2009
De zegeningen van dienen
Oktober 2009


De zegeningen van dienen

Als leden van de kerk het voorbeeld van de Heiland in dienstbetoon volgen, zijn ze anderen tot zegen en versterken ze hun eigen getuigenis.

Het voorbeeld dat president Thomas S. Monson in dienstbetoon geeft, is alom bekend onder leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Al meer dan zestig jaar lang heeft hij talloze mensen die daar behoefte aan hadden troost gegeven en heeft hij persoonlijk zieken en bezochten gezalfd.1

‘Er zijn harten die opgebeurd moeten worden, goede daden die gedaan moeten worden — ja, kostbare zielen die gered moeten worden’, heeft president Monson gezegd. ‘Zij die ziek, moe, hongerig, koud, gewond, eenzaam, bejaard of ontheemd zijn, vragen allen uw hulp.’2

President Monson laat het verschil zien tussen bedienen en dienen. Kerkleden bedienen ambten en verordeningen, maar zij dienen mensen, hebben hen lief en schieten hen te hulp. Door anderen de helpende hand toe te steken, volgt president Monson het voorbeeld van de Heiland, die ‘niet [was] gekomen om Zich te laten dienen, maar om te dienen’ (Marcus 10:45).

Zoals uit de volgende vier verhalen blijkt, zijn heiligen der laatste dagen die heengaan en ‘evenzo’ doen (zie Lucas 10:37) andere mensen, de kerk en zichzelf tot zegen.

Samaritaan met pannenkoekenbeslag

Na een kleine operatie verliep mijn herstel niet zo makkelijk als mij was voorspeld. Maar als ZHV-presidente van de wijk vond ik dat ik anderen zou moeten helpen, en niet omgekeerd. Op een maandag, drie dagen na mijn operatie, moest ik zeven kinderen klaarmaken voor school. Ik vroeg me af of ik mijn oudste dochter misschien beter thuis kon houden om te helpen met de baby.

Al die gedachten gingen net door mijn hoofd toen de deurbel ging. Vickie Woodard, mijn eerste raadgeefster en goede vriendin, kwam helpen. Ze kondigde aan dat ze was gekomen om pannenkoeken te bakken. Ze had een schaal met beslag in haar armen en vroeg waar ze een koekenpan kon vinden. De kinderen vonden het fantastisch.

Na het ontbijt stuurde Vickie de kinderen naar school, ruimde op en nam de baby mee naar huis totdat het tijd zou zijn voor zijn middagdutje. Toen ik later vroeg wie er nu voor haar eigen kleine kinderen zorgde, vertelde ze dat haar man enkele uren vrij had genomen zodat zij mij kon helpen.

Door het dienstbetoon van Vickie en haar man die dag, was ik beter in staat om aan te sterken, wat bijdroeg tot mijn herstel.

Beverly Ashcroft (Arizona, VS)

Aan de minste van deze

Op een dag, toen ik alleen thuis was met mijn jongste zoon, gleed ik uit over een tree en viel. Toen ik er dagenlange buikpijn aan overhield, ging ik naar de dokter.

Ik was toen zwanger en uit onderzoek bleek dat mijn placenta los was geschoten. Dat betekende dat ik volledig rust moest houden, anders kon ik de baby verliezen.

Ik maakte me zorgen, want we hadden drie kleine kinderen en konden ons geen betaalde hulp veroorloven. Maar toen de zusters in mijn gemeente hoorden wat er aan de hand was schoten zij mij ongevraagd te hulp. Ze organiseerden zich in drie groepen die mij ’s morgens, ’s middags en ’s avonds kwamen helpen.

Ze kwamen wassen, strijken, schoonmaken en kinderen met hun huiswerk helpen. Een zuster die Rute heette, die zich net had laten dopen in de periode dat ik aan bed gekluisterd was, werd een bekend gezicht in mijn huis. Rute was verpleegster en kwam ’s nachts helpen. Bovendien gaf ze mij de nodige injecties.

Ik hoefde nergens om te vragen; de zusters zorgden met een vooruitziende blik voor alles. Als er meer mensen waren om te helpen dan nodig was, kwam er een zuster bij me zitten om te praten. En dit ging drie maanden lang zo door.

De zusters gaven mij kracht, liefde en toewijding. Zij gaven van hun tijd en talenten. Zij getroostten zich opofferingen om mij te helpen. En ze vroegen er niets voor terug. Ze hadden lief en dienden, waarmee ze het voorbeeld van de Heiland volgden, die ons heeft geleerd: ‘Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan’ (Matteüs 25:40).

Enilze do Rocio Ferreira da Silva, Paraná (Brazilië)

Je hoeft alleen maar hun kleertjes mee te nemen

Toen mijn man, Brandon, voor zaken in Orlando (Florida) was, werd hij op een nacht wakker met hoge koorts en ademhalingsmoeilijkheden. Hij liet zich met de ziekenwagen naar het ziekenhuis brengen, waar hij te horen kreeg dat hij een zware longontsteking had.

Omdat Brandon en ik twee kleine zoontjes hebben, kon ik niet meteen vanuit Pennsylvania naar Florida afreizen. Ik belde Brandon elke dag en hoopte dat hij zo veel zou opknappen dat hij naar huis kon komen.

Maar Brandons toestand verslechterde. Toen een verpleegster in het ziekenhuis er bij mij op aandrong dat ik zo snel mogelijk zou komen, probeerde ik te bedenken wie er voor onze jongens zou kunnen zorgen.

Mijn moeder zei dat ze wel wat tijd vrij kon maken en zei dat ze zo snel mogelijk langs zou komen, maar mijn vlucht zou al eerder vertrekken. Ik belde een paar vriendinnen met de vraag of zij op de jongens konden passen tot mijn moeder arriveerde. Een vriendin uit de ZHV, Jackie Olds, zei dat ze met plezier op ze zou passen.

‘Je hoeft alleen maar hun kleertjes en luiers mee te nemen’, zei ze, en ‘en dan kunnen ze hier blijven zolang je weg bent.’

Ik begon tegen te sputteren, want deze zuster had zelf drie kinderen en een druk leven, maar ze stond erop. Toen ik onze jongens korte tijd later bij haar langsbracht, troostte ze me met de woorden: ‘Maak je geen zorgen om de jongens. Zorg nou maar dat Brandon beter wordt en naar huis kan. Ik heb eerder voor peuters gezorgd.’

Toen wist ik dat de jongens veilig, gelukkig en goed verzorgd zouden zijn, en dat klopte. Ik kon naar mijn man toe, die flink ziek was tegen de tijd dat ik in het ziekenhuis arriveerde. Maar na enkele dagen was hij voldoende hersteld om naar huis te gaan.

Ik ben een goede vriendin dankbaar dat ze hulp aanbood — veel meer hulp dan ik van haar gevraagd zou hebben — en dat zij ons diende in een tijd van nood.

Kelly Parks (Pennsylvania, VS)

Dienstbetoon in het ziekenhuis

Broeder Anderson, de dynamische 35-jarige jongemannenpresident van de wijk, was de soort jongerenleider die iedereen bewonderde: hij was op zending geweest, had vijf kinderen, had een eigen zaak en voelde zich jong. Maar nu had hij leukemie. Toen Ryan Hill, eerste assistent van het priestersquorum, dit van de bisschop hoorde, kwam hij in actie en belde elke actieve en minderactieve priester van het quorum.

‘We gaan naar het ziekenhuis om broeder Anderson te bezoeken. We gaan met zijn allen. Kun je komen?’ zei hij bij elk telefoontje.

‘Ik weet niet zeker of ik kan’, zei een priester. ‘Ik moet waarschijnlijk werken.’

‘Dan wachten we tot je uit je werk bent’, antwoordde Ryan. ‘We moeten dit samen doen.’

‘Oké’, zei het quorumlid. ‘Ik zal wel kijken of ik mijn dienst kan ruilen met iemand anders.’

Alle elf priesters gingen naar het ziekenhuis. Zowel de minderactieven als degenen die nooit een zondagse bijeenkomst oversloegen waren er. Samen lachten, huilden en baden ze, en maakten ze plannen voor de toekomst. In de daaropvolgende maanden stelden ze schema’s op om broeder Andersons voeten te masseren toen zijn bloedsomloop problematisch werd, doneerden ze om de beurt bloedplaatjes zodat hij alleen hun bloed zou krijgen, en reden ze op de avond van het grote schoolbal zelfs 35 kilometer met hun vriendin (inclusief twee jongedames die geen lid van de kerk waren) naar het ziekenhuis om hem deelgenoot te maken van hun ervaring.

Gedurende zijn laatste dagen vroeg broeder Anderson hen om op zending te gaan, in de tempel te trouwen en contact met elkaar te houden. Meer dan twaalf jaar later, nu ze terug van zending zijn, in de tempel zijn getrouwd en ze zelf een gezin beginnen, herinneren ze zich nog dit keerpunt in hun leven vol geestelijke ervaringen als gevolg van hun dienstbetoon voor hun geliefde leider.

Norman Hill (Texas, VS)

Noten

  1. Zie Quentin L. Cook, ‘Acht slaan op de woorden van de profeten’, Liahona, mei 2008, pp. 47–50.

  2. Thomas S. Monson, ‘Your Jericho Road’, Tambuli, september 1989, p. 6.

Illustraties Gregg Thorkelson