Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 25: De president van de hoge priesterschap van de kerk


Hoofdstuk 25

De president van de hoge priesterschap van de kerk

Wij moeten de president van de kerk steunen en naar hem luisteren, want hij bezit de sleutels van het heilig priesterschap en leidt Gods werk op aarde.

Uit het leven van Joseph F. Smith

President Joseph F. Smith werd tijdens een speciale conferentie op 10 november 1901 gesteund als de zesde president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Die nieuwe taak vervulde een profetie van president Lorenzo Snow dat Joseph F. Smith president van de kerk zou worden.1

President Smith, die in 1866 door president Brigham Young als apostel geroepen was en vervolgens raadgever was geweest van vier kerkpresidenten – Brigham Young, John Taylor, Wilford Woodruff en Lorenzo Snow – getuigde vaak ‘van het goddelijk gezag, (…) de integriteit, de eer, de reinheid van leven, de intelligentie en de goddelijke aard van de zending en roeping’ van die dienstknechten van God.2

Zeventien jaar lang was hij trouw werkzaam als kerkpresident, met grote zachtmoedigheid en toewijding. Hij zei tegen de heiligen: Tk laat geen persoonlijke sporen na in dit werk, en ik ben niets, behalve in de nederige inzet die ik geef om mijn taak uit te voeren, naarmate de Heer mij de steun geeft om dat te doen.’3

Hij getuigde dat de kerk goddelijke leiding ontvangt: ‘Ik wil u zeggen dat er nog nooit een tijd is geweest in de organisatie van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen dat zij door een mens geleid is, geen enkel moment. Dat was niet zo in de tijd van Joseph, het was niet zo in de tijd van Brigham Young; het is sindsdien nooit zo geweest; en het zal nooit zo worden. De leiding van dit werk onder de volken van de wereld zal nooit aan de mens overgelaten worden. Het is Gods werk.’4

Leringen van Joseph F. Smith

God zelf leidt zijn werk en zijn volk

God heeft alles in zijn orde gevestigd. Het huis van God is een huis van orde, en niet van verwarring. In dit huis is God zelf het opperste Hoofd, en Hij moet gehoorzaamd worden. Christus is in zijn beeld, zijn eniggeboren Zoon, en Hij is onze Heiland en onze God. (…) Na God en Christus, is er op aarde iemand op wie de sleutels van macht en gezag van het heilig priesterschap zijn bevestigd, en aan wie het recht van presidentschap is gegeven. Hij is Gods spreekbuis voor zijn volk, in alle zaken met betrekking tot de opbouw van Zion en de geestelijke en materiële verlossing van zijn volk.5

Geen enkel mens zal Gods volk of werk leiden. God kan mensen kiezen en hen zijn werktuigen maken om zijn doeleinden te bewerkstelligen, maar de heerlijkheid en eer en macht gaan altijd naar de Vader, in wie de wijsheid en de macht berust om zijn volk te leiden en voor zijn Zion te zorgen. Ik leid de kerk van Jezus Christus niet, noch de heiligen der laatste dagen, en ik wil dat heel duidelijk maken. Geen mens leidt de kerk. (…) Denk eraan dat God het werk leidt. Het is zijn werk. Het is niet het werk van de mens. Als dit het werk van Joseph Smith was geweest, of van Brigham Young, of van John Taylor, Wilford Woodruff of Lorenzo Snow, dan zou het de proeven niet hebben doorstaan waaraan het onderworpen is.6

Eer en lof voor [de president van de kerk], het werktuig in Gods handen om orde te scheppen temidden van onzekerheid, en duidelijke regels waardoor wij weten waar wij staan.7

Drie presiderende hogepriesters staan op aarde aan het hoofd van de kerk

God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest vormen de Godheid en het ongeëvenaarde besturende quorum boven alle scheppingen van de Vader. Drie mannen staan op aarde aan het hoofd van de kerk, (…) mannen van wie de enige bedoeling is om goed te doen aan alle mensen, die als grootste zorg hebben om te voorzien in het welzijn van het volk van de Heer, en die zich voortdurend ervoor inzetten om hen te verenigen en hen te laten werken, elk in zijn eigen positie en roeping, en mee te werken aan de opbouw van Zion.8

De Heer heeft in het begin van dit werk geopenbaard dat er drie hogepriesters behoren te zijn die de hoge priesterschap van zijn kerk presideren, en de hele kerk. (Leer en Verbonden 107:22,64,65,66,67, 91 en 92.) Hij bevestigde op hen alle gezag dat noodzakelijk was om in alle aangelegenheden van de kerk te presideren. Zij bezitten de sleutels van het huis van God en van de evangelieverordeningen en van elke zegening die op aarde hersteld is in deze bedeling. Het gezag is gevestigd in een presidium bestaand uit drie hogepriesters. Zij zijn drie presidenten. De Heer zelf noemt hen zo. (Leer en Verbonden 107:29) Maar er is één presiderende president, en zijn raadgevers zijn tevens president.9

De hele kerk wordt gepresideerd door een raad die het Eerste Presidium heet, die bestaat uit een president en twee raadgevers, daarna twaalf apostelen, die in gezag op gelijke voet staan met het Eerste Presidium, hoewel zij onderworpen zijn aan en handelen onder hun leiding.10

De presiderende functionaris van de kerk kan en moet aangesproken worden met ‘president’, en moet ook zo genoemd worden. Dat geldt ook voor de raadgevers in het Eerste Presidium, want ieder van hen is volgens de Heer ook een president (LV 107:22, 24, 29); maar het is niet gepast om ordinair over de president van de kerk te spreken, en [het is] onjuist om hem aan te spreken met ‘profeet’, ‘ziener’ of ‘openbaarder’, hoewel die verheven titels concreet de zijne zijn, terwijl ze ook de titels van zijn raadgevers zijn, en van alle leden van de Twaalf. (…) Het zijn benamingen van geestelijke machten en functies, en zijn te heilig van aard om als ordinaire benamingen gebruikt te worden.11

Er is altijd een hoofd in de kerk, en als de president van de kerk wordt weggenomen door de dood of door een andere oorzaak, dan zijn de twaalf apostelen het volgende hoofd van de kerk, tot er weer een presidium georganiseerd is om het Eerste Presidium van de kerk te zijn, (…) en het is de taak van de twaalf apostelen om dat onmiddellijk in gang te zetten, op de aangegeven wijze, en ervoor te zorgen dat het Eerste Presidium gereorganiseerd wordt, zodat er geen tekortkoming zal zijn in de werking en de orde van de priesterschap in de kerk.12

De president van de hoge priesterschap bezit de sleutels van het heilig priesterschap

In het algemeen gesproken is het priesterschap het gezag dat de mens ontvangen heeft om in Gods naam te handelen. Elke man die tot enig niveau van het priesterschap geordend wordt, krijgt dat gezag gedelegeerd.

Maar het is nodig dat elke handeling die uit hoofde van dit gezag wordt verricht, gedaan wordt op de juiste tijd en plek, op de juiste wijze, en volgens de juiste methode. De macht om dat werk te leiden, zijn de sleutels van het priesterschap.13

Alle sleutels en gezag en macht met betrekking tot het bestuur van de kerk en de Melchizedekse en Aaronische priesterschap, zijn in het bezit van de presiderende functionaris van de kerk. Er is geen positie of functie in de kerk die de president niet kan vervullen en zal vervullen als dat nodig is [zie LV 107:9]. Hij heeft het ambt van patriarch; hij heeft het ambt van hogepriester en apostel, zeventig, ouderling, bisschop en priester, leraar en diaken in de kerk; al die ambten hebben de leden van het presidium van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, en zij kunnen officiëren in elk van deze roepingen als de omstandigheden dat vereisen.14

Er is nooit maar één persoon aangesteld om de sleutels van het koninkrijk op aarde te bezitten. Toen Christus op aarde was, bezat Hij ze; maar toen Hij vertrok, droeg Hij ze over aan Petrus, daar hij de president of de voornaamste van de apostelen was, en het was zijn recht om leiding te geven en openbaring voor de kerk te ontvangen, en om alle autoriteiten raad te geven. Toen Satan en slechte mensen de overhand hadden gekregen over de kerk, de Heiland hadden gekruisigd en de apostelen gedood, werden de sleutels van het koninkrijk van de aarde weggenomen. (…) Van de tijd dat de sleutels van dit priesterschap van de aarde werden weggenomen tot zij door Joseph Smith werden ontvangen, bezat geen mens dat priesterschap, noch de sleutels ervan, noch het bijbehorende gezag om het Zion van God op te bouwen en een kerk of volk voor te bereiden op de komst van Christus.15

De Leer en Verbonden maakt heel duidelijk dat, hoewel elke functionaris in de kerk het recht heeft om te officiëren in zijn eigen roeping, ‘het Melchizedeks priesterschap omvat het recht van presidentschap, en heeft macht en gezag over alle ambten in de kerk in alle eeuwen der wereld, om in geestelijke dingen te bedienen’ (Leer en Verbonden 107:10).

Verder wordt ons in diezelfde openbaring in de verzen 65 en 66 gezegd:

‘Er moet daarom noodzakelijkerwijze iemand van de hoge priesterschap worden aangesteld om over de priesterschap te presideren, en hij moet president van de hoge priesterschap der kerk worden genoemd:

‘Of, met andere woordeh, de presiderende hogepriester [gesteld] over de hoge priesterschap van de kerk.’16

Het voornaamste feit om te onthouden, is dat het priesterschap grootser is dan welk van haar ambten ook, en dat een man die het Melchizedekse priesterschap draagt door dat feit gemachtigd is om elke verordening daarvan, of die daarmee verbonden is, te verrichten wanneer hij daartoe door iemarjd met het juiste gezag wordt opgeroepen, welk juiste gezag rust op de president van de kerk, of op ieder ander die hij aanwijst. Elke functionaris in de kerk staat onder zijn leiding, en hij wordt geleid door God. Hij is bovendien door de Heer gekozen om het hoofd van de kerk te zijn, en hij wordt dat zodra de priesterschap van de kerk (wat haar functionarissen en leden omvat) hem aanvaard en gesteund heeft. (Leer en Verbonden 107:22.)17

De president wordt aangewezen om openbaring voor de hele kerk te ontvangen

De Heer heeft ook één man tegelijkertijd aangewezen om de sleutels van openbaring te dragen voor de hele kerk, al haar organisaties, autoriteiten, verordeningen en leerstellingen. De geest van openbaring wordt verleend aan alle leden, voor het welzijn en de verlichting van ieder die inspiratie ontvangt, en overeenkomstig de functie waarin hij of zij geroepen is om werkzaam te zijn. Maar voor de hele kerk wordt alleen hij die aan het hoofd staat aangewezen om openbaringen te ontvangen, op Gods gebod en om een eind aan tegenstellingen te maken. Met de hulp van zijn raadgevers, presideert hij de hele kerk in de hele wereld; zo heeft het Eerste Presidium het recht om geautoriseerde leiding te geven in alle zaken met betrekking tot de opbouw, het bestuur en de regelgeving van het lichaam.18

De heiligen der laatste dagen hebben als geloofsbeginsel dat (…) de president van de kerk erkend wordt als de enige persoon door wie wetten en leringen in de vorm van goddelijke communicatie tot het godsdienstig lichaam komen; dat die openbaring op elke tijd kan komen, over elk onderwerp kan gaan, hetzij geestelijk of materieel, al naar gelang Gods wil; en, uiteindelijk, dat dergelijke openbaring in de gedachten van elke getrouwe heilige der laatste dagen de grootste aandacht krijgt, ongeacht welke raad, advies of eis zij bevat.19

Op het moment dat er iemand opstaat die het recht op zich neemt om te heersen en te dicteren, of zijn broeders te veroordelen, vooral hen die presideren, zou hij onmiddellijk moeten worden tegengehouden, want anders zijn onenigheid, verdeeldheid en verwarring het gevolg. Elke man en vrouw in deze kerk moet beter weten dan aan zo’n geest toe te geven; het moment dat zo’n gevoel opwelt bij hen, zouden ze het moeten vermanen, daar het in rechtstreekse tegenspraak is met de orde van het priesterschap en met de geest en de bedoeling van dit werk. Wij kunnen alleen als gezaghebbend aannemen wat door de aangewezen kanalen komt, door de gevestigde organisaties van de priesterschap, wat het kanaal is dat God heeft aangewezen om zijn bedoeling en wil aan de wereld bekend te maken.20

Het zou absoluut inconsequent, onredelijk en absurd zijn om aan te nemen dat God eerst een bepaalde man zou roepen en hem aanstellen in dit werk, om hem vervolgens te passeren en naar iemand anders te gaan om hetzelfde doel te bereiken. Geen verstandig, weldenkend mens zou een dergelijk idee accepteren. Een serieuze overweging van een dergelijk idee zou hetzelfde zijn als de Almachtige beschuldigen van inconsequent handelen, en van het scheppen van verwarring, onenigheid en tweespalt. Het koninkrijk van God zou nooit op een dergelijke manier op aarde gevestigd kunnen worden.21

Als [de president van de kerk] ontrouw zou worden, zou God hem verwijderen uit zijn positie. Ik getuig in de naam van de God van Israël dat Hij niet zal toestaan dat het hoofd van de kerk, de persoon die Hij gekozen heeft om aan het hoofd te staan, zijn wetten overtreedt en afvalt; op het moment dat hij iets zou doen dat daar op zijn tijd toe zou leiden, zou God hem wegnemen. Waarom? Omdat toestaan dat een slecht mens die positie zou bekleden, als het ware hetzelfde zou zijn als de bron laten vervuilen, wat iets is dat Hij nooit zal toestaan.22

God zal zijn dienstknechten respecteren en grootmaken

[Dit] is niet het werk van de mens, maar van de almachtige God. En het is zijn zaak om ervoor te zorgen dat mensen die deze positie bekleden mensen naar zijn hart zijn, mensen die instructie van Hem ontvangen, en die deze instructies uitvoeren volgens zijn wil.23

[Gods] priesterschap zal altijd bestaan uit de juiste mannen, mannen die de last kunnen dragen, mannen door wie Hij kan werken en de aangelegenheden van zijn kerk regelen volgens zijn eigen wil. En op het moment dat iemand zich op een andere bron richt, op dat moment stelt hij zichzelf volkomen open voor de verleidende invloeden van Satan, en loopt hij gevaar om een dienstknecht van de duivel te worden; hij verliest de ware orde uit het oog waardoor de zegeningen van het priesterschap ontvangen worden; hij verlaat het koninkrijk van God en begeeft zich op gevaarlijk terrein.24

God zal zijn dienstknechten voor het volk eren en grootmaken. Hij zal hen in gerechtigheid steunen. Hij zal hen verheffen, verhogen in zijn tegenwoordigheid en zij zullen voor altijd en eeuwig deel hebben in zijn heerlijkheid.25

Ik geef mijn getuigenis van het goddelijk gezag van hen die de profeet Joseph Smith als president van de kerk zijn opgevolgd. Zij waren mannen van God. (…) Ik kan getuigen van de integriteit, de eerbaarheid, de reinheid, de intelligentie en de goddelijke zending en roeping van Brigham [Young], John [Taylor], Wilford [Woodruff] en Lorenzo [Snow]. Zij werden door God geïnspireerd om de zending te vervullen waartoe zij geroepen waren, en dat weet ik. Ik dank God voor dat getuigenis en voor de Geest die mij ingevingen geeft en mij een gevoel van verbondenheid geeft met die mannen, hun zending, dit volk, mijn God en mijn Verlosser.26

Broeders en zusters, het is mijn zaak en mijn taak om het evangelie van Jezus Christus te verkondigen en die gekruisigd, herrezen en zittend op een troon in macht, heerlijkheid en majesteit ter rechterhand van zijn Vader, onze God. (…) Ik moet mijn uiterste best doen, mijn uiterste inzet geven, voor hen die door God aan mijn zorg zijn toevertrouwd. Ik moet ook mijn plicht doen tegenover het volk van God voor wie ik volgens zijn wil een nederig predikant en onderwijzer van het evangelie moet zijn.27

Het is het werk van de Heer. En ik smeekt u om dat niet te vergeten. Ik verzoek u dringend om erin te geloven, want het is waar. Alles wat de Heer heeft gezegd over dit werk in de laatste dagen zal gebeuren. De wereld kan het niet tegenhouden. (…) God staat aan het roer, en Hij zal zijn volk naar de overwinning leiden.28

Als ik iets zeg, als ik dat al doe, dat aanvaardbaar is voor God, als ik zijn waarheid spreek, gebeurt dat door de tegenwoordigheid en invloed van zijn Geest. En ik doe het voor zijn eer en heerlijkheid. Ik heb nooit enige eer voor mijzelf opgeëist. Ik wil geen eer; ik maak er geen aanspraak op, behalve uit hoofde van het feit dat ik lid van de kerk van Christus ben, wat de eer is van het onbezoedeld, onbesmeurd, onwankelbaar en onbeweeglijk staan in het koninkrijk van mijn God en zijn Christus staan.29

Het is het koninkrijk van God of niets, wat mij betreft. Ik heb zelf geen sporen nagelaten in dit werk, en ik stel niets voor, afgezien van de nederige inzet die ik geef om mijn plicht te doen naarmate de Heer mij daartoe in staat stelt. Maar het is het koninkrijk van God. Wat ik bedoel met het koninkrijk van God is de organisatie van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, waarvan Jezus Christus de Koning en het Hoofd is.30

Studiesuggesties

  • Wie leidt de kerk? Waarom is het belangrijk voor ons om te begrijpen dat ‘geen mens Gods volk of zijn werk zal leiden’?

  • Welke zegeningen zijn er beloofd aan de kerkleden die getrouw de president van de kerk volgen? (Zie ook LV 21:4–6.) In welke opzichten bent u gezegend door de raad van de levende profeten te volgen?

  • Hoe kunt u het Eerste Presidium en het Quorum der Twaalf steunen in hun werk?

  • Wat betekenen de ‘verheven titels’ profeet, ziener en openbaarder? Op wie zijn die titels van toepassing?

  • Wat zijn de sleutels van het priesterschap? Wat houdt het in om de president van de kerk te steunen als de enige persoon op aarde die alle priesterschapssleutels bezit en het gezag heeft om ze te gebruiken?

  • Waarom is het essentieel om te weten dat alleen de president van de kerk is aangewezen om openbaring voor de hele kerk te ontvangen? Hoe kunnen we ervoor waken valse profeten en valse openbaringen te geloven?

  • Waarom kunnen we er zeker van zijn dat de president van de kerk ons altijd volgens Gods wil zal leiden?

Noten

  1. Conference Report, oktober 1901, blz. 71.

  2. Gospel Doctrine, 5e ed. (1939), blz. 169.

  3. Gospel Doctrine, blz. 154.

  4. Gospel Doctrine, blz. 76.

  5. Gospel Doctrine, blz. 210.

  6. Gospel Doctrine, blz. 138–139.

  7. Conference Report, oktober 1902, blz. 87.

  8. Conference Report, april 1898, blz. 69.

  9. Gospel Doctrine, blz. 176.

  10. Messages of the First Presidency of The Church of Jesus Christ of Latter-day Saints, verz. door James R. Clark, 6 delen (1965-1975), deel 4, blz. 248

  11. Messages of the First Presidency, deel 4, blz. 307.

  12. Gospel Doctrine, blz. 177–178.

  13. Gospel Doctrine, blz. 136.

  14. Gospel Doctrine, blz. 176.

  15. Gospel Doctrine, blz. 43–44.

  16. Gospel Doctrine, blz. 175–176.

  17. Gospel Doctrine, blz. 174.

  18. Messages of the First Presidency, deel 4, blz. 270.

  19. Messages of the First Presidency, deel 4, blz. 154.

  20. Gospel Doctrine, blz. 41–42.

  21. Deseret News: Semi-Weekly, 26 juni 1883, blz. 1.

  22. Deseret News: Semi-Weekly, 26 juni 1883, blz. 1.

  23. Deseret News: Semi-Weekly, 26 juni 1883, blz. 1.

  24. Gospel Doctrine, blz. 42.

  25. Gospel Doctrine, blz. 502.

  26. Gospel Doctrine, blz. 169.

  27. Conference Report, oktober 1915, blz. 6–7.

  28. Gospel Doctrine, blz. 502.

  29. Conference Report, april 1912, blz. 137–138.

  30. Gospel Doctrine, blz. 154.

Afbeelding
First Presidency

Het Eerste Presidium van april 1910 tot en met oktober 1911 (vlnr): Anthon H. Lund, Joseph F. Smith, John Henry Smith.