes, het vereist trouw, een sterk karakter, waarheidsliefde, een integere opstelling tegenover principes, en een groot verlangen om de waarheid te laten triomferen en voort te laten gaan. Dat houdt in dat onze positie vaak onpopulair moet zijn. Het betekent een oneindige strijd tegen zonde en wereldlijkheid. Het is geen makkelijke weg om te bewandelen, (…) maar alleen op die manier kunnen we de waarheid vestigen, ons karakter ontwikkelen en de evangeliebeginselen zuiver houden die ons zijn toevertrouwd.6

Er zijn mensen die moedig zijn in alles wat zij kunnen doen om bepaalde resultaten tot stand te brengen. Zij bestrijden het kwaad en weerstaan het verkeerde dat hen en anderen is aangedaan; maar zijn zij verslagen, zien zij een goede zaak lijden, en mensen die tot het kwaad geneigd zijn overwinnen, dan geven zij het op. Wat heeft het voor nut? Dat is de vraag die het meest bij hen opkomt. Zij zien dat slechte mensen schijnbaar succes hebben. Zij zien dat mensen met een slechte reputatie geëerd worden door hun medemensen tot zij zelf bijna overtuigd zijn dat het lot de mens beloont voor slechte daden. Wat een verloren zaak lijkt te zijn, inspireert hen niet tot hoop. Het is verloren, zeggen zij, en wij zullen er het beste van moeten maken en het laten lopen. Zij zijn ontmoedigd. Sommigen trekken de doeleinden van de voorzienigheid bijna in twijfel. Zij hebben de moed van de mens, maar niet de moed van het geloof.

Hoe anders was het met Paulus! Hij had onbevreesd gewerkt, hij had een goddelijke boodschap, hij had de tegenstander weerstaan, en schijnbaar hadden zij hem overwonnen. Hij was gevangengenomen, onderworpen aan een vernederende behandeling door de wetgevers. Hij was in slavernij, de dood wachtte hem, maar hij had toch nog moed. Hij had de moed van het geloof. Lees deze ontroerende woorden die hij aan de Efeziërs stuurde, zoals opgetekend in Efeziërs 6:13, geschreven op een moment dat de meeste mensen zouden hebben gedacht dat ze zich hadden ingespannen voor een verloren zaak: ‘Neemt daarom de wapenrusting Gods, om weerstand te kunnen bieden in de boze dag en om, uw taak geheel vervuld hebbende, stand te houden.’

Hebben wij alles gedaan wat in ons vermogen ligt voor de zaak van de waarheid, en hebben we het kwaad weerstaan dat de mens op ons heeft gebracht, en zijn we overweldigd door hun kwaad, dan is het nog onze plicht om stand te houden. Wij kunnen niet opgeven; wij kunnen ons er niet bij neerleggen. Grote zaken zijn niet gewonnen in één enkele generatie. Standvastig blijven wanneer geconfronteerd met overweldigende tegenstand, als je alles hebt gedaan wat je kon, is de moed van het geloof. De moed van het geloof is de moed van de vooruitgang. Mensen die deze goddelijke eigenschap bezitten, gaan voort; zij mogen niet eens stilstaan, als ze dat zouden willen. Ze zijn niet alleen het product van hun eigen macht en wijsheid; zij zijn een werktuig van èen hogere wet en een goddelijk doel.

Anderen zouden het opgeven, zouden moeilijkheden vermijden. (…)Dergelijke mensen lezen de geschiedenis, als zij dat al doen, alleen zoals zij die zien; zij kunnen de hand van God niet zien in de aangelegenheden van de mens, omdat zij ze alleen door het oog van de mens zien en niet met het oog van het geloof. Zij hebben geen weerstand meer - zij hebben God volkomen uit het oog verloren. Zij hebben niet zijn hele wapenrusting aangedaan. Zonder dat dragen zij de last van vrees en angstige verwachting, eri zinken zij. Voor dergelijke mensen lijkt alles dat moeilijkheden geeft noodzakelijk. Het is onze taak, als heiligen van God, om ‘standvastig te zijn’, zelfs als we overweldigd worden door het kwaad.7

Als een mens besluit om de wereld te verzaken met al zijn dwaasheden en zonden, en zich te identificeren met Gods volk, van wie overal kwaad gesproken wordt, dan is er moed voor nodig, en mannelijkheid, een onafhankelijk karakter, superieure intelligentie en een vastbeslotenheid die onder de mensen ongebruikelijk is; want de mensen deinzen terug voor het onpopulaire, voor dat wat hun geen lof en pluimstrijkerij zal brengen, voor al wat in enige mate dat zal bevlekken wat zij eer of een goede naam noemen.8

Laat de geest van dit evangelie zo in mijn ziel vastgelegd worden dat ik, al maak ik armoede door, of beproeving, of vervolging, of de dood, dat ik en mijn huis God blijven dienen en zijn wetten blijven onderhouden. Maar de belofte is dat u gezegend zult worden wegens gehoorzaamheid. God zal hen eren die Hem eren, en zal hen gedenken die Hem gedenken. Hij zal allen steunen die de waarheid steunen en die trouw zijn. God helpt ons, wees daarom trouw aan de waarheid, nu en altijd.9

Wij kunnen heldhaftige strijders voor de zaak van Christus zijn

Terwijl ik deze middag luisterde naar deèautoriteiten, moest ik denken aan sommige van onze vrienden die zijn heengegaan. Kijken we terug en denken we aan president Young, Heber C. Kimball, Willard Richards, George A. Smith, Parley Pratt, president John Taylor, Erastus Snow en duizenden getrouwe, heldhaftige heiligen van God die de vervolging hebben doorgemaakt in Ohio, Missouri en Illinois, en die telkens weer uit hun huis verdreven zijn, en uiteindelijk de wildernis in gedreven zijn, zonder enige kennis, afgezien van de beloften van de Heilige Geest in hun hart, dat zij ooit een rustplaats zouden vinden voor hun vermoeide voeten - die verdreven waren van huis en haard, van hun familie en vrienden, en die geen enkele hoop hadden om ooit een rustplaats te bereiken, maar die, voor zover dat met menselijke kennis of visie te voorzien was, met vermoeide tred over de vlakten moesten blijven sjokken, hoewel zij een onaangetast vertrouwen in God en onwankelbaar geloof in zijn woord hadden - als we terugkijken en denken aan die taferelen, dan kunnen we de getrouwe mannen en vrouwen niet vergeten die dit hebben doorgemaakt. Zij zijn onderweg niet bezweken; zij zijn niet teruggevallen in hun oude levenswijze; zij hebben zich niet afgewend van de waarheid. Des te zwaarder de beproeving, des te moeilijker de reis, des te groter de hindernissen, des te standvastiger en vastbeslotener waren zij.10

Ik heb al vanaf mijn jeugd samengewerkt met mensen als Brigham Young, Heber C. Kimball, Willard Richards, George A. Smith, Jedediah M. Grant, Daniel H. Wells, John Taylor, George Q. Cannon en Wilford Woodruff en zijn medewerkers, Lorenzo Snow en zijn medewerkers, de twaalf apostelen, de zeventigen en de hogepriesters van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Dat doe ik al meer dan zestig jaar. Ik hoop dat mijn woord gehoord mag worden door elke vreemdeling die zich op gehoorsafstand van mij bevindt, want ik wil tot u getuigen dat er nooit onder de mensen die ik heb gekend betere mensen geleefd hebben. Ik kan dat getuigen omdat ik die mensen kende, omdat ik van jongs af aan met ze opgegroeid ben, met hen ben omgegaan in raden, in gebed, en op reizen van nederzetting tot nederzetting in dit land hier, en bij de oversteek van de vlakten. Ik heb ze privé en in het openbaar horen spreken, en ik geef u mijn getuigenis dat zij mannen van God waren, oprechte mannen, zuivere mannen, Gods edelen.11

Er zijn hier zusters bezig met het werk van de zustershulpvereniging. (…) Er zijn hier zusters die verbonden zijn aan de onderlinge ontwikkelingsverenigingen, en zusters die verbonden zijn aan het jeugdwerk en de belangen van de zondagsschool. (…) Zij allen hebben onze zegen, want wij hebben vertrouwen in hen. Wij geloven dat zij zelf de waarheid kennen en geen licht van iemand anders hoeven te lenen. Wij weten dat hun integriteit boven alle twijfel verheven is; wij weten dat zij God en de waarheid liefhebben en dat zij meer van het werk houden dan van hun eigen belangen. Wij kennen velen van hen en wij weten dat zij er zo over denken. Wij hebben hen lief; zij hebben ons respect, ons volle vertrouwen; de Heer zal hen zegenen.12

De zusters van de zustershulpvereniging, die altijd actief en behulpzaam zijn, zijn altijd te vinden geweest waar er nood was, hulp verlenend aan de armen, troost gevend aan de bezochten, omziend naar de weduwen en de wezen, en reizend naar verafgelegen plekken om waardevolle instructies te geven.13

President Heber C. Kimball was een van Gods edelen. Zo trouw in het vervullen van elke opdracht als men maar kan. Zuiver als geraffineerd goud. Onbevreesd voor vijanden of de dood. Scherpzinnig en vol van de geest van de profeten. Geïnspireerd door God. Heldhaftig in het getuigenis van Christus; een levenslange, onwankelbare vriend en getuige van de goddelijke roeping en zending van Joseph Smith. Hij was geroepen door de genade van God, geordend door levend gezag, en hij leefde en stierf als een apostel van de Heer Jezus Christus.14

Ik geloof dat de broeders van de Twaalf die op hun post zijn gebleven, hun plicht hebben gedaan, pal staan voor het voortstuwen van het koninkrijk van God, en dat zij één zijn in hun mening over en werk voor de opbouw van Zion. (…) Zij zijn het vertrouwen van de heiligen der laatste dagen waard, zij zijn heldhaftig in hun getuigenis van de waarheid, en zijn oprecht en waakzaam in hun zorg voor de belangen van Zion.15

Welnu, moge God u zegenen. Moge u vrede hebben in uw ziel, en de liefde van God in u verblijven. Moge deugd al uw daden versieren. Moge u oprecht en eerlijk voor de Heer leven, het geloof behouden en heldhaftig zijn in het getuigenis van Jezus Christus; want hij die heldhaftig is, zal zijn beloning ontvangen. God zegene u, is mijn gebed, in de naam van Jezus Christus. Amen.16

Studiesuggesties

  • Wat houdt het in heldhaftig te zijn in het getuigenis van Christus? Hoe kunnen wij in ons dagelijks leven bereidheid tonen om onze godsdienst en onze God trouw te zijn?

  • Waarom is de godsdienst van Christus niet alleen ‘een zondagsgodsdienst’? Hoe kunnen wij onze kinderen onze godsdienst leren ‘van ons hart tot hun hart, en van onze liefde tot hun liefde’?

  • Hoe zouden wij, als lid van de kerk, soms proberen het evangelie ‘populair’ te maken ‘met gevaar voor de principes’?

  • Hoe kunnen wij de juiste tolerantie tonen voor andermans meningen en levenswijzen, zonder onze trouw aan onze principes op te offeren?

  • Hoe kunnen wij anderen principes leren zoals moed, trouw aan principes, en een heldhaftige levenswijze volgens het evangelie - ook aan onze kinderen?

  • Noem enkele manieren waarop de eerste kerkleiders heldhaftig waren in hun getuigenis. Wat kunnen wij uit hun leven leren aangaande moedig en heldhaftig zijn?

  • Wat is de ‘moed van het geloof’? Wanneer hebt u in tijden van tegenstand blijk gegeven van die moed?

  • Hoe kunnen wij heldhaftig zijn in het vervullen van onze kerkroeping?

  • Welke zegeningen krijgen wij en onze huisgenoten als wij heldhaftig het evangelie naleven? (Zie ook LV 14:7.) Wat zijn de eeuwige consequenties voor hen die niet heldhaftig zijn in het getuigenis van Jezus? (Zie ook LV 76:79.)

Noten

  1. Charles W. Nibley, ‘Reminiscences’, Gospel Doctrine, 53 ed. (1939), blz. 518.

  2. Charles W. Nibley, ‘Reminiscences’, blz. 525.

  3. Gospel Doctrine, blz. 257.

  4. Gospel Doctrine, blz. 394–395; alinea-indeling toegevoegd.

  5. Gospel Doctrine, blz. 15 5.

  6. ‘Editor’s Table: Principle, Not Popularity’, Improvement Era, juli 1906, blz. 731,733.

  7. Gospel Doctrine, blz. 119–120.

  8. Gospel Doctrine, blz. 211.

  9. Gospel Doctrine, blz. 251.

  10. Deseret News: Semi-Weekly, 9 augustus 1898, blz. 1.

  11. Gospel Doctrine, blz. 169.

  12. Conference Report, oktober 1906, blz. 9.

  13. James R. Clark, verz., Messages of the First Presidency, 6 delen (1965-1975), deel 4, blz. 296.

  14. Gospel Doctrine, blz. 198–199.

  15. Conference Report, april 1906, blz. 2.

  16. Conference Report, april 1906, blz. 8.

Afbeelding
Apostle Paul writing

Robert Barrett, De apostel Paulus schrijft. President Joseph F. Smith heeft gezegd van Paulus: ‘Hij was in slavernij, de dood wachtte hem, maar hij had toch nog moed. Hij had de moed van het geloof.’ (Gospel Doctrine, blz. 119.)