Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 1: Onze Vader in de hemel


Hoofdstuk 1

Onze Vader in de hemel

‘Ik verlang u te herinneren aan wie en wat God is, zodat u Hem in geest en in waarheid kunt aanbidden om alle zegeningen van zijn evangelie te verwerven.’

Uit het leven van Joseph Fielding Smith

President Joseph Fielding Smith verwonderde zich over de technologische ontwikkelingen van zijn tijd. ‘Er is grote vooruitgang gemaakt in de mechanica, chemie, fysica, chirurgie en andere zaken’, zei hij. ‘De mens heeft grote telescopen gebouwd, waarmee verborgen melkwegstelsels zichtbaar zijn gemaakt. Met behulp van de microscoop heeft hij grote hoeveelheden micro-organismen ontdekt. […] Hij heeft middelen ontdekt om ziektes uit te bannen. […] Hij heeft machines uitgevonden die gevoeliger zijn dan de mensenhand en die verder zien dan het mensenoog. Hij heeft de elementen aan zich onderworpen en machines gemaakt die bergen kunnen verzetten. En nog veel meer heeft hij gedaan, eigenlijk te veel om op te noemen. Ja, dit is een geweldig tijdperk.’ Hij was echter bezorgd over een andere trend die hij in de wereld zag. Hij jammerde: ‘Al die ontdekkingen en uitvindingen heeft de mens niet dichter bij God gebracht! Noch heeft het hem nederig gestemd en tot bekering gebracht, maar juist het tegendeel, tot zijn veroordeling. […] Er is geen toename in geloof in de wereld geweest, noch in rechtschapenheid, noch in gehoorzaamheid aan God.’1

In tegenstelling tot de groeiende onverschilligheid jegens God, gaf president Smith blijk van een nauwe band met zijn Vader in de hemel. Een van zijn kleinzoons wist zich dit te herinneren: ‘Mijn moeder was een uitstekend kokkin en mijn grootvader at geregeld mee. Mijn vader vroeg hem tamelijk vaak om een zegen over het eten uit te spreken. Zijn gebeden waren altijd heel intiem — alsof hij met een goede vriend sprak.’2

Leringen van Joseph Fielding Smith

1

De ware kennis over God is, te beginnen met Joseph Smiths eerste visioen, in onze tijd hersteld.

Ik ben heel dankbaar voor het eerste visioen, waarin de Vader en de Zoon aan de jeugdige profeet verschenen en de ware kennis over God op aarde herstelden.3

Afbeelding
Joseph Smith in the Sacred Grove looking up at a light.

De ware kennis over God is door Joseph Smiths eerste visioen hersteld.

U dient te bedenken dat de ware Godsleer de christelijke wereld in 1820 vreemd was. Deze eenvoudige waarheid, waarover onder de apostelen en heiligen vanouds geen enkele twijfel bestond, was verloren gegaan in de mysteries van een afvallige wereld. Alle profeten vanouds en de apostelen van Jezus Christus wisten onomstotelijk dat de Vader en de Zoon twee verschillende personen waren, zoals onze Schriftuur duidelijk stelt. Maar deze kennis was in de grote afval verloren gegaan. […] God was een mysterie geworden. De Vader en Zoon werden verondersteld één onkenbare, vormloze geest te zijn, zonder lichaam, lichaamsdelen of hartstochten. Door de komst van de Vader en de Zoon was er weer een getuige op aarde die door zijn goddelijke openbaring tot de wereld kon getuigen over het ware wezen van God.4

Het [eerste] visioen van Joseph Smith maakte duidelijk dat de Vader en de Zoon twee verschillende personen zijn, met een lichaam zo tastbaar als het mensenlichaam. Ook is er aan hem geopenbaard dat de Heilige Geest een persoon van Geest is, afzonderlijk en onderscheiden van de eigenheid van de Vader en de Zoon [zie LV 130:22]. Deze allerbelangrijkste waarheid verbijsterde de wereld, maar als we de duidelijke bewoordingen in de Heilige Schrift in ogenschouw nemen, is het verbazingwekkend en onbegrijpelijk dat de mens zo ver is afgedwaald. De Heiland heeft gezegd: ‘Mijn Vader is meer dan Ik’ [Johannes 14:28, HSV] en Hij nodigde zijn discipelen na zijn opstanding uit om Hem aan te raken en te zien dat Hij het was, want, zei Hij, ‘een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb.’ [Lucas 24:39, HSV.] De apostelen begrepen de onderscheiden hoedanigheden van de Vader, Zoon en Heilige Geest, waarnaar zij voortdurend verwezen in hun brieven. Paulus wees de Korintiërs erop dat wanneer alle dingen aan de Vader onderworpen zijn, ‘dan zal ook de Zoon Zelf Zich onderwerpen aan Hem Die alle dingen aan Hem onderworpen heeft, opdat God alles in allen zal zijn.’ [1 Korintiërs 15:28, HSV.]

Joseph Smith heeft de Vader en de Zoon gezien. Daarom kon hij uit eigen ervaring getuigen dat de Schriftuurplaats waar is, waarin wij lezen: ‘En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.’ [Genesis 1:27.] Dat moet letterlijk worden opgevat, niet in een mystieke of figuurlijke betekenis.5

2

Om geloof in God te oefenen en Hem te aanbidden, moeten we inzicht in zijn kenmerkende eigenschappen hebben.

In een van onze openbaringen staat dat wij, als wij in Christus willen worden verheerlijkt, zoals Hij in de Vader, zowel moeten weten als begrijpen hoe en wat we moeten aanbidden. (Zie LV 93:19–20.)

Ik verlang u eraan te herinneren wie en wat God is, zodat u Hem in geest en in waarheid kunt aanbidden om zo alle zegeningen van zijn evangelie te verwerven.

We weten dat we God alleen door openbaring leren kennen, dat Hij ofwel door het geopenbaarde woord kenbaar wordt of voor eeuwig onbekend blijft. We moeten de Schrift raadplegen — niet de geleerden of filosofen — als we de waarheid over God willen leren kennen. Zo staat er in de grote profetie van Johannes over de herstelling van het evangelie door een engel die in het midden van de hemel zou vliegen, dat dit gebeurde om de mens tot de kennis van de ware God te brengen en te leren: ‘Vreest God en geeft Hem eer […] en aanbidt Hem, die de hemel en de aarde en de zee en de waterbronnen gemaakt heeft.’ (Openbaring 14:7.) Dat betekent dat er, vanaf de herstelling van het evangelie in deze bedeling, weer een beroep op de mens wordt gedaan om zijn Schepper te aanbidden en te dienen, en zich af te keren van de verkeerde ideeën die over God de ronde doen.

In elk tijdperk hadden Gods profeten de opdracht om de strijd met afgoderij aan te gaan en de waarheid over God te verkondigen. In het oude Israël werden beelden en afgoden aanbeden, zodat Jesaja vroeg: ‘Met wie dan wilt gij God vergelijken en welke vergelijking op Hem toepassen?

‘Weet gij het niet, hebt gij het niet gehoord? Een eeuwig God is de Here, Schepper van de einden der aarde. Hij wordt noch moede noch mat, zijn verstand is niet te doorgronden.’ (Jesaja 40:18, 28.)

Het ontbreekt de mensen in de wereld aan deze kennis over God en zelfs in [de kerk] zijn er mensen die geen goed inzicht in die glorierijke persoon, onze eeuwige Vader, hebben. Tot wie deze kennis niet bezitten, zouden we heel goed kunnen zeggen: ‘Waarom beperkt u de heerlijkheid van God? Of waarom veronderstelt u dat Hij minder is dan Hij in werkelijkheid is? Weet u het niet? Hebt u niet gehoord dat de eeuwige God, de Here, de Schepper van de einden der aarde, oneindig en eeuwig is; dat Hij alle kracht, alle macht en alle heerschappij heeft; dat Hij alles weet, en dat alles voor zijn aangezicht is?’

In afdeling 20 van de Leer en Verbonden, een openbaring waarin de profeet Joseph Smith opdracht kreeg om de kerk in deze bedeling te stichten, staat een opsomming van enkele fundamentele heilsleringen. Aangaande God verklaart de openbaring ‘[…] dat er een God in de hemel is, die oneindig en eeuwig is, van eeuwigheid tot eeuwigheid dezelfde onveranderlijke God, de Maker van de hemel en de aarde en van alle dingen die daarin zijn.’ (LV 20:17.) […]

God is onze Vader; Hij is het naar wiens beeld de mens is geschapen. Hij heeft een lichaam van vlees en beenderen, even tastbaar als dat van de mens (LV 130:22), en Hij is de letterlijke en persoonlijke Vader van de geesten van alle mensen. Hij is almachtig en alwetend; Hij heeft alle macht en alle wijsheid; en zijn volmaaktheid bestaat uit het bezit van alle kennis, alle geloof of macht, alle gerechtigheid, alle oordelen, alle barmhartigheid, alle waarheid, en de volheid van alle goddelijke eigenschappen. […] Als we het volmaakte geloof willen hebben, dat ons het eeuwige leven brengt, moeten we geloven dat God al deze kenmerkende eigenschappen volmaakt bezit. Ik zeg ook dat Hij oneindig en eeuwig is; en daar Hij onveranderlijk is, bezit Hij deze volmaakte krachten en kenmerken van oneindigheid tot oneindigheid, wat van eeuwigheid tot eeuwigheid betekent.6

We weten dat onze hemelse Vader een verheerlijkte, verheven Persoon is, die alle kracht, alle macht en alle heerschappij bezit, en die alle dingen weet. Wij getuigen dat Hij, door zijn eniggeboren Zoon, de Schepper van deze aarde en werelden zonder tal is.7

3

God is een Persoon en de Vader van onze geest.

Wij zijn de geestkinderen van God, onze hemelse Vader. […] We maken deel uit van zijn gezin. […] We hebben in ons voorsterfelijk leven lange tijdperken bij Hem gewoond. […] Hij stelde een plan van vooruitgang en heil in dat ons in staat zou stellen om, als we in alles getrouw bleven, ons te ontwikkelen en vooruitgang te maken, totdat we op Hem lijken.8

Ons wordt in de Schrift geleerd dat God in letterlijke, niet in figuurlijke zin, onze eeuwige Vader is. De woorden van onze Verlosser tot Maria bij de graftombe, waaruit Hij was verrezen, en na zijn overwinning op de dood, zijn verheffend en veelzeggend: ‘Houd Mij niet vast, want Ik ben nog niet opgevaren naar de Vader; maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.’ [Johannes 20:17.] De waarheid over het Vaderschap van God wordt met die woorden uitdrukkelijk verkondigd door zijn eniggeboren Zoon, die verklaart dat Hij onze Broer is, en dat wij dezelfde eeuwige Vader hebben.9

Ik ben dankbaar dat de kennis over God en zijn wetten in onze tijd hersteld is en dat wij die lid van de kerk zijn, weten dat Hij een Persoon is en niet, zoals sommige sektariërs beweren, ‘een onbestemde massa die als een mist door het heelal zweeft.’ Ik ben dankbaar dat we weten dat Hij onze Vader in de hemel is, de Vader van onze geest, en dat Hij de wetten heeft ingesteld waardoor we ons kunnen ontwikkelen en vooruitgang maken, totdat we op Hem lijken. En ik ben dankbaar dat we weten dat Hij oneindig en eeuwig is, dat Hij alle dingen weet en alle macht bezit, en dat zijn vooruitgang niet bestaat uit de verwerving van meer kennis en macht, niet uit de verdere vervolmaking van zijn goddelijke eigenschappen, maar in de toename en vermenigvuldiging van zijn koninkrijken.10

4

Onze hemelse Vader houdt van ons en stelt belang in ieder van ons.

Ik moet denken aan een uitdrukking in de Parel van grote waarde, in het visioen van Mozes, dat hij ontving toen hij naar een buitengewoon hoge berg was weggevoerd en God van aangezicht tot aangezicht zag en met Hem sprak. De Heer toonde Mozes het ‘maaksel van zijn handen’ en Mozes zag de wereld en alle mensenkinderen tot aan de laatste geslachten. [Zie Mozes 1:1–8, 27–29.]

En de Heer sprak tot Mozes:

‘Want zie, er zijn vele werelden, die door het Woord mijner macht zijn voorbijgegaan. En vele zijn er die nu bestaan, en ze zijn voor de mens ontelbaar; maar alle dingen zijn geteld bij Mij, want ze zijn de mijne en Ik ken ze.

‘En het geschiedde dat Mozes tot de Heer sprak, zeggende: Wees uw dienstknecht genadig, o God, en vertel mij aangaande deze aarde en de bewoners daarvan en ook de hemelen, en dan zal uw dienstknecht tevreden zijn.

‘En de Here God sprak tot Mozes, zeggende: De hemelen, ze zijn vele, en voor de mens kunnen ze niet worden geteld; maar voor Mij zijn ze geteld, want ze zijn de mijne.’ [Mozes 1:35–37.]

[…] De gedachte dringt zich aan mij op dat niettegenstaande het ontelbare aantal werelden en de enorme omvang van vele daarvan, zij een middel tot een doel zijn en niet het doel op zich. De Vader schept werelden met als doel die te bevolken — om zijn zoons en dochters erop te plaatsen. In afdeling 76 van de Leer en Verbonden staat dat door en in de Zoon van God de ‘werelden worden en werden geschapen, en dat de bewoners daarvan voor God gewonnen zonen en dochters zijn.’ [LV 76:24.]

We leren uit de Schriftteksten die ik heb voorgelezen en uit andere openbaringen van de Heer, dat de mens de belangrijkste van alle scheppingen van de Vader is. In hetzelfde visioen aan Mozes zegt de Vader: ‘En zoals de ene aarde zal voorbijgaan en de hemelen daarvan, zo zal er een andere komen; en er is geen einde aan mijn werken, noch aan mijn woorden. ‘Want zie, dit is mijn werk en mijn heerlijkheid: de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen.’ [Mozes 1:38–39.]

Uit deze en andere Schriftteksten leren we dat het grote werk van de Vader is het heil van zijn kinderen tot stand te brengen en ieder van hen de beloning te geven die zij op basis van hun werken verdienen. Ik ben er heel zeker van dat onze Vader in de hemel veel meer belangstelling in een ziel — een van zijn kinderen — heeft dan het voor een aardse vader mogelijk is te hebben voor een van zijn kinderen. Zijn liefde voor ons is groter dan de liefde van een aardse ouder voor zijn kinderen kan zijn.11

Afbeelding
One oil painting depicting Moses late in his life with a white beard, holding a staff, and shielding his eyes, as he stands on a peet on Mr. Nebo looking at the promised land provided for the children of Israel. Signed on the lowere right corner. Signed and dated on the back along with the title.

Mozes, die hier over het beloofde land uitkijkt, zag in een visioen het werk en de heerlijkheid van God.

5

Onze hemelse Vader weende om zijn ongehoorzame kinderen.

Toen de Heer met Henoch sprak en hem de naties van de aarde toonde, en hem uitlegde welke straf ze zouden krijgen voor het overtreden van zijn geboden, leren we dat de Heer weende en tranen stortte om hun ongehoorzaamheid. Daar verwonderde Henoch zich over, want hij vond het vreemd dat de Heer weende.

Hier is de tekst:

‘En het geschiedde dat de God des hemels de overigen van het volk aanschouwde, en Hij weende; en Henoch getuigde ervan, zeggende: Hoe komt het dat de hemelen wenen en hun tranen storten zoals de regen op de bergen?

‘En Henoch zeide tot de Heer: Hoe komt het dat Gij kunt wenen daar Gij heilig zijt en van alle eeuwigheid tot alle eeuwigheid?

‘En indien het mogelijk was dat de mens de stofdeeltjes der aarde kon tellen, ja, van miljoenen aarden zoals deze, dan zou het nog geen begin zijn van het aantal van uw scheppingen; en uw voorhang is nog steeds uitgespannen; en toch zijt Gij daar en uw boezem is daar; en ook zijt Gij rechtvaardig; Gij zijt barmhartig en liefderijk, voor eeuwig.’ [Zie Mozes 7:28–30.]

En de Heer antwoordde: ‘[…] Zie dezen uw broeders; zij zijn het maaksel van mijn eigen handen, en Ik heb hun kennis aan hen gegeven ten dage dat Ik hen schiep; en in de hof van Eden heb Ik de mens zijn keuzevrijheid gegeven;

‘en tot uw broeders heb Ik gezegd, en hun ook het gebod gegeven, dat zij elkander moeten liefhebben en dat zij voor Mij, hun Vader, moeten kiezen; maar zie, zij zijn liefdeloos en zij haten hun eigen bloed.’ [Mozes 7:32–33.]

Dat zijn de redenen waarom de Heer weende en waarom de hemelen weenden.

Een broeder vroeg mij eens of iemand volmaakt gelukkig in het celestiale koninkrijk kon zijn als een van zijn kinderen niet werd toegestaan om daar te wonen. Ik zei tegen hem dat ik veronderstelde dat iemand die zo onfortuinlijk is dat een van zijn kinderen niet wordt toegelaten tot het celestiale koninkrijk uiteraard verdrietig zal zijn; en dat is ook de positie waar onze Vader in de hemel Zich in bevindt. Niet al zijn kinderen zijn de celestiale heerlijkheid waardig. Velen zullen zijn toorn moeten ondergaan vanwege hun overtredingen. Dat is de reden dat de Vader en alle hemelen verdrietig zijn en wenen. De Heer werkt overeenkomstig de natuurlijke wet. De mens wordt verlost overeenkomstig de wet en zijn beloning wordt gebaseerd op de wet der gerechtigheid. De Heer zal dan ook niets aan de mens geven wat hij niet verdient. Hij zal alle mensen belonen naar hun werken.

[…] Het staat voor mij vast dat onze hemelse Vader, als het mogelijk was, alle mensen zou redden en zou zegenen met celestiale heerlijkheid, zelfs de volheid van de verhoging. Hij heeft de mens echter keuzevrijheid gegeven en de mens zal de waarheid overeenkomstig het geopenbaarde woord moeten gehoorzamen om de verhoging van de rechtvaardigen te beërven.12

6

Onze hemelse Vader heeft de weg tot verlossing gebaand, zodat wij in zijn tegenwoordigheid kunnen terugkeren.

Toen Adam in de hof van Eden was, bevond hij zich in de tegenwoordigheid van God, onze Vader. […] Toen hij uit de hof van Eden was gezet, veranderde de situatie. Adam werd vanwege zijn overtreding uit de tegenwoordigheid van de Vader verbannen. In de Schrift staat dat hij de geestelijke dood onderging — wat wil zeggen dat hem de toegang tot de tegenwoordigheid van God werd ontzegd.13

Ik weet dat Jezus Christus de Zoon van God is en dat Hij van de Vader de macht kreeg om de mens van de geestelijke en stoffelijke dood te bevrijden, die door de val van Adam een aardse feitelijkheid waren geworden.14

Er was slechts één kans op verlossing, één manier waarop genoegdoening kon plaatsvinden en het lichaam tot de geest kon worden hersteld. Dat was door een oneindige verzoening, tot stand gebracht door een oneindig wezen, iemand die onsterfelijk was en toch de macht tot sterven had, en die ook macht over de dood had. En dus stuurde onze Vader in de hemel zijn Zoon, Jezus Christus, die het leven in Zich droeg, naar de aarde. En omdat Hij [Jezus Christus] een moeder had bij wie bloed door de aderen stroomde, kon Hij sterven. Hij kon zijn lichaam aan de dood opgeven en het daarna weer op Zich nemen. Laat mij zijn eigen woorden voorlezen: ‘Hierom heeft Mij de Vader lief, omdat Ik mijn leven afleg om het weder te nemen.

‘Niemand ontneemt het Mij, maar Ik leg het uit Mijzelf af. Ik heb macht het af te leggen en macht het weder te nemen. Dit gebod heb Ik van mijn Vader ontvangen.’ (Johannes 10:17–18.)15

Het was nooit de bedoeling van onze Vader in de hemel om de mens zonder enig leidend licht in het duister te laten rondtasten en van hem te verwachten dat hij onder die omstandigheden zijn weg terugvindt naar zijn koninkrijk en zijn heilige tegenwoordigheid. Zo werkt de Heer niet. Vanaf het begin en zo door de eeuwen heen heeft onze Vader in de hemel zijn liefde voor zijn kinderen getoond en was Hij bereid hen te leiden. Vanaf de vroegste tijden waren de hemelen geopend, heeft de Heer afgezanten uit zijn tegenwoordigheid naar dienstknechten met goddelijke bevoegdheid gestuurd, mannen die het priesterschapsgezag droegen en gemachtigd waren om de beginselen van het evangelie te prediken, de mensen te waarschuwen en hun rechtschapenheid te leren. Die mannen hebben die kennis, inspiratie en leiding van die boodschappers uit de tegenwoordigheid van God gekregen. Dat geldt ook voor onze bedeling. De mens heeft geen reden om zijn ogen te sluiten en het gevoel te hebben dat er geen licht is ander dan zijn eigen rede, want de Heer is altijd bereid om te leiden en de weg te wijzen. Hij heeft, zoals ik al zei, boodschappers uit zijn tegenwoordigheid gestuurd. Hij heeft openbaringen gegeven. Hij heeft de profeten geboden zijn woorden op te schrijven, zodat ze gepubliceerd konden worden, zodat alle mensen er kennis van kunnen nemen.16

Ik zeg tot u, en tot de hele kerk, en tegelijk tot de hele wereld, dat een genadige en liefdevolle Vader in deze laatste dagen weer uit de hemel tot zijn dienstknechten de profeten gesproken heeft.

Hij heeft alle mensen uitgenodigd om tot zijn geliefde Zoon te komen, om van Hem te leren, aan zijn goedheid deel te hebben, zijn juk op Zich te nemen en aan hun heil te werken door gehoorzaamheid aan zijn evangelie. Zijn boodschap is die van heerlijkheid en eer, van vrede in dit leven en van eeuwig leven in de toekomende wereld.17

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Wat denkt u brengt iemand ertoe om tot God te bidden ‘alsof hij met een vriend sprak’? (‘Uit het leven van Joseph Fielding Smith’). Overweeg hoe u uw band met uw hemelse Vader hechter kunt maken.

  • President Smith brengt zijn dankbaarheid voor Joseph Smiths eerste visioen onder woorden, dat ‘de ware kennis over God’ herstelde (paragraaf 1). Welke waarheden zijn u dankzij het eerste visioen over onze hemelse Vader en Jezus Christus duidelijk geworden?

  • Welke kenmerkende eigenschappen van God die president Smith in paragraaf 2 noemt, betekenen het meest voor u? Waarom? Hoe helpt het u bij uw geloofsoefening dat u van deze kenmerkende eigenschappen afweet?

  • President Smith getuigt: ‘Wij zijn de geestkinderen van God, onze hemelse Vader. […] We maken deel uit van zijn gezin’ (paragraaf 3). Hoe heeft deze waarheid u beïnvloed?

  • Welke bewoordingen in de paragrafen 4 en 5 geven u het gevoel dat uw hemelse Vader van u houdt? Waarom is het belangrijk te weten dat God van ons houdt en in ieder van ons belang stelt? Hoe kunnen we familieleden en vrienden zijn liefde laten voelen?

  • Denk na over wat uw hemelse Vader allemaal gedaan heeft om u in zijn tegenwoordigheid te laten terugkeren (zie paragraaf 6). Wat voelt u als u eraan denkt dat onze hemelse Vader zijn geliefde Zoon heeft gestuurd? Op welke manieren heeft uw hemelse Vader ‘licht om [u] te leiden’ gestuurd?

Relevante Schriftteksten

Johannes 3:16; 17:3; 1 Nephi 11:17; Alma 30:44

Onderwijstip

‘Vrij veel onderwijs in de kerk gebeurt zo star als in een preek. Maar in klasverband reageren we niet al te goed op preken. In de avondmaalsdienst en bij conferenties wél; maar onderwijs is tweerichtingsverkeer, zodat je vragen kunt stellen. En dat kun je in een les makkelijk aanmoedigen.’ (Boyd K. Packer, ‘Beginselen van onderwijzen en leren’, Liahona, juni 2007, p. 87.)

Noten

  1. In: Conference Report, april 1943, pp. 15–16.

  2. Ongepubliceerd manuscript van Hoyt W. Brewster jr.

  3. In: Conference Report, april 1930, p. 90.

  4. Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., vijf delen. (1957–1966), 3:117.

  5. ‘Origin of the First Vision’, Improvement Era, april 1920, pp. 496–497; zie ook Doctrines of Salvation, Bruce R. McConkie (red.), drie delen. (1954–1956), 1:2–3.

  6. ‘The Most Important Knowledge’, Ensign, mei 1971, pp. 2–3.

  7. ‘Out of the Darkness’, Ensign, juni 1971, p. 2.

  8. Sealing Power and Salvation, Brigham Young University Speeches of the Year (12 januari 1971), p. 2.

  9. ‘Purpose and Value of Mortal Probation’, Deseret News, kerkkatern, 12 juni 1949, p. 21; zie ook Doctrines of Salvation, 1:1.

  10. ‘The Most Important Knowledge’, p. 3.

  11. In: Conference Report, april 1923, pp. 135–136. Let op: Het visioen van Mozes dat in Mozes 1 is opgetekend, is een voorbeeld van goddelijke investituur van gezag, in dit geval dat de Heiland in de eerste persoon namens de Vader spreekt (zie ‘The Father and the Son: A Doctrinal Exposition by the First Presidency and the Twelve’, Improvement Era, augustus 1916, p. 939; herdrukt in Ensign, april 2002, p. 17). De Schriftuurlijke tekst en het commentaar van Joseph Fielding Smith in dit hoofdstuk tonen aan dat de woorden in Mozes 1 de zin en wil van God de Vader weergeven.

  12. In: Conference Report, april 1923, pp. 136–137, 139. Zie ook noot 11 in dit hoofdstuk, die ook van toepassing is op het visioen van Henoch, opgetekend in Mozes 7.

  13. In: Conference Report, oktober 1953, p. 58.

  14. ‘A Witness and a Blessing’, Ensign, juni 1971, p. 109.

  15. In: Conference Report, april 1967, p. 122.

  16. In: Conference Report, oktober 1931, p. 15.

  17. ‘A Witness and a Blessing’, p. 109.