Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 24: Het werk van de vrouwen in de kerk: ‘onbaatzuchtige toewijding aan deze glorierijke zaak’


Hoofdstuk 24

Het werk van de vrouwen in de kerk: ‘onbaatzuchtige toewijding aan deze glorierijke zaak’

‘Er zijn geen grenzen aan wat onze zusters kunnen bewerkstelligen.’

Uit het leven van Joseph Fielding Smith

Op 2 oktober 1963 zei president Joseph Fielding Smith in een algemene bijeenkomst van de zustershulpvereniging: ‘Wij, de autoriteiten van de kerk, eren en respecteren onze goede zusters voor hun onbaatzuchtige toewijding aan deze glorierijke zaak.’1

President Smith deed deze uitspraak op basis van jarenlange ervaring. Hij had zijn hele leven aan de zijde van gelovige mormoonse vrouwen gediend. Dat was al begonnen aan het eind van de jaren tachtig van de 19de-eeuw, toen hij een jaar of tien was. In die tijd werd de vrouwen in de kerk gevraagd een opleiding in geneeskunde en gezondheidszorg te volgen. Zijn moeder, Julina L. Smith, gaf gehoor aan die raad en volgde de opleiding tot vroedvrouw. Ze maakte hem vaak in het holst van de nacht wakker om haar met het rijtuig naar een gezin te rijden waar binnen afzienbare tijd een baby zou worden geboren. Door zijn moeder op die manier te helpen, zag de jonge Joseph Fielding Smith een voorbeeld van de kracht en het mededogen van de vrouwen in de kerk.2 Zuster Smith zou later werkzaam zijn als raadgeefster in het algemeen ZHV-presidium.

President Smith had groot respect voor de zustershulpvereniging, die volgens hem ‘een essentieel deel van het koninkrijk van God op aarde is.’3 Zijn tweede vrouw, Ethel, was 21 jaar werkzaam als lid van het algemeen ZHV-bestuur. Zuster Amy Brown Lyman, die samen met Ethel zitting had in het ZHV-bestuur en later algemeen ZHV-presidente zou worden, zei over zuster Smith: ‘Zuster Smith was een van de briljantste vrouwen die ik ooit heb gekend. Ik beschouw haar als de beste schrijfster en spreekster [in het] bestuur.’4 In die hoedanigheid woonde Ethel ringconferenties bij om de lokale ZHV-zusters te instrueren. Zij en president Smith vervulden samen verschillende opdrachten voor de kerk en stonden vaak samen voor de leden om instructie te geven.5

Na de dood van Ethel trouwde president Smith Jessie Evans. Jessie vergezelde haar man steevast als hij op reis ging om de heiligen te instrueren. Ze kon heel goed zingen en president Smith vroeg haar dan ook te zingen in de bijeenkomsten die zij bijwoonden. Ouderling Francis M. Gibbons, toenmalig secretaris van het Eerste Presidium, schreef: ‘Als Joseph Fielding presideerde, wilde hij altijd dat ze zong, al was het alleen maar omdat hij haar gewoon heel graag hoorde zingen. En gezegd moet worden dat zij, met haar goed geschoolde diepe altstem, als geen ander de heilige lofzangen kon vertolken, wat een spiritueel tintje aan de bijeenkomsten toevoegde. De luisteraars waren erdoor geraakt en hij leek er beter door te gaan spreken. Later, doordat zijn vrouw er aanhoudend en schalks op aandrong, zong Joseph af en toe een duet met haar, waarin haar en zijn stem, een mooie bariton, goed tot hun recht kwamen. Dan zaten ze meestal samen op de pianobank terwijl Jessie de begeleiding speelde. Wel moest ze haar gebruikelijke, krachtige stem dan enigszins inhouden om hem niet helemaal te overstemmen.’6

Als president van de kerk overlegde Joseph Fielding Smith geregeld met zuster Belle S. Spafford, toenmalig algemeen presidente van de zustershulpvereniging. Later zou zuster Spafford over haar samenwerking met hem zeggen: ‘President Joseph Fielding Smith was een milde man met grote liefde voor zijn medemens. Hij had een groot begrip van het werk voor de vrouwen in de kerk en liet dat vaak en op veel manieren aan het ZHV-presidium blijken. Daarmee verruimde hij onze visie op en gaf hij ons leiding in onze werkzaamheden.’7

Leringen van Joseph Fielding Smith

1

De Schriften maken gewag van gelovige vrouwen die verantwoordelijkheid in de kerk van de Heer droegen.

We kunnen in de Parel van grote waarde lezen dat Eva, nadat de gevolgen van de val over Adam en Eva waren gekomen, een toespraak hield. Kort weliswaar, maar ongelooflijk diepzinnig. Dit staat er:

‘[…] Ware het niet, dat wij overtreden hadden, dan zouden wij nimmer zaad hebben gehad, en nimmer het goed en het kwaad, en de vreugde onzer verlossing hebben gekend, noch het eeuwige leven, dat God alle gehoorzamen geeft.’ [Mozes 5:11.]

‘En Adam en Eva prezen de naam van God, en zij maakten alle dingen bekend aan hun zonen en dochters.’ [Mozes 5:12; cursivering toegevoegd.]

We leren hieruit dat zowel Eva als Adam de openbaring en het gebod ontvingen om hun kinderen in het eeuwige leven te onderwijzen.8

We lezen dat er in de [vroegste] dagen van Israël vrouwen actief waren en dat zij plichten hadden te vervullen [zie Exodus 15:20; Richteren 4–5].9

In het Nieuwe Testament lezen we over een groot aantal gelovige vrouwen die raad zochten en raad gaven. Velen van hen volgden de Heer en hielpen Hem [zie Lucas 8:1–3; 10:38–42].10

Afbeelding
A woman and her daughter delivering a basket to another woman in the Philippines.

Vrouwen hebben in de geschiedenis van de kerk een essentiële rol in Gods werk gespeeld.

2

In de laatste dagen spelen ZHV-zusters een essentiële rol in de herstelde kerk van Jezus Christus.

Op 17 maart 1842 vergaderde de profeet Joseph Smith met een aantal zusters van de kerk in Nauvoo en bracht hen onder in een vereniging die de naam ‘zustershulpvereniging van Nauvoo’ kreeg. […] Deze vereniging is zonder twijfel op grond van openbaring ontstaan. Dat is door de jaren heen duidelijk gebleken en nu zijn haar waarde en noodzaak zonneklaar.11

De Kerk van Jezus Christus zou zonder de oprichting van deze geweldige organisatie nooit volledig zijn geweest. […] De herstelling zou niet volledig zijn zonder de zustershulpvereniging, waarin de zusters een door God ingesteld werk verrichten dat van wezenlijk belang voor het welzijn van de kerk is.12

De ‘zustershulpvereniging van Nauvoo’ is opgericht door de profeet Joseph Smith, met medewerking van ouderling John Taylor. De Heer openbaarde dat de vrouwen van de kerk in een vereniging moesten worden ondergebracht, omdat er voor hen belangrijk werk te doen was, namelijk om de kerk te helpen ‘de zaak van Zion voort te brengen en te vestigen’. [LV 6:6.] Dit werk van de zusters was voornamelijk bedoeld om de zusters van de kerk te sterken, te bemoedigen en te verbeteren, om ze in alles voor te bereiden op een plek in het celestiale koninkrijk. Ook kregen zij tot taak hulp te verlenen aan de armen, de zieken en nooddruftigen in de kerk die in nood verkeren en daaronder lijden. De zusters van deze vereniging hebben zich sinds de oprichting van deze organisatie uitstekend van hun roeping gekweten en zich in dat werk van hun beste kant laten zien. Geen toegewezen taak was te moeilijk; geen taak werd verwaarloosd. Door hun werk zijn duizenden geholpen.13

De zustershulpvereniging […] is in de kerk uitgegroeid tot een organisatie van belang. Ze is een absolute noodzaak — we noemen haar een hulporganisatie, en hulp bieden doet ze. Maar de zustershulpvereniging houdt veel meer in. Ze is onmisbaar.14

Ik wil de zusters van deze geweldige organisatie een compliment maken voor de onkreukbaarheid en getrouwheid die zij sinds de dagen van Nauvoo zonder ophouden hebben tentoongespreid.15

Uw werkzaamheden zijn de Heer welgevallig. U hebt met uw werk het koninkrijk van God helpen opbouwen en vestigen. Het werk van de zustershulpvereniging is in de kerk net zo noodzakelijk als het werk van de priesterschapsquorums. Sommigen vinden wellicht dat ik mij hier te sterk uitdruk, maar ik ben van mening, lieve zusters, dat het werk dat u doet bepaald nodig is. Het is net zo belangrijk voor de opbouw, kracht en uitbreiding van dit koninkrijk als het werk dat de broeders met het priesterschap doen. U legt daarmee een basis waarop wij allen kunnen bouwen. We zouden het zonder u echt niet redden.16

[De ZHV-zusters] zijn lid van de voortreffelijkste vrouwenorganisatie ter wereld, een organisatie die een essentieel onderdeel is van het koninkrijk Gods op aarde. Zij is zo georganiseerd en wordt zo geleid dat zij haar getrouwe leden behulpzaam kan zijn bij het beërven van het eeuwige leven in het koninkrijk van onze Vader. […]

De zustershulpvereniging is met de geest van inspiratie tot stand gekomen en is [sindsdien] in die geest geleid. Zij heeft het hart van veel van onze goede zusters doordrongen van de rechtschapen verlangens die de Heer welgevallig zijn.17

Afbeelding
A woman teaching in Relief Society. She is using the Gospel Principles manual.

De zustershulpvereniging is ‘de voortreffelijkste vrouwenorganisatie ter wereld, een organisatie die een essentieel onderdeel is van het koninkrijk Gods op aarde.’

3

De ZHV-zusters zien toe op het stoffelijke en geestelijke welzijn van Gods kinderen.

De Heer heeft in zijn wijsheid een beroep gedaan op de zusters om de priesterschap bij te staan. Wegens hun mededogen, zachtheid en vriendelijkheid heeft de Heer grote achting voor [de vrouwen] en geeft Hij ze plichten en taken die te maken hebben met de zorg voor de behoeftigen en de lijdenden. Hij heeft ze de weg gewezen die ze moeten gaan en ze deze geweldige organisatie gegeven, met de bevoegdheid om op aanwijzing van en in goed overleg met de bisschop van de wijk naar de geestelijke en stoffelijke noden van onze mensen om te zien.

En de Heer kan een beroep op onze zusters doen om ergens langs te gaan om behoeftigen te troosten en noodlijdenden te helpen, om met ze neer te knielen en met ze te bidden. De Heer zal het gebed van de zusters verhoren als dat oprecht ten behoeve van de zieke wordt opgezonden, net zoals Hij de gebeden van de ouderlingen van de kerk zal verhoren.18

De zustershulpvereniging kent vele doelen en taken. […] Mijn vader, president Joseph F. Smith [heeft gezegd:] ‘Deze organisatie is door de profeet Joseph Smith gesticht. Daardoor is zij de oudste hulporganisatie van de kerk, en tevens de belangrijkste. Zij besteedt niet alleen zorg aan de armen, de zieken en de behoeftigen, maar een deel van haar taak — het grootste deel zelfs — is te waken over het geestelijk welzijn en het heil van de moeders en dochters van Zion. Haar taak is erop toe te zien dat niemand verwaarloosd wordt, maar dat iedereen wordt beschermd tegen onheil, rampen, duistere machten en het kwaad dat hen in de wereld bedreigt. De taak van de zustershulpvereniging is om voor het geestelijk welzijn van haar eigen leden en alle andere vrouwelijke leden van de kerk te zorgen.’19

Het werk van de zustershulpvereniging beperkt zich niet tot haar eigen leden, maar het dient die kaders te overschrijden. Overal waar iemand in moeilijkheden is, hulp nodig heeft, problemen heeft, ziek of bedroefd is, doen we een beroep op de zustershulpvereniging. […] Ze kunnen geweldig werk doen onder wie zijn afgedwaald, door ze te bemoedigen, te helpen, weer in de kerk te brengen, hulp te bieden bij het overwinnen van zwakheden, zonden en gebreken, en ze begrip te geven van de waarheid. Er zijn geen grenzen aan wat onze zusters kunnen bewerkstelligen.

[…] Ik weet echt niet wat onze ringpresidenten en bisschoppen zouden moeten als ze niet konden terugvallen op de capabele zusters van de zustershulpvereniging, want het komt vaak voor dat ze een beroep doen op hun expertise in geval van problemen die zeer gevoelig liggen, dat wil zeggen, gevoelig voor onze broeders, maar die door onze zusters op kundige wijze worden afgehandeld. Het zou geweldig zijn als alle leden van de kerk volmaakt waren. Als dat het geval was, zouden we allemaal minder zwaar belast zijn, zowel de mannen als de vrouwen. Maar die tijd is nog niet gekomen. Er zijn zusters die wel wat bemoediging kunnen gebruiken, geestelijke maar ook stoffelijke hulp. En niemand kan die beter geven dan onze zusters die tot deze geweldige organisatie behoren.

In dit werk kunnen de zusters hulp en bemoediging bieden aan wie wispelturig, onverschillig of nalatig zijn, net zoals er op de priesterschap een beroep wordt gedaan om zich te bekommeren om broeders die wispelturig, nalatig of onverschillig zijn. We moeten allemaal werk verrichten om rechtschapenheid te bevorderen en ons inspannen om wie zijn afgedwaald en hun kerkelijke plichten negeren terug te brengen.20

Vanaf [haar] bescheiden start onder hele moeilijke omstandigheden, toen het ledental van de kerk gering was, hebben we deze vereniging zien groeien. […] Datgene wat zij heeft bereikt in de zorg voor de armen, de zorg voor de zieken en treurenden, voor iedereen met lichamelijke, mentale of geestelijke behoeften, kan niet accuraat worden weergegeven. […] Dit alles is tot stand gebracht in een geest van liefde in overeenstemming met de ware geest van het evangelie van Jezus Christus.21

4

De Heer verwacht van vrouwen dat ze zich toeleggen op licht en waarheid, zodat ze aanspraak kunnen maken op de celestiale heerlijkheid.

Het evangelie betekent voor onze zusters net zoveel als voor onze broeders. Zij zijn er net zo in geïnteresseerd als de broeders. En toen de Heer tegen de profeet Joseph Smith zei: ‘Onderzoekt deze geboden, want ze zijn waar en betrouwbaar, en de profetieën en beloften die erin staan, zullen alle worden vervuld’, [LV 1:37] beperkte Hij dat gebod niet tot de mannelijke leden van de kerk. […] Het is net zo belangrijk voor onze zusters om het heilsplan te begrijpen als dat voor de mannen is. Het is voor hen net zo noodzakelijk dat ze de geboden onderhouden. Er is geen vrouw die in het koninkrijk van God zal worden gered zonder de doop tot vergeving van zonden en de handoplegging voor de gave van de Heilige Geest. […]

[…] Toen de Heer zei dat niemand in onwetendheid kan worden gered [zie LV 131:6], had Hij, denk ik, zowel mannen als vrouwen in gedachten. De vrouwen in de kerk hebben dan ook de plicht om de Schriften te bestuderen.22

De Heer verlangt van de vrouwen, net zozeer als Hij dat van de mannen in de kerk verlangt, dat zij zijn goddelijke wil kennen. Zij dienen een onwrikbaar getuigenis in hun hart te hebben van de geopenbaarde waarheid die verband houdt met het eeuwige heil in het koninkrijk van God. De Heer heeft het Boek van Mormon niet geopenbaard ten gunste van alleen priesterschapsdragers, maar voor iedere ziel die op zoek is naar de waarheid, zowel man als vrouw.23

Afbeelding
A woman kneeling at her bed praying.

‘De Heer verlangt van de vrouwen […] in de kerk, dat zij zijn goddelijke wil kennen en een onwrikbaar getuigenis in hun hart hebben.’

De Heer verwacht van de zusters dat ze net zozeer een getuigenis van de waarheid hebben en de leerstellingen van de kerk net zo goed begrijpen als de broeders die het priesterschap dragen. Als we onze verhoging willen ingaan, als daar onze hoop op is gericht, is het noodzakelijk dat we onszelf voorbereiden door kennis, door geloof, door gebed. En toen de Heer zei: ‘Zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid’, [Matteüs 6:33; 3 Nephi 13:33] sprak Hij niet alleen tot mannen, het was een gemengd gezelschap.24

Iedere vrouw die zich in de kerk laat dopen, krijgt de handen van de ouderlingen opgelegd voor de gave van de Heilige Geest, zodat ze de leiding van de Geest in alle waarheid mag hebben. Het is de wil van de Heer dat niemand verstoken blijft van de goddelijke leiding die hun de waarheid zal openbaren en hen in staat stelt om licht en duisternis te onderscheiden, zodat ze gesterkt worden en de kracht krijgen om alle verkeerde leerstellingen, theorieën en ideeën te weerstaan, waarvan er zoveel zijn in de wereld van tegenwoordig.25

Onze zusters hebben voor hun behoeften echt net zoveel recht op de inspiratie van de Heilige Geest als de mannen. Zij hebben recht op de gave van profetie voor zaken die voor hen van essentieel belang zijn. […] Als ze bidden, behoren ze ernstig te bidden en antwoord op hun gebeden te verwachten. De Heer zal hen horen als ze ernstig en oprecht zijn, net zozeer als hij de broeders hoort.26

De Heer belooft aan iedereen, zowel mannen als vrouwen, de gave van de Heilige Geest, mits er sprake is van getrouwheid, ootmoed en oprechte bekering. Zij dienen de waarheden van het evangelie te bestuderen en te kennen en zich door studie, geloof en gehoorzaamheid aan alle geboden op licht en waarheid voor te bereiden, zodat ze aanspraak kunnen maken op de celestiale heerlijkheid.27

5

Door middel van het priesterschap biedt God zijn dochters elke geestelijke gave en zegen aan die zijn zoons kunnen verwerven.

Ik denk dat we allemaal wel weten dat de zegeningen van het priesterschap niet alleen voor de mannen bestemd zijn. Deze zegeningen worden ook uitgestort […] op alle getrouwe vrouwen in de kerk. Die goede zusters kunnen zich, door de geboden te onderhouden en in de kerk te dienen, voorbereiden op de zegeningen van het huis des Heren. God biedt zijn dochters elke geestelijke gave en zegen aan die zijn zoons kunnen verwerven, want in de Here is de man niets zonder de vrouw en de vrouw niets zonder de man [zie 1 Korintiërs 11:11].’28

We weten allemaal wel dat de Heer tegen Abraham heeft gezegd dat hij de vader van vele naties zou zijn en dat zijn nakomelingen zo talrijk zouden zijn als de sterren aan de hemel en het zand aan het strand. Maar wat we niet over het hoofd mogen zien is dat dezelfde beloften aan Sara zijn gedaan.

‘Verder zeide God tot Abraham: Wat uw vrouw Saraï betreft, gij zult haar niet Saraï noemen, maar Sara zal haar naam zijn. En Ik zal haar zegenen, en ook zal Ik u uit haar een zoon schenken, ja, Ik zal haar zegenen, zodat zij tot volken worden zal; koningen van volken zullen uit haar voortkomen.’ (Genesis 17:15–16.)29

De Heer had dit te zeggen over het priesterschap, de macht van het priesterschap en de verordeningen die we door het priesterschap ontvangen: ‘En dit grotere priesterschap bedient het evangelie en omvat de sleutel van de verborgenheden van het koninkrijk, ja, de sleutel van kennis van God.’

[…] Laat ik dat nog een keer voorlezen: ‘En dit grotere priesterschap bedient het evangelie en omvat de sleutel van de verborgenheden van het koninkrijk, ja, de sleutel van kennis van God. Daarom, in de verordeningen daarvan is de macht der goddelijkheid kenbaar. En zonder de verordeningen daarvan, en het gezag van het priesterschap, is de macht der goddelijkheid niet kenbaar voor de mens in het vlees; want zonder dit kan niemand het aangezicht zien van God, ja, de Vader, en leven.’ [LV 84:19–22.]

Als we dergelijke zaken lezen, zou iedere man onder ons die het priesterschap draagt, zich moeten verheugen dat we dat grote priesterschap hebben, waarmee we God mogen kennen. Niet alleen de mannen die het priesterschap dragen, kennen die grote waarheid, maar dankzij dat priesterschap en de daartoe behorende verordeningen kan ieder lid van de kerk, mannen zowel als vrouwen, God kennen.30

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Wat kunnen we leren van de ervaringen die in ‘Uit het leven van Joseph Fielding Smith’ worden beschreven? Welke ervaringen hebt u daarmee gehad?

  • President Smith spreekt over vrouwen die in verschillende tijdperken belangrijke taken in het koninkrijk van God vervulden (zie paragraaf 1). Op wat voor manieren hebt u vrouwen zien bijdragen tot de kracht van hun gezin en de kerk?

  • Hoe is het u duidelijk geworden dat het werk van de ZHV ‘van wezenlijk belang voor het welzijn van de kerk is’? (Zie paragraaf 2.) Hoe werken ZHV-zusters en priesterschapsdragers zoal samen om het koninkrijk van God op te bouwen?

  • Hoe zorgt de ZHV zoal voor het geestelijke welzijn van de vrouwen in de kerk? Hoe treden de ZHV-zusters zoal buiten hun organisatie om hun invloed te laten gelden? (Zie paragraaf 3 voor enkele voorbeelden.)

  • President Smith legt er de nadruk op dat het van groot belang is dat alle mannen en vrouwen begrip van het evangelie hebben, hun getuigenis versterken en openbaring ontvangen (zie paragraaf 4). Waarom is het volgens u belangrijk dat iedereen naar die gaven streeft?

  • President Smith zegt dat de zegeningen van het priesterschap ‘op alle getrouwe vrouwen in de kerk’ worden uitgestort (paragraaf 5). Waarom hebben vrouwen de zegeningen van het priesterschap nodig om hun taken in het gezin en in de kerk te kunnen uitvoeren? Wat voor voorbeelden hebt u gezien van vrouwen die geestelijke gaven ontvingen?

Relevante Schriftteksten

Handelingen 5:12–14; Alma 32:22–23; LV 46:8–9

Onderwijstip

‘Het is vaak nuttig om alvast over de volgende les na te denken zodra u de voorgaande les hebt gegeven. U bent zich de behoeften en interesses van de leerlingen het beste bewust als u hen zojuist een les hebt gegeven’ (Onderwijzen geen grotere roeping, p. 97).

Noten

  1. ‘Purpose of the Relief Society’, Relief Society Magazine, januari 1964, p. 5.

  2. In hoofdstuk 20 van dit boek staat hoe Joseph Fielding Smith zijn moeder nog meer bij haar taken als vroedvrouw hielp.

  3. ‘Mothers in Israel’, Relief Society Magazine, december 1970, p. 883.

  4. Amy Brown Lyman. In: Joseph Fielding Smithjr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith (1972), p. 243.

  5. Zie Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God (1992), p. 261.

  6. Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 281.

  7. Belle S. Spafford, Latter-day Prophet-Presidents I Have Known (toespraak gehouden aan de Brigham Young University, 29 mei 1973), p. 4.

  8. Answers to Gospel Questions, samengesteld door Joseph Fielding Smith jr., vijf delen. (1957–1966), 3:66.

  9. ‘The Relief Society Organized by Revelation’, Relief Society Magazine, januari 1965, p. 5.

  10. Answers to Gospel Questions, 3:67.

  11. ‘Purpose of the Relief Society’, p. 4.

  12. ‘The Relief Society Organized by Revelation’, p. 6.

  13. ‘Relief Society Responsibilities’, Relief Society Magazine, oktober 1954, p. 644.

  14. ‘Relief Society — an Aid to the Priesthood’, Relief Society Magazine, januari 1959, p. 4.

  15. ‘Relief Society Responsibilities’, Relief Society Magazine, december 1954, p. 646.

  16. ‘Relief Society — an Aid to the Priesthood’, p. 6.

  17. ‘Mothers in Israel’, p. 883.

  18. ‘Relief Society — an Aid to the Priesthood’, p. 5.

  19. ‘Teaching the Gospel’, Relief Society Magazine, januari 1966, p. 5; zie ook Joseph F. Smith. In: Conference Report, april 1906, p. 3.

  20. ‘Relief Society Responsibilities’, Relief Society Magazine, maart 1954, pp. 151–152.

  21. ‘Purpose of the Relief Society’, p. 5.

  22. ‘Obedience to the Truth’, Relief Society Magazine, januari 1960, pp. 6–7.

  23. ‘Relief Society Responsibilities’, Relief Society Magazine, oktober 1954, p. 644.

  24. ‘Relief Society Responsibilities’, Relief Society Magazine, maart 1954, p. 152.

  25. ‘Relief Society Responsibilities’, Relief Society Magazine, oktober 1954, p. 644.

  26. ‘Obedience to the Truth’, p. 7.

  27. Answers to Gospel Questions, 3:68–69.

  28. In: Conference Report, april 1970, p. 59.

  29. ‘Mothers in Israel’, p. 885.

  30. ‘And the Truth Shall Make You Free’, Deseret News, 30 maart 1940, kerkkatern, p. 4; zie ook Doctrines of Salvation, Bruce R. McConkie (red.), drie delen. (1954–1956), 3:142–143.