Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 29: Draag niemand een kwaad hart toe


Hoofdstuk 29

Draag niemand een kwaad hart toe

Laten wij het voorbeeld van de Heiland volgen en hen die ons kwetsen vergeving en genade schenken.

Uit het leven van Joseph F. Smith

Een groot deel van zijn leven zag Joseph F. Smith dat de kerk en haar leden onder hevige vervolging te lijden hadden. Hij werd geregeld lastig gevallen door mensen die tegen het werk en de kerk van de Heer waren en hij had daar veel onder te lijden. Ondanks die nare behandeling deed hij vreedzaam zijn werk en freesde hij zijn vijanden niet, en reageerde zelden op ze. Hij beschreef zijn vijanden als £niet de mijne, maar van Hem die ik probeer te dienen.’1

Zijn dochter Edith Eleanor herinnerde zich een voorval uit haar jeugd toen ‘de media mijn vader echt vervolgden. Enkele mensen op school bezaten valse berichten en leugens over mijn vader. Ik ging op een dag woedend naar huis. Toen vader die avond thuiskwam, zei ik tegen hem: “Papa, waarom doet u er niet wat aan? U doet niets terwijl die gemene mensen misbruik van u maken, al die leugens over u afdrukken, en u doet er niets aan!”’ Haar vader keek haar aan, glimlachte en zei: “‘Meisje, maak je niet druk. Ze schaden mij helemaal niet; ze schaden alleen zichzelf. Weet je dan niet, meisje, dat iemand die een leugen vertelt zichzelf meer schaadt dan wie dan ook?”’2

President Smith wilde echt kwaad met goed vergelden en was zo vastberaden om het goede te doen dat hij, als hij hoorde dat hij iemand gekwetst had, niet kon rusten tot de wonden genezen waren. Hij zei eens: ‘Heb ik iets gedaan of gezegd dat u gekwetst heeft? Als dat het geval is, dan wil ik zeggen dat het onbedoeld was. Ik heb mijn hele leven nog nooit iemand met opzet gekwetst. (…) U allen die door mij gekwetst bent, u allen die ik onjuist behandeld heb, als die er zijn, vertel mij wat ik verkeerd gedaan heb, dan zal ik alles doen wat in mijn macht ligt om het recht te zetten. Ik draag geen enkele van mijn broeders een kwaad hart toe; ik heb alleen maar liefde en een oprecht verlangen om het goede te doen.’3

Leringen van Joseph F. Smith

Draag niemand een kwaad hart toe

Wij sporen u aan, wij smeken onze broeders en zusters in het evangelie van Jezus Christus om niet alleen zichzelf te respecteren door op de juiste manier te leven, maar ook hun naasten respect en liefde te betonen, ieder van hen. Wij sporen u aan om niet alleen het grootste van alle geboden die God de mens ooit heeft gegeven te onderhouden, namelijk om de Here uw God lief te hebben met heel uw hart, verstand en sterkte, maar wij vermanen u om ook de tweede wet te onderhouden, die daaraan gelijk is, namelijk om uw naasten lief te hebben als uzelf [zie Matteüs 22:36–40]; om kwaad met goed te vergelden, andere mensen niet te smaden omdat u gesmaad wordt of gesmaad kunt worden. Wij hoeven het huis van andere mensen niet neer te halen (bij wijze van spreken). Wij zijn volkomen bereid om ze laten wonen in het huis dat zij voor zichzelf hebben gebouwd, en wij zullen proberen hen een betere manier te tonen (…) en een beter huis voor ze te bouwen, en ze vervolgens vriendelijk uit te nodigen met de geest van Christus, van ware christelijkheid, om dat betere huis te betrekken.4

Broeders en zusters, wij willen dat u één bent. Wij hopen en bidden dat u naar huis gaat met het gevoel in uw hart en in de grond van uw ziel dat u elkaar wilt vergeven, en dat u van nu af aan nooit meer iemand een kwaad hart wilt toedragen. Het kan me niet schelen of het een lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is of niet, of hij vriend of vijand is, of hij goed of slecht is. Het is bijzonder schadelijk voor iemand die het priesterschap draagt en de gave van de Heilige Geest bezit, om een geest van afgunst, kwaadwilligheid, wraakzuchtigheid of onverdraagzaamheid te hebben ten opzichte van zijn medemensen. Wij behoren in ons hart te zeggen: laat God maar oordelen tussen u en mij, maar ik zal u vergeven. Ik wil zeggen tegen alle heiligen der laatste dagen die geen vergevensgezindheid hebben in hun ziel dat zij schuldiger en afkeurenswaardiger zijn dan degene die tegen hen gezondigd heeft. Ga naar huis en verwijder elk gevoel van afgunst en haat uit uw hart, verwijder het gevoel dat u niet vergeven kunt en ontwikkel in uw ziel de geest van Christus, die aan het kruis uitriep: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ [Lucas 23:34]. Dat is de geest die de heiligen der laatste dagen de hele dag moeten hebben.5

Als ik wist dat er mensen waren die wat tegen mij hadden, dan zou ik graag naar ze toe gaan, en ik zou niet rusten tot ik ze bezocht had en vernomen had wat ik verkeerd had gedaan. Als het erop zou lijken dat ik inderdaad iets heb gedaan dat mijn broeder heeft gekwetst, dan zou ik hem niet vragen een compromis met mij te sluiten om het probleem op te lossen, maar zou ik zelf alles doen wat in mijn macht lag om het goed te maken met hem. Het is niet mijn zending om te kwetsen, om kwaad te doen, maar om goed te doen.6

Verander uw gezichtspunt, kijk niet meer naar wat kwaad is, maar naar wat goed is, wat rein is, en wat de dwalenden leidt naar het pad zonder dwaling en dat geen vergissingen mogelijk maakt. Let op het goede in de mens, en als ze dat niet hebben, probeer het dan in ze op te wekken, probeer het goede in ze te vergroten, let op het goede, ontwikkel het, steun het, en spreek zo weinig over het kwaad als u kunt. Het doet niemand goed om het kwaad groot te maken, bekend te maken, of het met de tong of de pen te verspreiden. Daar komt niets goeds van. Het is beter het kwaad te begraven en het goede groot te maken, en alle mensen ertoe aan te zetten om het kwaad te verzaken en te leren het goede te doen. En laat het onze zending zijn de mensheid te redden en ze te leren en te leiden op het pad van de rechtschapenheid, en de doeners van kwaad niet als rechters te veroordelen, maar in plaats daarvan verlossers van mensen te zijn.7

Wij hebben barmhartigheid nodig; laten wij barmhartig zijn. Wij hebben naastenliefde nodig; laten wij onze naaste liefde geven. Wij hebben vergeving nodig; laten wij vergeven. Laten wij anderen behandelen zoals wij willen dat zij ons behandelen [zie Matteüs 7:12].8

Wees uw vijanden genadig

Laat de Here God hun genadig zijn die ernaar streven om de zaak van Zion te schaden. O God, heb medelijden met de misleiden, de dwalenden, de dwazen, de onverstandigen. Geef hun uw Geest in hun hart, keer ze af van hun verkeerde daden en hun dwaasheden en breng ze terug op de weg van rechtschapenheid en in uw gunst. Ik vraag genade voor mijn vijanden – zij die over mij liegen en mij belasteren en die allerlei vals kwaad over mij spreken. Ik smeek op mijn beurt God, mijn hemelse Vader, om ze genadig te zijn; want zij die dit doen, die niet weten wat zij doen, zijn slechts misleid, en zij die het met open ogen doen, hebben de genade, het mededogen en medelijden van God nog het hardste nodig. Moge God medelijden met ze hebben. Moge Hij hun genadig zijn. Ik zou voor geen goud ook maar een haar op hun hoofd willen krenken. Ik zou ze op hun weg naar de voorspoed nog geen strobreed in de weg willen leggen. Nee; en ik smeek mijn broeders om niets te ondernemen tegen de vijanden van ons volk en hen die hun eigen weg naar de vernietiging banen en zich niet willen bekeren, die met open ogen zondigen, die weten dat zij de wetten van God overtreden en liegen tegen de dienstknechten van de Heer en hen belasteren. Wees hun genadig. Raak ze niet aan; want dat is precies wat ze willen. Laat ze met rust. Laat ze maar gaan.9

Ik geef toe dat het moeilijk voor me is om mijn vijanden lief te hebben – de vijanden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen – zoals ik mijn vrienden liefheb. Ik vind dat een grote opgave. Ik geef toe dat het me niet helemaal lukt, ik vind het moeilijk. En toch raakt de Geest van de Heer soms mijn ziel aan en verzacht hem dusdanig dat ik bereidwillig kan zeggen: ik laat het oordeel over aan God.10

Liefde voor allen en de liefde van God worden in het evangelie van Christus van u vereist. De liefde van uw medemens, de geest van vergevensgezindheid en van genade voor uw medemensen worden van u vereist, zoals in het gebed van de Heiland aan het kruis: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ [Lucas 23:34]. Laten wij dus aan onze vijanden denken, laten wij voor ze bidden, opdat zij niet geheel verloren mogen gaan, maar dat de verlossende genade en de verlossende macht van het evangelie van Jezus hun toch nog mag worden aangeboden, dat hun hart mag worden geraakt, dat zij zich mogen bekeren van hun zonden en het kwaad dat zij hebben gedaan zo goed mogelijk mogen herstellen, en dat zij gehoorzaam mogen worden en worden gereinigd van hun zonden, door bekering en de doop voor de vergeving van zonden, door iemand die het gezag bezit om die heilige verordening te bedienen.

Wij hebben alle mensen lief. Wij hebben niets tegen de mensheid en zullen ons nooit tegen hen keren zolang zij ons met rust laten. Wij voeren geen strijd tegen de leerstellingen van anderen; wij voeren geen strijd tegen hun kerken, noch tegen hun godsdienstige overtuiging. Het is niet ons doel en het maakt geen deel uit van onze zending om dat te doen. Laat hen dus aanbidden wie, wat of waar zij willen. (…) Het is onze plicht om gewoon voort te gaan, onze plicht te doen, het evangelie te verkondigen door een goed voorbeeld en door voorschrift, en ons licht zo te laten schijnen op hun begrip dat zij het licht mogen zien zoals God het ziet, en het aanvaarden, en ernaar leven als zij dat willen.11

Het werk van de Heer heeft zijn vijanden, maar God zal ons werk niet laten mislukken

Er zijn vijanden van het werk van de Heer, zoals er vijanden waren van de Zoon van God. Er zijn mensen die alleen maar kwaad spreken van de heiligen der laatste dagen. Er zijn mensen (…) die hun ogen sluiten voor elke deugd en elk goede aspect van dit werk in de laatste dagen, die een vloedgolf van valsheden en verkeerde voorstellingen uitstorten over het volk van God.12

‘Indien gij van de wereld waart, zou de wereld het hare liefhebben, doch omdat gij van de wereld niet zijt, maar Ik u uit de wereld uitgekozen heb, daarom haat u de wereld’ (Johannes 15:19). De volgelingen van Jezus waren zijn uitverkorenen. En omdat Hij hen gekozen had, haatte de wereld hen. (…) Verachting is het erfdeel van een uitverkoren volk. Moeten we daarom proberen de verachting van de wereld op te wekken? Absoluut niet. Maar aan de andere kant moeten we niet ontmoedigd raken omdat het ongevraagd tot ons komt.13

Ik geloof niet dat er ooit een volk is geweest dat door openbaring geleid werd of door de Heer als zijn volk werd erkend dat niet gehaat en vervolgd werd door de slechten en de verdorvenen.14

Vanaf de dag dat de profeet Joseph Smith voor het eerst zijn visioen bekendmaakte tot nu toe, is de vijand van alle rechtschapenheid, de vijand van waarheid, deugd, eer, oprechtheid en reinheid van leven, de vijand van de enige ware God, de vijand van rechtstreekse openbaring van God en van de inspiratie die uit de hemel tot de mens komt, tegen dit werk in slagorde opgesteld geweest.15

Ik heb zelf geen vijanden. Mijn vijanden zijn niet de mijne, maar van Hem die ik probeer te dienen. De duivel geeft niet zo om mij, maar haat het priesterschap, dat naar de orde van de Zoon van God is!16

In werkelijkheid voert het evangelie ons tegen de stroom van de passerende mensheid in. Wij staan zuiver menselijke aangelegenheden in de weg en verstoren de stroming van het leven op veel manieren en veel plekken. Mensen die prettig zitten en goed verzorgd worden, laten zich niet graag storen. Het maakt ze boos. (…) De heiligen zijn nooit veilig als ze luisteren naar de protesten en de raad van hen die zouden willen dat wij altijd in harmonie met de wereld waren. Wij hebben een zending te volbrengen. En om die te volbrengen in overeenstemming met de goddelijke doeleinden, gaan wij in een andere richting dan de gewoonten van de mensheid. Wij worden daardoor impopulair. De wereld minacht ons.17

Wees niet bevreesd; werk niet minder hard voor de waarheid; leef zoals het heiligen betaamt. U bent op de goede weg, en de Heer zal uw werk niet laten mislukken. Deze kerk loopt geen gevaar door tegenstand en vervolging van buitenaf. We zouden banger moeten zijn voor zorgeloosheid, zonde en onverschilligheid van binnenuit. Er is meer risico dat het individu zal falen in het doen van het goede en het conformeren van zijn leven aan de geopenbaarde leerstellingen van onze Heer en Heiland Jezus Christus. Als wij het goede doen, zal alles goed gaan, zal de God van onze vaderen ons steunen, en zal alle tegenstand alleen maar leiden tot de verdere verbreiding van de kennis van de waarheid.18

Laten wij onze vijanden in Gods handen laten

Er staat geschreven, en ik geloof dat het waar is, dat hoewel er verleidingen moeten komen, wee die mens door wie de verleiding komt [zie Matteüs 18:7]; maar zij zijn in de handen van de Heer, net als wij. Wij brengen geen harde beschuldigingen tegen hen in. Wij zijn bereid hen in de handen van de Almachtige te laten om Hem met hen te laten doen wat Hem goed lijkt. Het is onze taak om rechtschapenheid op aarde tot stand te brengen, te streven naar de ontwikkeling van kennis van Gods wil en Gods wegen, en van zijn grote en heerlijke waarheden die Hij door middel van de profeet Joseph heeft geopenbaard, niet alleen voor het heil van de levenden, maar ook voor de verlossing en het heil van de doden.19

God zal op zijn eigen tijd en zijn eigen manier afrekenen met [onze vijanden]. Wij hoeven alleen maar onze plicht te doen, zelf het geloof te behouden, zelf in de wereld rechtschapenheid tot stand te brengen, en het resultaat over te laten aan Hem die alles terzijde schuift voor het welzijn van hen die Hem liefhebben en zijn geboden onderhouden.20

Wij hebben geen kwaad gevoel in ons hart ten opzichte van enig mens. Wij vergeven hen die overtredingen tegen ons begaan. Wij dragen hen die kwaad van ons hebben gesproken, en die een verkeerde voorstelling van zaken over ons hebben gegeven tegenover de wereld, geen kwaad hart toe. Wij zeggen: laat God tussen hen en ons oordelen; laat Hem hun werk met hen afrekenen [zie LV 64:11]. Wij zullen geen hand tegen hen opheffen, maar zullen hen de hand van vriendschap reiken als zij zich van hun zonden bekeren en tot de Heer komen en leven. Ongeacht hoe kwaadaardig zij ook zijn geweest, of hoe dwaas zij zich hebben gedragen, als zij zich ervan bekeren, zullen wij hen met open armen ontvangen en zullen wij alles doen wat wij kunnen om hen in staat te stellen zichzelf te redden.21

Studiesuggesties

  • Hoe voelde u zich als u hen die overtredingen tegen u begaan hadden, had vergeven? Waarom zouden de heiligen der laatste dagen die niet vergeven schuldiger zijn dan degenen die tegen hen gezondigd hebben? (Zie ook LV 64:9-11.)

  • Als wij ons bewust zijn dat iemand iets tegen ons heeft, wat moeten we dan doen?

  • In hoeverre kunnen wij door ‘het goede groot te maken’ in andere mensen beter ‘onze zending (…) om de mensheid te redden’ volbrengen?

  • Waarom moeten wij genade en mededogen hebben voor onze vijanden? Wat zouden we in onze gebeden voor onze vijanden kunnen zeggen?

  • Waarom kunnen de heiligen vaak ‘de verachting van de wereld’ voelen? Hoe zouden wij daarop moeten reageren? Waarom loopt de kerk geen ‘gevaar door tegenstand en vervolging van buitenaf’?

  • Als wij door andere mensen gekwetst worden, waarom moeten wij dan bereid zijn de straf ‘in de handen van de Almachtige’ te laten?

  • Hoe behandelde de Heiland zijn vijanden? (Zie Lucas 23:34.) Hoe kunnen wij zijn voorbeeld volgen en onze vijanden ‘de hand van vriendschap’ reiken?

Noten

  1. Gospel Doctrine, 5e ed. (1939), blz. 271.

  2. Geciteerd in ‘Remembering Joseph F. Smith’, Norman S. Bosworth, Ensign, juni 1983, blz. 22.

  3. Deseret News: Semi-Weekly, 31 maart 1896, blz. 9.

  4. Gospel Doctrine, blz. 256.

  5. Gospel Doctrine, blz. 255-256.

  6. Deseret News: Semi-Weekly, 31 maart 1896, blz. 9.

  7. Gospel Doctrine, blz. 254.

  8. Gospel Doctrine, blz. 339.

  9. Gospel Doctrine, blz. 339.

  10. Messages of the First Presidency of The Church of Jesus Christ of Latterday Saints, verz. door James R. Clark, 6 delen (1965-1975), deel 5, blz. 97.

  11. ‘Testimony’, Improvement Era, augustus 1906, blz. 808-809.

  12. Gospel Doctrine, blz. 337.

  13. Gospel Doctrine, blz. 340.

  14. Gospel Doctrine, blz. 46.

  15. Gospel Doctrine, blz. 371.

  16. Gospel Doctrine, blz. 271.

  17. Gospel Doctrine, blz. 118-119.

  18. Gospel Doctrine, blz. 413-414.

  19. Gospel Doctrine, blz. 338.

  20. Gospel Doctrine, blz. 338-339.

  21. Gospel Doctrine, blz. 2.

Afbeelding
Jesus Christ on the cross

Zelfs toen Hij aan het kruis leed, droeg Jezus Christus zijn vervolgers geen kwaad hart toe, maar bad: ‘Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen’ (Lucas 23:34).