Leringen van kerkpresidenten
Het leven en de bediening van Joseph Fielding Smith


Het leven en de bediening van Joseph Fielding Smith

President Joseph Fielding Smith ‘gebruikte drie geweldige woorden die ik nooit zal vergeten’, herinnerde president Gordon B. Hinckley zich. Die woorden waren ‘waar en trouw’. President Hinckley vervolgde: ‘In zijn toespraken, in zijn gesprekken, in zijn gebeden pleitte hij dat we waar en trouw zouden blijven.’1 President Thomas S. Monson had een vergelijkbare herinnering aan hem: ‘Zelfs op hoge leeftijd bad [hij] altijd: “Mogen wij tot het einde toe waar en trouw zijn.”’2

‘Waar en trouw.’ Voor president Joseph Fielding Smith was dit meer dan een vaak herhaalde frase. Het was zijn oprechte, innige hoop voor alle mensen. Het was ook een omschrijving van zijn leven, vanaf zijn kindertijd tot en met zijn bediening als president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

‘Kind van belofte’

Joseph Fielding Smith was volgens ouderling Bruce R. McConkie van het Quorum der Twaalf Apostelen ‘geboren als een kind van belofte’. Ouderling McConkie, schoonzoon van president Smith, legde uit dat Julina Lambson Smith ‘drie dochters had, maar geen zoons, en dat zij zich tot de Heer wendde en, zoals Hanna vanouds, “een gelofte [deed]”. [1 Samuël 1:11.] Haar belofte: als de Heer haar een zoon schonk, “zou ze alles doen om hem tot eer van de Heer en van zijn vader op te voeden.” De Heer verhoorde haar gebeden en zij hield zich aan haar belofte aan Hem.’3 Op 19 juli 1876 verwelkomden Julina en haar echtgenoot, Joseph F. Smith, een zoon in hun gezin. Ze noemden hem Joseph Fielding Smith jr., naar zijn vader.

Joseph Fielding Smith werd geboren in een familie waarin geloof, hulpbetoon en leiderschap hoog in het vaandel stonden geschreven. Zijn grootvader Hyrum Smith was de broer van de profeet Joseph Smith en een kloekmoedige getuige van de herstelling van het evangelie. De Heer benoemde Hyrum tot een ‘profeet en ziener en openbaarder voor [zijn] kerk’, en zei dat Hyrums naam ‘in eervolle gedachtenis zal worden bewaard van geslacht op geslacht, tot in alle eeuwigheid’ (LV 124:94, 96). Met zijn broer Joseph bezegelde Hyrum zijn getuigenis met zijn bloed, toen hij op 27 juni 1844 werd doodgeschoten (zie LV 135).

Afbeelding
Joseph Fielding Smith’s parents, Joseph F. Smith and Julina Lambson Smith, standing together.

De ouders van Joseph Fielding Smith: president Joseph F. Smith en Julina Lambson Smith

De vader van Joseph Fielding Smith, Joseph F. Smith, kreeg als kind grote verantwoordelijkheid te dragen. De eerstgeborene van Hyrum en Mary Fielding Smith was vijf jaar toen zijn vader als martelaar stierf en negen toen hij de huifkar van zijn weduwe-moeder van Nauvoo in Illinois naar de Salt Lake Valley reed. Later in zijn leven vervulde hij een zending en maakte hij deel uit van het Quorum der Twaalf Apostelen. Hij was raadgever in het Eerste Presidium toen zijn zoon Joseph werd geboren. Hij was van 17 oktober 1901 tot 19 november 1918 president van de kerk.

De moeder van Joseph Fielding Smith, Julina Lambson Smith, maakte deel uit van een van de eerste pioniersfamilies in de Salt Lake Valley. Vanaf haar negende groeide ze op in het gezin van haar oom George A. Smith, die toen lid was van het Quorum der Twaalf Apostelen, en haar tante Bathsheba W. Smith. (Ouderling Smith zou later werkzaam zijn als eerste raadgever in het Eerste Presidium onder president Brigham Young. Zuster Smith was later werkzaam als algemeen ZHV-presidente.) Julina werd een liefhebbende vrouw en moeder, en een toegewijd lid van de zustershulpvereniging. Ze stond bekend om haar medeleven en kundigheid als vroedvrouw. Ze bracht niet alleen ‘bijna duizend baby’s ter wereld’ maar zorgde ook goed voor de moeders.4 Van oktober 1910 tot april 1921 was ze werkzaam als tweede raadgeefster in het algemeen ZHV-presidium.

Werken en spelen als jongen

Joseph leerde al op jonge leeftijd werken. Zijn familie bezat in Taylorsville (Utah, VS), zestien kilometer verderop, een boerderij, waar hij en zijn broers hielpen met de irrigatie, hooioogst en de zorg voor de veestapel. Thuis zorgde het gezin voor een grote moestuin, verschillende fruitbomen, drie lange rijen druivenstokken, kippen, drie koeien en enkele paarden. President Joseph F. Smith praktiseerde het meervoudig huwelijk, zodat er veel monden te vullen waren, maar ook veel handen om het werk te doen. Daar Joseph Fielding Smith een van de oudste zoons in het grote gezin was, kreeg hij een aantal taken toebedeeld die normaliter aan een volwassene zouden zijn gegeven. Deze taken weerhielden hem er niet van om zijn schooltaken te doen.

Josephs eerste werk buitenshuis was voor zijn moeder. Hij reed haar vaak met paard en wagen rond voor haar werk als vroedvrouw. Aan het eind van zijn tienerjaren vond hij een baan bij Zion’s Cooperative Mercantile Institution (ZCMI), waar hij lange en vermoeiende dagen maakte. Hij zou daar later over zeggen: ‘Ik werkte de hele dag als een paard, droeg zakken meel en zakken suiker, en stukken ham en spek op mijn rug. ’s Avonds was ik afgepeigerd. Ik woog 68 kilo, maar ik tilde zonder al te veel moeite zakken van 90 kilo op en zette die op mijn schouders.’5

Als tegenwicht tegen dit zware werk zorgde Joseph ervoor dat hij tijd had om ook wat te spelen. Hij en zijn broers en zussen deden ’s avonds spelletjes om het huis, verstoppertje spelen tussen de druivenstokken — ‘vooral als de druiven rijp waren.’6 En hij speelde ook graag honkbal. Elke wijk had zijn eigen honkbalploeg, en hij genoot van die vriendschappelijke rivaliteit.

Evangeliestudie en geestelijke groei

Hoewel honkbal belangrijk voor de jonge Joseph Fielding Smith was, ging hij soms eerder weg bij een wedstrijd voor een bezigheid die nog belangrijker voor hem was. Dan kon je hem aantreffen ‘op de hooizolder of in de schaduw van een boom, verdiept in het lezen’ van het Boek van Mormon.7 ‘Zolang als ik me kan herinneren’, zou hij later zeggen, ‘heb ik, vanaf het moment dat ik kon lezen, meer dan uit wat ook ter wereld, vreugde en voldoening gehaald uit het bestuderen van de Schriften, en uit het lezen over de Heer Jezus Christus, over de profeet Joseph Smith en over het werk dat gedaan is voor de verlossing van de mens.’8 Hij begon in feite een gewoonte te maken van Schriftstudie toen hij op zijn achtste zijn eerste boek-van-mormon kreeg. Hij las ijverig in de standaardwerken en andere kerkpublicaties. Hij droeg het Nieuwe Testament in zakformaat bij zich, zodat hij in de lunchpauzes en als hij van en naar zijn werk bij ZCMI liep, kon lezen. Zo bouwde hij gestaag en onverstoorbaar aan de kracht van zijn getuigenis van het herstelde evangelie.

Afbeelding
Joseph Fielding Smith as a young boy reading scriptures in hayloft

De jonge Joseph Fielding Smith ging soms eerder weg bij een honkbalwedstrijd om thuis op de hooizolder in het Boek van Mormon te lezen.

Maar Josephs geestelijke groei beperkte zich niet tot zijn Schriftstudie. Hij nam getrouw deel aan de kerkelijke bijeenkomsten en klassen. Hij onderging priesterschapsverordeningen en -zegens. Hij had in het bijzonder aandacht voor de tempel. De Salt Laketempel was al 23 jaar in aanbouw toen hij werd geboren. ‘Zijn hele jeugd had de jonge Joseph met veel belangstelling de bouw van dit magnifieke gebouw gadegeslagen. Hij had de laatste van de enorme granieten blokken uit de steenhouwerij per treinwagon zien aankomen. […] [Hij] had ten slotte de majestueuze torens zien oprijzen. […] [Hij zei:] “Ik heb mij toen vaak afgevraagd of ik lang genoeg zou leven om de voltooide tempel te aanschouwen.”’9

Op 6 april 1893 woonde Joseph de eerste inwijdingsdienst van de Salt Laketempel bij. President Wilford Woodruff, de vierde president van de kerk, presideerde de dienst en sprak het inwijdingsgebed uit. Op de verhoging zat, links van president Woodruff, zijn tweede raadgever, president Joseph F. Smith.

Toen Joseph 19 jaar oud was, ontving hij zijn patriarchale zegen. Die zegen, uitgesproken door zijn oom John Smith, die toen dienst deed als patriarch van de kerk, droeg bij tot Josephs geestelijke kracht. Joseph kreeg te horen:

‘Het zal uw voorrecht zijn om een hoge leeftijd te bereiken, en het is de wil van de Heer dat u een groot man in Israël wordt. […]

‘Het zal uw taak zijn om met uw broeders te vergaderen en het volk te presideren. Het zal ook uw taak zijn om voor de bediening veel in eigen land en naar het buitenland, over land en over zee, te reizen. En ik zeg tot u: richt uw hoofd op en verhef uw stem zonder angst, want de Geest van de Heer zal u leiden en de zegen van de Heer zal op u rusten. Zijn geest zal u inspireren en u het woord en het gevoel geven, dat u de wijsheid van de goddelozen zult beschamen en de beraadslagingen van de onrechtvaardigen als niets zult achten.’10

Later dat jaar, na zijn twintigste verjaardag, kreeg hij nieuwe mogelijkheden om te dienen en geestelijk te groeien. Hij werd geordend tot het ambt van ouderling in het Melchizedeks priesterschap en ontving de begiftiging in de tempel. Tegen het einde van zijn leven, toen hij president van de kerk was, zou hij verklaren: ‘Wat ben ik dankbaar dat ik het heilige priesterschap draag. Ik heb mijn hele leven getracht mijn roeping in het priesterschap groot te maken en hoop tot het einde van dit leven te volharden, en in het komende leven in het gezelschap van de getrouwe heiligen te zijn.’11

Verkering en huwelijk

De manier waarop de jonge Joseph Fielding Smith een steun voor zijn familie was, het evangelie bestudeerde en zich op de priesterschapszegeningen voorbereidde, bleef niet onopgemerkt voor een jonge vrouw, Louie Shurtliff genaamd. Louie, wier ouders in Ogden (Utah) woonden, kwam bij de familie Smith inwonen, zodat ze aan de University of Utah kon studeren, die in die tijd tegenover het huis van de familie Smith was gevestigd.

Aanvankelijk waren Joseph en Louie niet meer dan goede vrienden, maar geleidelijk ontwikkelde die vriendschap zich tot vaste verkering. Daar ze weinig geld hadden, beperkte hun verkering zich tot samen lezen in de zitkamer, met elkaar praten, samen een wandeling maken en naar kerkactiviteiten gaan. Joseph luisterde ook graag naar het pianospel van Louie. Heel af en toe gingen ze naar een uitvoering in een theater. Aan het eind van Louie’s tweede jaar aan de universiteit was hun vriendschap uitgegroeid tot liefde zozeer zelfs dat Joseph, in de vakantieperiode, een keer of twee over karrensporen naar Ogden is gefietst (160 kilometer v.v.) om haar te zien.12

Uiteindelijk begonnen Louie en Joseph het over een huwelijk te hebben. Er speelde echter ook een andere vraag: zou Joseph op zending worden geroepen? In die tijd gingen jonge mannen en vrouwen die op zending wilden niet naar hun bisschop toe om voor een zending te worden voorgedragen. De procedure voor zendingsoproepen was volledig in handen van het kantoor van de president van de kerk. Een jonge man wist nooit van tevoren wanneer hij een zendingsoproep in de brievenbus kon verwachten.

Louie studeerde in de lente van 1897 af en ging terug naar haar ouders in Ogden. Een jaar later, toen er maar geen zendingsoproep kwam, besloot het paar verder te gaan met hun huwelijksplannen. Joseph zou later zeggen: ‘Ik haalde haar over om van woonplaats te veranderen, en op 26 april 1898 gingen we naar de Salt Laketempel, waar mijn vader, president Joseph F. Smith, ons voor tijd en alle eeuwigheid in de echt verbond.’13 Joseph en Louie begonnen hun huwelijksleven in een klein onderkomen in het huis van de familie Smith.

Gehoor geven aan een zendingsoproep

In de beginperiode van de kerk was het gewoon dat getrouwde mannen een voltijdzending vervulden. Joseph en Louie waren dan ook niet verbaasd toen er op 17 maart 1899 per post een zendingsoproep, ondertekend door president Lorenzo Snow, arriveerde. Maar Joseph zal wellicht wel enigszins verbaasd zijn geweest over het zendingsgebied waaraan hij was toegewezen. Voordat hij de oproep ontving, had hij met president Franklin D. Richards, president van het Quorum der Twaalf Apostelen, een gesprek gehad over een mogelijke zendingsoproep. Joseph zou zich later herinneren: ‘[Hij] vroeg mij waar ik mijn zending zou willen vervullen. Ik zei tegen hem dat ik nergens in het bijzonder naartoe wilde, dat ik zou gaan waar ik naartoe werd gestuurd. Maar hij zei: “Je moet wel een plek hebben waarnaar je voorkeur uitgaat.” Waarop ik zei: “Nou, ik ga het liefste naar Duitsland.” Dus stuurden ze mij naar Engeland!’14

Afbeelding
Elder Joseph Fielding Smith as a full-time missionary, wearing a white shirt, a bow tie, and a suit.

Ouderling Joseph Fielding Smith als voltijdzendeling.

Louie besloot voor de duur van Josephs zending naar haar ouders terug te gaan. Zo zou ze, dacht ze, beter tegen de eenzaamheid bestand zijn die zijn afwezigheid teweeg zou brengen. En ze zou in de winkel van haar vader werken, zodat ze Joseph financieel kon steunen.15

Op 12 mei 1899, een dag voordat hij het zendingsveld inging, kregen ouderling Smith en andere zendelingen instructie van president Joseph F. Smith en de ouderlingen George Teasdale en Heber J. Grant van het Quorum der Twaalf Apostelen. Dat was alle instructie die ze zouden krijgen, voordat ze als voltijdzendeling op pad gingen. In deze bijeenkomst kreeg iedere zendeling een officieel zendingscertificaat. In dat van ouderling Smith stond:

‘Hiermede verklaren wij dat de bezitter dezes, ouderling Joseph F. Smith jr., een goed lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen is, en door algemene autoriteiten van voornoemde kerk is geroepen om een zending in Groot-Brittannië te vervullen. Als zodanig is hij bevoegd het evangelie te verkondigen en alle verordeningen te bedienen die met zijn ambt verband houden.

‘Wij nodigen alle mensen uit om acht te slaan op zijn leringen en raadgevingen als man Gods, die is gestuurd om de deur naar het heilsleven te openen. Wij verzoeken u hem bij zijn reizen te steunen, bij alles wat hij daarvoor nodig heeft.

‘En wij bidden God, de eeuwige Vader, ouderling Smith en allen die hem ontvangen en zorg bieden te zegenen met de zegeningen van hemel en aarde, voor tijd en alle eeuwigheid, in de naam van Jezus Christus. Amen.

‘Ondertekend in Salt Lake City (Utah), 12 mei 1899, namens voornoemde kerk. Lorenzo Snow, George Q. Cannon, Jos. F. Smith, Eerste Presidium.’16

De volgende dag kwam de familie bijeen om afscheid van Joseph en van een oudere broer te nemen, die ook op zending naar Engeland was geroepen. Er was echter één gezinslid dat er niet bij was. Josephs jongere zusje, Emily, had zich verstopt, omdat ze zich schaamde over iets wat ze een paar jaar eerder gedaan had. Toen Joseph en Louie verkering hadden, had Joseph Emily en de andere kleine kinderen soms vroeg naar bed gestuurd, zodat hij ongestoord tijd met zijn liefje kon doorbrengen. Niet blij met het ‘onrecht’ dat haar was aangedaan, had Emily vaak gebeden dat de Heer haar broer op zending zou roepen. En nu hij echt op zending ging, voelde ze zich schuldig over de rol die zij wellicht in zijn vertrek had gespeeld.17

Joseph en Louie wisten echter dat de zendingsoproep van de Heer afkomstig was. Joseph wilde wat graag zijn plicht doen en Louie was vergenoegd dat haar man op zending was geroepen, hoewel zij beiden aan het idee moesten wennen dat ze elkaar een tijdlang niet zouden zien. Toen het voor ouderling Smith de hoogste tijd werd om naar het treinstation te gaan, ‘probeerde Louie dapper te zijn en niet in huilen uit te barsten. Maar ze kon moeilijk haar rode ogen verbergen. En van de gedachte alleen al dat hij zou vertrekken, kreeg Joseph zoveel heimwee dat hij eigenlijk geen zin had om met iemand te praten. […] Met een brok in zijn keel nam hij bij de voordeur van het oude huis aan First North Street met een zoen afscheid van al zijn dierbaren: mama, papa, broers en zussen, tantes, en als laatste, Louie. “Dag Louie, liefste van me. God zegene je en behoede je tot ik terug kom.”’18

Het evangelie zaaien in Engeland

Vanaf het moment dat zijn trein — ongerieflijk en vergeven van tabaksrook — hem snel van huis verwijderde, begon ouderling Smith zich aan zijn zending te wijden. Uit zijn dagboek en de brieven die hij stuurde en kreeg, worden de moeilijkheden waarmee hij als zendeling werd geconfronteerd duidelijk, alsmede het geloof en de toewijding waarmee hij ze tegemoet trad.

Aan het eind van zijn eerste werkdag in Engeland schreef hij in zijn dagboek: ‘Dit was een hele belangrijke dag in mijn nog korte leven. Ik ben minder dan een maand geleden van huis gegaan om het evangelie van onze Heer te prediken. […] Ik ben vandaag langs de deuren gegaan en heb 25 traktaten [brochures] weggegeven. Het is de eerste keer dat ik zulk werk doe en ik moet zeggen dat het mij niet gemakkelijk afging. […] Ik heb vandaag voor het eerst mijn getuigenis aan de wereld gegeven, maar dat zal ik in het vervolg beter doen. Met de hulp van de Heer zal ik zijn wil doen, waarvoor ik geroepen ben.’19

Toen zijn vader hem wat geld stuurde, schreef hij terug: ‘Ik zal heel zuinig zijn met het geld dat ik van u heb gekregen.’ Ik geef niets uit, tenzij ik daar een hele goede reden voor heb.’ Hij schreef zijn vader ook over zijn voornemen om het evangelie te leren en te onderwijzen: ‘Ik ben hier om het evangelie te prediken en ik hoop dat ik dat goed zal doen. […] Ik wil, terwijl ik hier ben, heel graag mijn verstand en talenten ontwikkelen, om later nuttig werk te kunnen doen. […] Ik wil alles goed hebben en niets geeft mij meer genoegen dan iets meer inzicht in het evangelie te krijgen. Mijn verlangen is er bekend mee te raken en wijsheid op te doen.’20

President Joseph F. Smith schreef de volgende goedkeurende woorden in een brief aan ouderling Joseph Fielding Smith: ‘Je houding bevalt me, ik heb geloof in je onkreukbaarheid en je verschaft mij veel genoegen en voldoening. Ik wil dat je wijsheid aankweekt, je oefent in oordeel en geduld, alsmede in de Heilige Geest en de liefde Gods.’21 Louie’s vader, Lewis Shurtliff, uitte ook zijn vertrouwen in ouderling Smith: ‘Ik heb altijd al geweten dat je een geweldige zending zou vervullen en dat je de ervaring zou opdoen die je geschikt maakt voor de hoge positie die je in de toekomst zult bekleden.’22

In zijn brieven aan Louie uitte Joseph altijd zijn liefde voor haar. Hij sloot vaak gedroogde bloemen in in zijn ‘warme en liefdevolle brieven.’23 Hij schreef ook over de problemen waarmee hij te maken kreeg: ‘Er zijn in deze natie veel mensen die weten dat het evangelie dat we prediken waar is, maar het ontbreekt hen aan de morele moed om de wereld vaarwel te zeggen en het evangelie te omarmen.’24

Louie verzond minstens eenmaal per week een brief. ‘Vergeet niet’, schreef ze eens, ‘dat ik hier ben om je lief te hebben en voor je te bidden, en dat je geen moment uit mijn gedachten bent. […] God zegene je, dierbare echtgenoot van me, dat bid ik immer.’25 Louie liet geen twijfel bestaan over haar toewijding aan haar man, en evenmin over haar toewijding aan de Heer en zijn werk. Ze herinnerde Joseph er voortdurend aan om niet toe te staan dat zijn heimwee zijn werklust verminderde.

Die bemoediging had ouderling Smith nodig, want hij vond zelden iemand die openstond voor de boodschap van het herstelde evangelie. Jaren later ‘vertelde hij aan zijn zoon Joseph dat de omstandigheden zo slecht waren en de mensen zo ongeïnteresseerd, dat bij hem de gedachte post vatte dat het allemaal nutteloos was. In een slapeloze nacht lag hij te piekeren over hoe hij het geld bij elkaar kon krijgen voor de terugreis.’26 Maar geïnspireerd door de bemoediging van dierbaren en gesterkt door hun gebeden en zijn eigen verlangen om te dienen, overwon hij dergelijke gedachten. Hij wist dat de Heer hem had geroepen en dat hij ijverig moest werken ten bate van het volk dat hij diende en ten bate van zijn familie. Hij schreef: ‘Ik zou hier liever voor eeuwig blijven dan naar huis te gaan zonder een eervolle staat van dienst en ontheffing. […] Ik bid om de geest van het evangelie en om liefde voor mijn medemens, zodat ik hier kan blijven totdat ik eervol word ontheven. Ware het niet voor de gebeden die thuis voor mij worden opgezonden en mijn eigen gebeden dan zou ik het niet kunnen volhouden.’27

Ouderling Joseph Fielding Smith werd op 20 juni 1901 eervol van zijn zending ontheven. Hoewel hij twee jaar lang keihard werkte ‘had hij niet één bekeerling en was het hem ook niet vergund iemand te dopen, hoewel hij wel een bekeerling bevestigde.’28 Hij en zijn collega’s zaaiden echter wel de zaden van het evangelie en boden veel mensen meer gemoedsrust en begrip. Hij was bovendien zelf gegroeid als leerling en leraar in het evangelie en als priesterschapsleider.

Een nieuw thuis en nieuwe taken

Joseph kwam op 9 juli 1901 in Salt Lake City aan. Na een paar dagen bij Louie’s familie in Ogden te hebben doorgebracht, keerden Joseph en Louie terug naar het huis van de Smiths om hun leven samen op te pakken. Ze wilden een eigen huis hebben, een gezin stichten en dienen in de kerk; hun huwelijk stond dan ook in het teken van geloof, vlijt en dienen.

Afbeelding
Louie Shurtliff Smith, President Joseph Fielding Smith’s first wife, in a white dress with her hair pulled back.

Louie Shurtliff Smith

Kort na Josephs terugkeer ging hij op zoek naar werk, zodat hij zijn gezin kon onderhouden. Met de hulp van een familielid kreeg hij een tijdelijke betrekking bij het kantoor van de Salt Lake County. Ongeveer vijf weken later aanvaardde hij een baan in het kantoor van de kerkhistoricus. Toen hij bekend raakte met de geschiedenis van de kerk werd het hem duidelijk dat er mensen waren die de kerk en haar leiders in een kwaad daglicht wilden stellen. Hij werkte onvermoeibaar om informatie te verschaffen ter verdediging van het geloof. Dat was het begin van een werk dat de kerk jarenlang ten goede zou komen.

In het voorjaar van 1902 bleek Louie zwanger te zijn. Zij en Joseph waren dankbaar voor hun kleine woning, maar ze keken ernaar uit om hun eigen huis te bouwen. Nu Joseph een vaste baan had, konden ze plannen gaan maken. Zij namen een bouwbedrijf in de arm en regelden het zo dat Joseph veel werk zelf zou kunnen doen om kosten te besparen. Hun eerste kind, een dochtertje dat ze Josephine noemden, werd in september 1902 geboren. Een kleine tien maanden later betrokken ze hun nieuwe woning. In 1906, na een zware zwangerschap voor Louie, verwelkomden ze nog een dochtertje in hun gezin en noemden haar Julina.

Joseph was meer dan bereid om deel te nemen aan het heilswerk van de Heer en hij kreeg daartoe veel gelegenheid. In 1902 werd hij geroepen als een van de presidenten van het 24ste quorum der zeventig, met inbegrip van de taak van leerkracht van het quorum. (In die tijd had de kerk ruim honderd quorums der zeventig. De leden van die quorums waren geen algemeen autoriteit.) Joseph werd ook geroepen om zitting te nemen in het algemeen bestuur van de JMOOV en als lid van de hoge raad in de ring Salt Lake. Hij werd door zijn broer Hyrum, lid van het Quorum der Twaalf Apostelen, tot hogepriester geordend. In de algemene conferentie van april 1906 werd hij als assistent-kerkhistoricus gesteund, en in januari 1907 nam hij zitting in een comité dat tot doel had ‘gegevens te verzamelen om de kerk te verdedigen tegen de aantijgingen van haar vijanden.’29

Toen Josephs vader president van de kerk was, hielp Joseph hem vaak met de correspondentie en andere administratieve taken, en af en toe vergezelde hij zijn vader als die kerktaken te vervullen had. Eens vervulde Joseph zelfs een kerktaak in plaats van zijn vader. Hij schreef: ‘Ik ging op verzoek van mijn vader naar Brigham City [Utah] om het kerkgebouw van Wijk 2 aldaar in te wijden. Ze hadden liever gezien dat hij het inwijdingsgebed had uitgesproken, maar daar hij een zware verkoudheid had, stuurde hij mij in zijn plaats.’ Toen de ringpresident en een bisschop bij het station kwamen, waren ze niet blij hem te zien.30 De ringpresident zou, naar verluidt, hebben gezegd: ‘Ik kan wel huilen. We verwachten de president van de kerk en wat we krijgen is een jongen.’ De andere kant van het verhaal wil dat Joseph gevat antwoordde: ‘Ik zou ook wel kunnen huilen.’31

Hoewel Joseph voor zijn kerktaken vaak van huis was, vonden hij en Louie toch de tijd om samen te dienen en van elkaars gezelschap te genieten. Op 1 november 1907 schreef hij in zijn dagboek: ‘Ik heb met Louie het grootste deel van de dag in de Salt Laketempel doorgebracht. Het was een van de gelukkigste dagen uit ons leven, een die ons veel goed zal doen.’32

Beproevingen en zegeningen

In maart 1908 liet Joseph veel van zijn kerktaken voor wat ze waren, omdat hij zoveel mogelijk bij Louie thuis wilde zijn. Ze had te kampen met een ernstige, pijnlijke kwaal die verband hield met de eerste fase van haar derde zwangerschap. Ondanks gebeden, priesterschapszegens, de liefdevolle zorg van haar man en medische bijstand van artsen bleef haar gezondheid achteruitgaan. Ze stierf op 30 maart.

Verdrietig schreef Joseph: ‘In de afgelopen maand, waarin angst en zorgen de boventoon voerden, kreeg ik te maken met beproevingen en gewaarwordingen van de ergste en pijnlijkste soort. Ik heb mij daarbij op de Heer voor kracht en troost verlaten. Na drie of vier weken onder de ergste pijnen te hebben geleden, en na een lijdensweg van bijna twee maanden, is mijn geliefde vrouw uit haar lijden verlost […]. Zij is van mij en onze dierbare baby’s heengegaan, naar een betere wereld, waar ons eens een hereniging wacht die uitermate luisterrijk zal zijn, waar we geduldig en verdrietig naar uitkijken.’ Joseph zei dat zijn vrouw ‘standvastig in het geloof stierf, volkomen toegedaan aan elk beginsel van het evangelie.’33

Joseph kreeg kort daarna te maken met de zware taak van het alleen grootbrengen van twee kleine meisjes. Zijn ouders boden hem aan om bij hen te komen wonen. Maar zelfs met deze hulp besefte de weduwnaar dat zijn kleine kinderen de zorg van een liefdevolle moeder nodig hadden.

Afbeelding
Portrait of Ethel Smith, Joseph Fielding Smith's second wife.

Ethel Reynolds Smith

Net als bij alle andere belangrijke beslissingen, bad Joseph intens over deze kwestie. Ethel Georgina Reynolds, een medewerkster in het kantoor van de kerkhistoricus, was het antwoord op zijn gebeden. Joseph nodigde haar uit om op 6 juli 1908 met hem en zijn dochters naar het park te gaan. Het uitje was geslaagd, want alle vier genoten van elkaars gezelschap. Tien dagen later gingen Joseph en Ethel uit zonder de kinderen. Kort daarna verloofden ze zich.

Ethel en Joseph zijn op 2 november 1908 in de Salt Laketempel aan elkaar verzegeld. Jaren later schreef Joseph in een brief aan Ethel: ‘Je weet niet half hoe vaak ik de Heer heb gedankt dat ik geen vergissing heb begaan toen ik een levensgezellin nodig had. Je bent een godsgeschenk.’34 Ethel was niet alleen een liefdevolle levensgezellin voor Joseph, ze werd al snel de tweede moeder van Josephine en Julina.

Dienen als lid van het Quorum der Twaalf Apostelen

Net voor de algemene conferentie van april 1910 stierf president John R. Winder, eerste raadgever in het Eerste Presidium. Ouderling John Henry Smith, die al deel uitmaakte van het Quorum der Twaalf Apostelen, werd in het Eerste Presidium geroepen, waardoor er een vacature in het Quorum der Twaalf ontstond. Het Eerste Presidium en Quorum der Twaalf kwamen in de Salt Laketempel bijeen om te bespreken wie de vacature zou kunnen vervullen. Na ongeveer een uur beraadslagen, was men vooralsnog niet tot een ‘eensluidend gevoel aangaande de aangelegenheid gekomen. Uiteindelijk trok president Joseph F. Smith zich terug en knielde in gebed neer. Toen hij terugkwam, vroeg hij de dertien andere broeders aarzelend of ze bereid waren om zijn zoon Joseph Fielding Smith jr. voor de positie te overwegen. Hij aarzelde, zoals hij zei, omdat zijn zoon Hyrum al lid van het quorum was en zijn zoon David lid van de Presiderende Bisschap. Hij was bang dat de leden van de kerk ontstemd zouden zijn als hij nog een zoon als algemeen autoriteit zou roepen. Toch voelde hij zich geïnspireerd om Josephs naam ter goedkeuring voor te leggen. De andere broeders stonden meteen open voor het idee en gaven president Smith hun steun.

‘Kennelijk vertrouwde president Smith de keuze van Joseph vóór de conferentie toe aan diens moeder. Josephs zuster Edith S. Patrick zegt: “Ik herinner me dat moeder ons vertelde dat vader in 1910 nogal bezorgd was thuisgekomen van een raadsvergadering in de tempel. Toen ze hem vroeg wat hem dwars zat, zei hij dat Joseph tot een van de Twaalf was verkozen. Hij zei dat de raad hem unaniem hadden gesteund en hij zei dat hem, als president, scherpe kritiek stond te wachten, omdat hij zijn zoon apostel had gemaakt. Moeder zei dat hij zich geen zorgen meer moest maken over wat de mensen zouden zeggen. Ze wist dat de Heer hem had gekozen en ze zei dat hij zijn roeping eer zou aandoen.”

‘[…] Het was in die tijd gebruikelijk dat de persoon in kwestie niet vooraf in kennis werd gesteld. Dientengevolge hoorde iemand pas in de conferentie zelf over zijn benoeming als zijn naam ter steunverlening werd voorgelezen. Toen Joseph Fielding dan ook op 6 april 1910 van huis vertrok om naar de conferentie te gaan, had hij er geen idee van dat hij was uitgekozen.’ Toen hij de Tabernakel binnenkwam, vroeg een deurwacht aan hem: ‘Hé Joseph, enig idee wie de nieuwe apostel gaat worden?’ Hij antwoordde: ‘Ik weet het niet. Maar jij en ik in elk geval niet!’

Vlak voor de naam van het nieuwste lid van het Quorum der Twaalf werd voorgelezen, liet de Geest Joseph weten dat die naam weleens zijn naam zou kunnen zijn. Toch zei hij later dat hij, toen zijn naam werd voorgelezen, ‘zo schrok en zo verbaasd was dat ik nauwelijks kon spreken.’

Later op die dag ging hij naar huis om het nieuws aan Ethel te vertellen, die de bijeenkomst niet had bijgewoond. Hij begon als volgt: ‘Ik denk dat we de koe moeten verkopen. Ik heb geen tijd meer om die te melken!’35

In de zestig jaar dat hij lid van het Quorum der Twaalf Apostelen was, zag Joseph Fielding Smith heel veel in de wereld veranderen. Toen hij bijvoorbeeld tot het apostelambt werd geroepen, was voor veel mensen paard en wagen nog het belangrijkste middel van vervoer. Aan het eind van zijn werkzaamheden in het quorum reisde hij vaak per vliegtuig naar de plaatsen waar hij een kerktaak te vervullen had.

Afbeelding
Group portrait of the Quorum of the Twelve Apostles in 1921. Included are: (left to right) seated: Rudger Clawson, Reed Smoot, George Albert Smith, George F. Richards, Orson F. Whitney, David O. McKay, standing: Joseph Fielding Smith, James E. Talmage, Stephen L. Richards, Richard R. Lyman, Melvin J. Ballard and John A. Widtsoe.

Het Quorum der Twaalf Apostelen in 1921. Ouderling Joseph Fielding Smith staat helemaal links.

Ouderling Smith bekleedde vele vertrouwelijke en belangrijke functies als lid van het Quorum der Twaalf. De eerste acht jaar van zijn bediening als apostel fungeerde hij inofficieel als de secretaris van zijn vader. Hij vervulde die functie tot zijn vader in november 1918 overleed. In die hoedanigheid schreef Joseph Fielding Smith op wat zijn vader dicteerde aangaande het visioen over de verlossing der doden, nu Leer en Verbonden 138.

Ouderling Smith is werkzaam geweest als assistent-kerkhistoricus, daarna vijftig jaar lang als kerkhistoricus, als raadgever in het presidium van de Salt Laketempel, als president van de Utah Genealogical and Historical Society, als de eerste redacteur en bedrijfsleider van het Utah Genealogical and Historical Magazine, en als de voorzitter van het leidinggevend comité van de kerkelijke onderwijsraad. Ook was hij voorzitter van het kerkelijke publicatiecomité, een taak waarvoor hij duizenden pagina’s aan manuscripten las, voordat ze hun weg vonden naar lesboeken en andere kerkelijke publicaties.

Op 6 oktober 1950 werd hij aangesteld als waarnemend president van het Quorum der Twaalf. Hij werkte in die hoedanigheid tot april 1951, toen hij werd aangesteld als president van het Quorum der Twaalf. Hij zou die positie van april 1951 tot januari 1970 vervullen, toen hij president van de kerk werd. Van 1965 tot 1970 was hij, behalve president van het Quorum der Twaalf, ook raadgever in het Eerste Presidium.

Een bediening van strenge waarschuwingen en milde vergiffenis

In zijn eerste toespraak in de algemene conferentie richtte ouderling Joseph Fielding Smith zich tot eenieder die ‘zijn stem verheft tegen de besluiten van de autoriteiten die de kerk presideren.’ Hij legde deze strenge verklaring af: ‘Ik wil een waarschuwende stem verheffen tot allen die lid zijn van deze kerk en tot hen zeggen dat ze zich moeten bekeren en tot de Heer moeten terugkeren om aan zijn oordelen te ontkomen, zodat zij hun geloof niet verliezen en zich afwenden van de waarheid.’36

Gedurende zijn bediening bleef hij een waarschuwende stem verheffen. Hij heeft eens gezegd: ‘Welbeschouwd is het mijn taak — afgaand op de werkingen van de Geest des Heren die op mij rust als ik door de ringen van Zion reis — om tot de mensen te zeggen dat het nu de tijd is om zich te bekeren. […] Ik voel dat het mijn taak is om bekering te prediken en de mensen dringend te vragen de Heer te dienen.’37

Deze nuchtere, rechtlijnige benadering werd getemperd door zachtmoedigheid en mildheid. Ouderling Boyd K. Packer was hier een keer getuige van in een vergadering van het kerkelijke zendingscomité, waarvan Joseph Fielding Smith voorzitter was. ‘Er werd verslag gedaan van een ongeluk waarbij twee zendelingen met een auto van de kerk bij betrokken waren. Een al wat oudere groenteman had met zijn ventwagen een stopbord genegeerd. De auto van de zendelingen was in de flank geraakt en was total loss. De groenteman had van de politie een bekeuring gekregen. Hij was niet verzekerd. Gelukkig was geen van de zendelingen ernstig gewond.

‘President Smith zat stil te luisteren terwijl de comitéleden de kwestie bespraken. Na enig overleg gaven ze de algemeen directeur van de afdeling zendingswerk opdracht om een advocaat in te schakelen en er een rechtszaak van te maken.

‘Toen pas wendde men zich tot president Smith met de vraag of hij het eens was met de gang van zaken. Kalm zei hij: “Ja, dat zouden we kunnen doen. En als we het hoog spelen, raakt de arme man misschien ook zijn rijbevoegdheid kwijt; en hoe zou hij dan zijn beroep moeten uitoefenen?”

‘“We keken, enigszins beschaamd, naar elkaar”, zei ouderling Packer. “Toen besloten we maar dat we voor de kerk een andere zendingsauto zouden aanschaffen, ons op haar zending zouden richten en de kwestie met rust zouden laten.”’38

‘Een vriendelijke, liefhebbende echtgenoot en vader’

Toen ouderling Smith als apostel werd geroepen, had hij drie kinderen: Josephine en Julina, en de eerste van Ethel, Emily. Zeven maanden later kwam daar nog een dochter bij. Ethel en Joseph noemden haar Naomi. Vanwege complicaties bij de geboorte moest Naomi vechten voor haar leven en de ouders vreesden dat ze niet lang zou leven. Maar ze werd, zoals haar vader later zou zeggen, ‘gered door de kracht van gebed en bediening toen het erop leek dat ze geen adem kreeg.’39 Ethel kreeg daarna nog zeven kinderen: Lois, Amelia, Joseph, Lewis, Reynolds, Douglas en Milton.

President Smith moest voor de taken die hij als apostel had vaak en langdurig van huis. Maar als hij thuis was, richtte hij zijn aandacht op zijn gezin. Zijn vrouw Ethel omschreef hem als ‘een vriendelijke, liefdevolle echtgenoot en vader, die er met overgave naar streeft om zijn gezin gelukkig te maken en zichzelf daarbij volledig wegcijfert.’40

De kinderen in het gezin hadden pret over de indruk die onder sommige mensen bestond dat hun vader een strenge, onverbiddelijke man was. ‘Op een keer […], toen hij zich in een toespraak over het belang van een goed gestructureerde opvoeding nogal kernachtig had uitgelaten, werden twee van zijn dochtertjes door een geërgerde vrouw aangesproken, die zei dat ze met hen te doen had [waarna ze zei]: “Ik wed dat je vader jullie slaat!” De meisjes konden alleen maar giechelen om de beschuldiging. Zij kenden hun vader beter dan zij deed — hij zou hen nooit pijn doen. Als hij thuiskwam na een lange reis ‘waren ze blij, vanaf het moment dat ze hem op het station uit de trein zagen stappen totdat ze hem een paar dagen later verdrietig uitzwaaiden.’ Ze speelden spelletjes, maakten taartjes en ijs, gingen picknicken, maakten een ritje met de trein, en bezochten nabijgelegen ravijnen en meren. Ze genoten van zijn verhalen over zijn kerktaken overal ter wereld.41 Ook staken ze samen de handen uit de mouwen voor allerlei klusjes rond het huis.42

President Smiths zoons deden aan sport en hij bezocht hun wedstrijden zoveel hij kon.43 Hij genoot er ook van om samen met hen te sporten. Vooral handbal lag hem. Hij had plezier met hen, maar wilde wel winnen. Zijn zoons Reynolds en Lewis herinnerden zich hoe zij het samen tegen hun vader opnamen. Hij liet hen kiezen welke hand hij tijdens de wedstrijd mocht gebruiken. Zelfs met één hand achter zijn rug wist hij hen altijd ‘een grote nederlaag toe te brengen.’44

Verdriet en hoop

Het viel Ethel en de kinderen zwaar dat ouderling Smith vaak van huis was, en de weken dat hij afwezig was, waren ook moeilijk voor hem. Op 18 april 1924 was hij per trein op weg naar een ringconferentie, die hij zou presideren. Ethel was zeven maanden zwanger en deed haar best om de kinderen zo goed mogelijk te verzorgen. In een brief aan haar schreef hij: ‘Ik denk aan je en wilde dat ik de komende weken bij jou kon zijn om voor je te zorgen.’45 Toen hij aan thuis dacht, besloot hij de brief af te sluiten met een gedicht dat hij had geschreven. Sommige regels uit dat gedicht hebben hun weg gevonden naar vele zangboeken van de kerk, getiteld: ‘Schijnt de reis u wat lang?’

Schijnt de reis u wat lang,

en het pad soms zo steil?

Raakt met distels en doornen gij slaags?

Wondt g’aan stenen uw voet

bij uw worst’len omhoog

naar de top, door de hitte des daags?

Voelt g’u zwak en bedroefd en neerslachtig misschien,

Uw ziel innerlijk vermoeid

nu gij onder uw vracht gaat gebukt?

Schijnt het kruis u te zwaar,

dat op u werd gelegd,

deelt geen ander de last, die u drukt?

Zonder vrees zij uw hart

nu gij zijt onderweg,

er is Een die gestadig u wenkt.

Zie met blijdschap omhoog,

grijp Hem kloek bij de hand,

die naar ’t hoogste geluk u dan brengt.

’t Land zo heilig en rein

waar geen moeite bestaat,

zonder zond’ volgt gij immer Zijn stem,

waar geen traan wordt gestort,

want men vindt er geen leed;

grijp zijn hand en treed binnen met Hem.46

Vanaf 1933 werd het geluk in huize Smith soms verstoord door een zware ‘vracht’, negen jaar eerder door ouderling Smith in zijn gedicht onder woorden gebracht. Ethel kreeg te maken met ‘een afschuwelijke kwaal die ze niet begreep. Soms leed ze aan zware neerslachtigheid en soms was ze hyperactief en dwong ze zichzelf, hoe uitgeput ze ook was, om steeds meer te doen. De zorgzame liefde en steun van haar familie, gebeden en zegens, zelfs ziekenhuisopname, leken niet te helpen.’47 Na een lijdensweg van vier jaar stierf ze op 26 augustus 1937. Over haar dood schreef de diepbedroefde echtgenoot: ‘Een betere vrouw, een trouwere echtgenote en moeder, is niet te vinden.’48 Niettegenstaande zijn grote verdriet werd hij wel geschraagd door de troostrijke kennis dat hij en Ethel Reynolds Smith voor de eeuwigheid aan elkaar verbonden waren door een heilig verbond.

Nieuwe vriendschap leidt tot huwelijk

Toen Ethel overleed, woonden er nog vijf kinderen thuis. Twee van hen zouden spoedig uit huis gaan — Amelia trad in het huwelijk en Lewis ging op zending. Dan waren er nog de 16-jarige Reynolds, de 13-jarige Douglas en de 10-jarige Milton. Bezorgd over zijn moederloze zoons overwoog Joseph Fielding Smith het idee van een derde huwelijk.

Met dit idee in gedachten richtte ouderling Smith zijn aandacht op Jessie Ella Evans, een beroemde soliste bij het Mormoons Tabernakelkoor. Jessie had een lied gezongen in Ethels uitvaartdienst en ouderling Smith had haar een briefje gestuurd waarin hij zijn waardering uitsprak. Dat briefje had geleid tot enkele telefoongesprekken. Ouderling Smith en Jessie hadden elkaar nooit eerder ontmoet, maar ze werden al gauw goede vrienden.

Ouderling Smith bad en dacht dagen na over de mogelijkheid om Jessie ten huwelijk te vragen. Uiteindelijk besloot hij haar een brief te schrijven, waarin hij zinspeelde op een relatie die verder ging dan vriendschap. Vier dagen later raapte hij de moed bij elkaar om de brief zelf bij haar langs te brengen. Hij ging ermee naar het stads- en countykantoor, waar ze werkte als countygriffier. Later schreef hij het volgende in zijn dagboek: ‘Ik ben naar het kantoor van de countygriffier gegaan. […] Had een gesprek met de griffier en, heel belangrijk, gaf haar de brief die ik had geschreven.’49 Een week later, waarin hij per trein naar ringconferenties reisde, keerde ouderling Smith naar huis terug. Weer ging hij bij Jessie langs.

In zijn kenmerkende kernachtige stijl schreef ouderling Smith in zijn dagboek: ‘Ik ben bij mejuffrouw Jessie Evans langsgegaan en we hadden [een] belangrijk gesprek.’ Daar de gevoelens wederzijds bleken te zijn, spraken ze af dat hij Jessies moeder zou ontmoeten en Jessie zijn kinderen. Nog geen maand later, op 21 november 1937, accepteerde zij een verlovingsring. De twee werden op 12 april 1938 door president Heber J. Grant, de zevende president van de kerk, in de Salt Laketempel verzegeld.50

Ouderling Francis M. Gibbons, die secretaris van het Eerste Presidium was toen president Smith president van de kerk was, omschreef de relatie tussen Joseph Fielding Smith en Jessie Evans Smith als volgt: ‘Ondanks het leeftijdsverschil van 26 jaar en verschillen in temperament, achtergrond en opleiding, pasten Joseph Fielding en Jessie Evans Smith opmerkelijk goed bij elkaar. Zij was onstuitbaar extravert, grappig en goed geluimd, iemand die graag in de schijnwerpers stond. Joseph, daarentegen, was een rustige, teruggetrokken introverte persoon, waardig en gereserveerd, die zich nooit echt op zijn gemak voelde in het openbaar en die nooit de aandacht op zichzelf vestigde. Wat de wijde kloof tussen deze twee heel verschillende persoonlijkheden dichtte, was de oprechte liefde en het wederzijdse respect dat ze voor elkaar hadden.’51 Die liefde en dat respect betrof ook Jessies moeder, Jeanette Buchanan Evans, bij wie Jessie tot haar huwelijk had gewoond. Zuster Evans voegde zich bij haar dochter in huize Smith om mede voor de kinderen te zorgen.

Afbeelding
President Joseph Fielding Smith Jr. and Sister Jessie Ella Evans Smith sitting together at a piano.

Joseph Fielding Smith en Jessie Evans Smith aan de piano.

Een wereld in beroering bedienen

De nieuwe zuster Smith, tante Jessie voor de kinderen en kleinkinderen van ouderling Smith, vergezelde haar man vaak naar ringconferenties. De plaatselijke leiders nodigden haar vaak uit om in de bijeenkomsten te zingen, en af en toe wist ze haar man over te halen om een duet met haar te zingen. In 1939 vroeg president Heber J. Grant ouderling en zuster Smith alle zendingsgebieden in Europa te bezoeken.

Hoewel de Tweede Wereldoorlog nog niet was uitgebroken toen de Smiths in Europa arriveerden, namen de spanningen tussen de landen wel toe. Op 24 augustus — de Smiths waren toen in Duitsland — gelastte het Eerste Presidium ouderling Smith toe te zien op de overplaatsing van alle zendelingen in Duitsland naar neutrale landen. Hij coördineerde dit werk vanuit Kopenhagen. Tijdens deze operatie besloot Wallace Toronto, de zendingspresident in Tsjecho-Slowakije, zijn vrouw, Martha, en hun kinderen om veiligheidsredenen naar Kopenhagen te sturen. Hij bleef daar om de veilige evacuatie van vier verlate zendelingen zeker te stellen. Dagen verstreken zonder enig bericht van hen. Martha herinnerde zich later:

‘De dag dat alle treinen, veerboten en schepen voor de laatste keer uit Duitsland vertrokken, brak aan en we baden dat Wally [president Toronto] en zijn vier jonge metgezellen op de laatste veerboot zaten, op weg naar haar thuishaven. Omdat hij zag dat ik mij heel veel zorgen maakte en met de minuut ongeruster werd, liep president Smith naar mij toe, legde zijn beschermende arm om mijn schouders en zei: “Zuster Toronto, deze oorlog begint niet, voordat broeder Toronto en zijn zendelingen in Denemarken arriveren.” Toen de avond aanbrak, ging de telefoon. […] Het was Wally! Het vijftal had Tsjecho-Slowakije verlaten op een trein die voor het Britse ambassadepersoneel was ingezet, waren aan boord gegaan van de laatste veerboot uit Duitsland en waren nu aan de kust [van Denemarken] in afwachting van vervoer naar Kopenhagen. De opluchting en het geluk die in het zendingshuis en onder de 350 zendelingen werden gevoeld, was als de zonneschijn die door een donker wolkendek heenbreekt.’52

Ouderling Smith was het Deense volk dankbaar, dat het zoveel geëvacueerde zendelingen in het land toeliet. Toen de oorlog uitbrak, profeteerde hij dat het Deense volk, vanwege die genereuze daad, in de oorlog geen gebrek aan voedsel zou hebben. Jaren later ‘bleek dat het Deense volk de oorlog wellicht beter had doorstaan dan elk ander Europees land. De Deense heiligen hadden zelfs voedselpakketten aan noodlijdende heiligen der laatste dagen in Holland en Noorwegen gestuurd. Het ledental ging gestaag omhoog en de tiende-inkomsten waren in de Deense Zending meer dan verdubbeld. […] De Deense heiligen beschouwden hun situatie als een directe vervulling van [de] profetie die ouderling Joseph Fielding Smith had gedaan.’53

Toen de oorlog uitbrak, regelde ouderling Smith de evacuatie van 697 Amerikaanse zendelingen die in Europa werkzaam waren. Daar sommige zendelingen werkzaam waren geweest als districts- en gemeenteleider, droeg ouderling Smith deze leidinggevende taken over aan plaatselijke leden. Na deze taken te hebben afgehandeld, voer ouderling Smith met Jessie terug naar de Verenigde Staten. In New York namen ze de trein en kwamen, zeven maanden na aanvang van hun reis, weer thuis aan.

Hoewel ouderling Smith blij was dat de Amerikaanse zendelingen veilig naar huis hadden kunnen vertrekken, uitte hij zijn zorgen over de onschuldige mensen die de oorlog aan den lijve zouden ondervinden. Hij schreef: ‘Elke keer als we na een vergadering de mensen de hand schudden, kromp mijn maag ineen. Ze begroetten ons hartelijk, en hun [vriendschap] betekende meer voor mij dan zij wellicht beseffen. Sommigen huilden en zeiden dat er ernstige moeilijkheden in het verschiet lagen, en dat we elkaar niet meer in dit leven zouden zien. Ik heb met ze te doen en bid elke dag dat de Heer hen in deze afschuwelijke tijden zal beschermen.’54

Lewis, een zoon van ouderling Smith, die in Engeland was toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, maakte deel uit van de laatste groep zendelingen die naar huis terugkeerde.55 Ongeveer tweeënhalf jaar later stak Lewis de Atlantische Oceaan weer over, dit keer als militair. ‘Deze situatie bracht ons allen veel verdriet’, schreef ouderling Smith. ‘Het is een schande dat de reinen en rechtschapenen tegen hun wil betrokken raken bij een conflict dat de wereld omspant, vanwege de kwaadaardige bedoelingen van mensen.’56

Op 2 januari 1945 ontving ouderling Smith een telegram met de mededeling dat zijn zoon in dienst van zijn land was gesneuveld. Hij schreef: ‘Deze onheilstijding was een vreselijke schok voor ons allemaal, want we hadden stilletjes gehoopt dat hij weer snel thuis zou zijn. We hadden het gevoel dat hij beschermd zou worden, omdat hij verschillende keren eerder aan gevaar was ontsnapt. We konden het ons haast niet voorstellen dat iets dergelijks kon gebeuren. […] Hoe hard de klap ook is aangekomen, wij putten troost en vrede uit het besef dat hij rein was en vrij van de ondeugden die de kop opsteken in de wereld en in het leger. Hij was trouw aan zijn geloof en is een glorierijke opstanding waardig, waarna we weer bij elkaar zullen zijn.’57

Gewaardeerd leraar en leider

Als lid van het Quorum der Twaalf stond Joseph Fielding Smith vaak voor heiligen der laatste dagen om te getuigen van Jezus Christus, om in het herstelde evangelie te onderwijzen, en om mensen tot bekering te roepen. Hij hield ruim 125 toespraken in de algemene conferentie, nam deel aan duizenden ringconferenties, en sprak bij gelegenheden als genealogische conferenties en radio-uitzendingen. Hij onderrichtte ook door middel van het geschreven woord. Jarenlang verzorgde hij een rubriek in het kerkelijke tijdschrift Improvement Era, waarin hij vragen van lezers beantwoordde. Ook schreef hij andere artikelen voor de kerkelijke tijdschriften en de kerkkatern van Deseret News. In zijn ambtstermijn als apostel, van 1910 tot 1972, schreef hij 25 boeken, waaronder Essentials in Church History, Doctrines of Salvation, Church History and Modern Revelation, en Answers to Gospel Questions.

De leden van de kerk, die naar zijn toespraken luisterden en zijn boeken lazen, zagen in dat president Smith het evangelie beheerste en schonken hem hun vertrouwen. Belangrijker was dat ze leerden de Heer te vertrouwen en te volgen. Volgens president N. Eldon Tanner beïnvloedde Joseph Fielding Smith ‘het leven van honderdduizenden mensen, doordat hij elk beginsel van het evangelie naleefde en met woord en pen verkondigde. Hij liet er geen twijfel over bestaan dat hij wist dat God een levende God is en dat wij zijn geestkinderen zijn; dat Jezus Christus de eniggeboren Zoon van God in het vlees is; dat Hij zijn leven voor ons heeft neergelegd om ons onsterfelijkheid te laten genieten; en dat wij door het evangelie te accepteren en na te leven het eeuwige leven kunnen beërven.’58

Ouderling Bruce R. McConkie heeft verklaard:

‘Het leven en werk van president Joseph Fielding Smith kenmerkte zich door drie zaken:

‘1. Zijn liefde voor de Heer en zijn absolute, niet aflatende getrouwheid waarmee hij die liefde betekenis wilde geven door zijn geboden na te leven en altijd datgene te doen wat aangenaam was in de ogen van de Heer.

‘2. Zijn loyaliteit aan de profeet Joseph Smith en de eeuwige waarheden die door hem zijn hersteld; aan zijn grootvader, de patriarch Hyrum Smith, […] die een martelaarsdood vond; en aan zijn vader, president Joseph F. Smith, wiens naam voor eeuwig een plek in de celestiale stad heeft, omdat hij kloekmoedig standhield in de zaak van Hem wiens bloed werd vergoten, zodat wij weer zullen leven.

‘3. Zijn eigen evangeliekennis en geestelijke inzicht; zijn eigen onvermoeibare ijver als prediker van gerechtigheid; en zijn eigen levenswandel van hongerigen voeden, naakten kleden, weduwen en wezen bezoeken, en zuivere godsdienst kenbaar maken door zowel voorschrift als voorbeeld.’59

De collega’s van president Smith in het Quorum der Twaalf zagen in hem een wijze, barmhartige leider. Ter ere van zijn tachtigste verjaardag gaven de andere leden van het Quorum der Twaalf een huldeschrift voor hem uit. Als onderdeel van die hulde schreven ze:

‘Doordat wij in de Raad der Twaalf onder zijn leiding werken zijn we in de omstandigheid om de ware edelmoedigheid in zijn karakter te leren kennen. Als zijn medewerkers zijn we dagelijks getuige van zijn begrip en consideratie bij de toewijzing van onze taken en de coördinatie van onze werkzaamheden met het doel om het werk van de Heer voorwaarts te laten gaan. We zouden willen dat de hele kerk de zachtmoedigheid van zijn ziel kon ervaren en zijn grote bezorgdheid over het welzijn van de ongelukkigen en noodlijdenden. Hij houdt van alle heiligen en houdt nooit op te bidden voor de zondaar.

‘Met opmerkelijk onderscheidingsvermogen laat hij zich bij te nemen besluiten slechts door twee vragen leiden. Wat zijn de wensen van het Eerste Presidium? Wat is het beste voor het Koninkrijk Gods?’60

President van de kerk

Op een zondagochtend, op 18 januari 1970, overleed president David O. McKay. Daarmee kwam de leiding van de kerk op de schouders van het Quorum der Twaalf Apostelen te rusten, met de 93-jarige Joseph Fielding Smith als hun president.

Op 23 januari 1970 kwam het Quorum der Twaalf bijeen en steunde president Smith officieel in zijn roeping van president van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. President Smith koos Harold B. Lee als eerste raadgever en N. Eldon Tanner als tweede raadgever. Daarna werden alle drie mannen in hun nieuwe hoedanigheid aangesteld.

Afbeelding
Joseph Fielding Smith standing between his two counselors in the First Presidency, Harold B. Lee and N. Eldon Tanner.

President Joseph Fielding Smith en zijn raadgevers in het Eerste Presidium: president Harold B. Lee (midden) en president N. Eldon Tanner (rechts)

Ouderling Ezra Taft Benson, die in deze vergadering aanwezig was, herinnerde zich: ‘Er heerste een geweldig gevoel van saamhorigheid en genegenheid toen de nieuwe leiders waren gekozen en aangesteld, en de broeders elkaar omarmden.’61

Ouderling Boyd K. Packer heeft verteld hoe hij een bevestiging kreeg van president Smiths roeping:

‘Ik kwam op een vrijdagmiddag mijn kantoor uit en dacht aan de ringconferentie die ik dat weekend zou bezoeken. Ik wachtte op de lift die van de vierde verdieping moest komen.

‘Toen de deuren van de lift zachtjes openschoven, stond daar president Joseph Fielding Smith. Ik was even verbaasd omdat zijn kantoor zich op een lagere verdieping bevond.

‘Toen ik hem daar in die deuropening zag staan, kreeg ik een krachtig getuigenis dat hij de profeet van God was. Die zachte stem van de Geest, die met licht te vergelijken is en met zuivere intelligentie te maken heeft, bevestigde dat dit de profeet van God was.’62

Onder leiding van president Smith bleef de kerk groeien. Er werden bijvoorbeeld 81 ringen gesticht, waaronder de eerste ringen in Azië en Afrika; en het ledental van de kerk overschreed de drie miljoen. Er werden twee tempels ingewijd — in Ogden en Provo (beide in Utah).

Niettegenstaande de wereldwijde groei van de kerk bleef president Smith nadruk leggen op het belang van een thuis en het gezin. Hij herinnerde de heiligen der laatste dagen eraan dat ‘de kerkorganisatie in feite bestaat om het gezin de verhoging te helpen bereiken.’63 Hij verklaarde: ‘Het gezin is de belangrijkste organisatie in tijd en eeuwigheid. […] Het is de wil van de Heer dat het gezin wordt versterkt en beschermd.’64 De kerk begon, om het gezin en alle leden te versterken, meer nadruk te leggen op de gezinsavond, een programma dat sinds 1909 in gebruik was, toen president Smiths vader president van de kerk was. Onder leiding van president Joseph Fielding Smith werd de maandag officieel voor de gezinsavond aangewezen. Op die avond zijn er geen kerkelijke bijeenkomsten en de kerkgebouwen zijn dicht.

Ondanks zijn hoge leeftijd benaderde president Smith zijn roeping met kinderlijke ootmoed en jeugdige vitaliteit. In de twee jaar en vijf maanden dat hij werkzaam was als de profeet, ziener en openbaarder van de kerk inspireerde hij de heiligen over de hele wereld met zijn boodschappen.

Hij verklaarde dat ‘we de geestkinderen van God onze hemelse Vader zijn’65 en dat ‘we in Christus moeten geloven en ons leven op Hem moeten richten.’66 Hij getuigde dat Joseph Smith ‘in de tegenwoordheid van God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, is geweest en Hen heeft gezien’67 en ‘de openbaarder [werd] van de kennis over Christus en van het heil aan de wereld voor deze tijd en generatie’.68

Hij moedigde de heiligen aan ‘veel wereldse paden te verlaten’,69 maar alle mensen in de wereld lief te hebben, ‘om het goede in mensen te zien, ook al proberen we hen te helpen om een of twee slechte gewoonten af te leren.’70 Hij herinnerde hen eraan dat een manier om deze ‘geest van liefde en broederschap’ te tonen is het evangelie uit te dragen — om ‘alle mensen uit te nodigen om acht te slaan op de woorden van het eeuwige leven, die in deze tijd zijn geopenbaard.’71

Hij wendde zich tot de jongeren van de kerk, vergaderde met grote aantallen jonge heiligen der laatste dagen en moedigde hen aan om ‘standvastig in het geloof te blijven, ondanks tegenstand.’72

Hij richtte zich vaak tot de priesterschapsdragers en herinnerde hen eraan dat ze waren ‘geroepen om de Heer te vertegenwoordigen en zijn gezag te dragen’. Hij spoorde ze aan ‘niet te vergeten wie [zij] waren en dienovereenkomstig te handelen.’73

Hij moedigde alle heiligen der laatste dagen aan de tempelzegeningen te ontvangen, de tempelverbonden na te komen, en naar de tempel te blijven gaan om heilige verordeningen voor hun voorouders te verrichten. Voordat hij de Ogdentempel (Utah) inwijdde zei hij: ‘Mag ik u eraan herinneren dat wanneer wij een huis des Heren inwijden, wij eigenlijk ons zelf toewijden aan de dienst des Heren, met een verbond dat we het huis zullen gebruiken zoals Hij wil dat het wordt gebruikt.’74

‘Onderhoud de geboden van God’, drong hij aan. ‘Wandel in het licht. Volhard tot het einde. Wees trouw aan alle verbonden en verplichtingen. Dan zullen de zegeningen van de Heer uw stoutste dromen overtreffen.’75

President Brigham Young citerend, omschreef president Harold B. Lee de invloed en het leiderschap van president Smith: ‘President Young heeft dit gezegd: “Als we onze heilige godsdienst naleven en de Geest tot leidraad nemen, zal ons leven niet saai of suf worden, maar zal de Geest, als ons lichaam zijn einde nadert, meer grip op die blijvende wezenlijkheid achter de sluier krijgen en uit de diepten van die eeuwige bron des levens heldere intelligentie putten, die de frêle en inkrimpende tabernakel met een stralenkrans van onsterfelijke wijsheid omringt.”

‘Dat hebben we keer op keer gezien terwijl we heel ernstige zaken bespraken — besluiten die alleen door de president van de kerk konden worden genomen. Dan zagen we deze heldere wijsheid aan het licht komen, terwijl hij [president Smith] dingen te berde bracht, die ongetwijfeld zijn begrip te boven gingen, maar die uit het diepst van zijn ziel tevoorschijn kwamen.’76

‘Door de Heer […] geroepen tot andere en grotere werken’

Op 3 augustus 1971 stierf Jessie Evans Smith, waardoor president Joseph Fielding Smith voor de derde keer weduwnaar werd. Als gevolg daarvan ging president Smith bij zijn dochter Amelia McConkie en haar man, Bruce, inwonen. Zijn andere kinderen brachten hem geregeld een bezoek en maakten tochtjes met hem. Hij bleef elke werkdag naar zijn kantoor gaan, woonde vergaderingen bij, en ging op reis om zijn kerktaken te vervullen.

Op 30 juni 1972 verliet president Smith aan het eind van de werkdag zijn kamer op de begane grond van het bestuursgebouw van de kerk. Met zijn secretaris, D. Arthur Haycock, ging hij naar het kantoor van de kerkhistoricus, waar hij had gewerkt, voordat hij president van de kerk werd. Hij verlangde iedereen die daar werkte een groet te brengen. Na iedereen een hand te hebben gegeven, ging hij naar het souterrain van het gebouw om de hand te schudden van de telefonistes en anderen die daar werkten om zijn waardering te laten blijken. Dat zou zijn laatste dag op kantoor zijn.

Op zondag 2 juli 1972, slechts 17 dagen voor zijn 96ste verjaardag, woonde hij de avondmaalsdienst in zijn thuiswijk bij. Later die middag bracht hij met zijn zoon Reynolds een bezoek aan zijn oudste kind, Josephine. Die avond overleed hij vredig, terwijl hij in zijn lievelingsstoel bij de McConkies thuis zat. Zijn schoonzoon zou later zeggen dat president Smith ‘door de Heer, van wie hij zoveel hield en die hij zo trouw had gediend, was geroepen tot andere en grotere werken in zijn eeuwige wijngaard.’77

Toen president Harold B. Lee, die nu de apostel met de hoogste anciënniteit was, hoorde van het overlijden van president Smith bezocht hij de woning van familie McConkie. Hij ‘liep rustig naar de bank en knielde terwijl hij de hand van president Smith in zijn handen nam. Hij bleef geruime tijd in die positie zitten, in gebed of meditatie, zonder te spreken. Daarna stond hij op om de familie zijn leedwezen te betuigen. Ook sprak hij zijn bewondering voor hun vader uit en spoorde hen aan president Smith met hun levenswandel te eren.’78

Hulde aan ‘een toegewijde man Gods’

In de uitvaartdienst van president Smith noemde president N. Eldon Tanner hem ‘een toegewijde man Gods, die zowel God als zijn medemens grootmoedig heeft gediend, en die door zijn voorbeeld zijn gezin en allen die hij presideerde, heeft geleid; van hem kunnen we waarlijk zeggen dat hij een man zonder bedrog en zonder hoogmoed was. Van hem kan nooit gezegd worden’, merkte president Tanner op, ‘dat hij “de eer van de mensen meer lief [had] dan de eer van God” [Johannes 12:43, HSV].’79

President Harold B. Lee heeft gezegd: ‘Broeder Tanner en ik hebben de laatste tweeënhalf jaar van deze man gehouden. En dat was niet geveinsd. Hij won onze liefde, omdat hij van ons hield, en wij stonden hem bij, zoals hij ons bijstond en ons vertrouwde.’80

Een dagblad dat zich kritisch had uitgelaten over president Smith, en zelfs zijn twijfels had over zijn roeping in de Twaalf zestig jaar eerder, publiceerde nu het volgende eerbewijs: ‘Joseph Fielding Smith, een man die zijn geloofsovertuiging strikt naleefde, maar mild was ten aanzien van de behoeften van anderen, waar ze ook waren, bood wijze raad aan zijn medewerkers, liefdevollle zorg aan zijn gezin en uitstekend leiderschap aan zijn kerk. We zullen hem missen en met de meeste achting aan hem terugdenken.’81

Wellicht het meest veelzeggende eerbetoon kwam van een familielid, Bruce R. McConkie, de schoonzoon van president Smith, die hem omschreef als ‘een zoon van God, een apostel van de Heer Jezus Christus, een profeet van de Allerhoogste, en bovenal, een vader in Israël!’ Ouderling Bruce R. McConkie heeft geprofeteerd: ‘In de jaren die voor ons liggen zal zijn stem uit het stof spreken, want komende geslachten zullen dankzij zijn geschriften bekend raken met de leringen van het evangelie.’82

Door de leringen van president Joseph Fielding Smith in dit boek te bestuderen, zult u die profetie in vervulling kunnen laten gaan. Zijn stem zal tot u ‘uit het stof spreken’ doordat u ‘bekend [raakt] met de leringen van het evangelie.’

Noten

  1. Gordon B. Hinckley, ‘Believe His Prophets’, Ensign, mei 1992, p. 52.

  2. Thomas S. Monson. In: ‘News of the Church’, Ensign, november 1996, p. 110.

  3. Bruce R. McConkie, ‘Joseph Fielding Smith: Apostle, Prophet, Father in Israel’, Ensign, augustus 1972, p. 29.

  4. Julina Lambson Smith. In: Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith (1972), p. 52.

  5. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 65.

  6. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, p. 51.

  7. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, p. 57.

  8. In: Conference Report, april 1930, p. 91.

  9. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, p. 62.

  10. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 71–72.

  11. Joseph Fielding Smith. In: Conference Report, oktober 1970, p. 92.

  12. Zie Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 73–74; Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God (1992), pp. 52–53.

  13. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 75.

  14. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 79.

  15. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, p. 80.

  16. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 81.

  17. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, p. 82.

  18. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, p. 83.

  19. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 90.

  20. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 117; zie ook p. 116.

  21. Joseph F. Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 116.

  22. Lewis Shurtliff. In: The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 112–113.

  23. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, p. 113.

  24. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 96.

  25. Louie Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 113–114.

  26. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, p. 92.

  27. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 115.

  28. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, p. 91.

  29. In: Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 124.

  30. Zie Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 152–153.

  31. Zie Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 113.

  32. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 160.

  33. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 162.

  34. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 169.

  35. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 174–176.

  36. In: Conference Report, oktober 1910, p. 39.

  37. In: Conference Report, oktober 1919, pp. 88–89.

  38. Lucile C. Tate, Boyd K. Packer: A Watchman on the Tower (1995), p. 176.

  39. Joseph Fielding Smith. In: Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 162.

  40. Ethel Smith. In: Bryant S. Hinckley, ‘Joseph Fielding Smith’, Improvement Era, juni 1932, p. 459.

  41. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, p. 14.

  42. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, p. 234.

  43. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, p. 15.

  44. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, p. 237.

  45. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 188–189.

  46. Heilige lofzangen, nr. 150.

  47. Joseph Fielding Smith jr. en John J. Stewart, The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 242–243.

  48. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, p. 249.

  49. Joseph Fielding Smith. In: Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 275.

  50. Zie The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 251–258.

  51. Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, pp. 278–279.

  52. Martha Toronto Anderson, A Cherry Tree Behind the Iron Curtain (1977), p. 32.

  53. Sheri L. Dew, Ezra Taft Benson: A Biography (1987), p. 204.

  54. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 282–283.

  55. Zie Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 315.

  56. Joseph Fielding Smith. In: Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 332.

  57. Joseph Fielding Smith. In: The Life of Joseph Fielding Smith, pp. 287–288.

  58. N. Eldon Tanner, ‘A Man without Guile’, Ensign, augustus 1972, p. 33.

  59. Bruce R. McConkie, ‘Joseph Fielding Smith: Apostle, Prophet, Father in Israel’, Ensign, augustus 1972, p. 28.

  60. Quorum of the Twelve Apostles, ‘President Joseph Fielding Smith’, Improvement Era, juli 1956, p. 495.

  61. Ezra Taft Benson. In: Sheri L. Dew, Ezra Taft Benson, p. 411.

  62. Boyd K. Packer, ‘The Spirit Beareth Record’, Ensign, juni 1971, p. 87.

  63. Joseph Fielding Smith. In: ‘Message from the First Presidency’, Ensign januari 1971, binnenzijde vooromslag en pagina 1.

  64. Joseph Fielding Smith, ‘Counsel to the Saints and to the World’, Ensign, juli 1972, p. 27.

  65. Joseph Fielding Smith, Sealing Power and Salvation, Brigham Young University Speeches of the Year (12 januari 1971), p. 2.

  66. Joseph Fielding Smith, ‘The Plan of Salvation’, Ensign, november 1971, p. 5.

  67. Joseph Fielding Smith, ‘To Know for Ourselves’, Improvement Era, maart 1970, p. 3.

  68. Joseph Fielding Smith, ‘The First Prophet of the Last Dispensation’, Ensign, augustus 1971, p. 7.

  69. Joseph Fielding Smith, ‘Our Responsibilities as Priesthood Holders’, Ensign, juni 1971, p. 49.

  70. Joseph Fielding Smith, ‘My Dear Young Fellow Workers’, New Era, januari 1971, p. 4.

  71. Joseph Fielding Smith, ‘I Know That My Redeemer Liveth’, Ensign, december 1971, p. 27.

  72. Joseph Fielding Smith, ‘President Joseph Fielding Smith Speaks on the New MIA Theme’, New Era, september 1971, p. 40.

  73. Joseph Fielding Smith. In: Conference Report, oktober 1970, p. 92.

  74. Joseph Fielding Smith. In: ‘Ogden Temple Dedicatory Prayer’, Ensign, maart 1972, p. 6.

  75. Joseph Fielding Smith, ‘Counsel to the Saints and to the World’, p. 27.

  76. Harold B. Lee, ‘The President—Prophet, Seer, and Revelator’, Ensign, augustus 1972, p. 35.

  77. Bruce R. McConkie, ‘Joseph Fielding Smith: Apostle, Prophet, Father in Israel’, p. 24.

  78. Francis M. Gibbons, Joseph Fielding Smith: Gospel Scholar, Prophet of God, p. 495.

  79. N. Eldon Tanner, ‘A Man without Guile’, Ensign, augustus 1972, p. 32.

  80. Harold B. Lee, ‘The President—Prophet, Seer, and Revelator’, p. 39.

  81. Salt Lake Tribune, 4 juli 1972, p. 12.

  82. Bruce R. McConkie, ‘Joseph Fielding Smith: Apostle, Prophet, Father in Israel’, pp. 24, 27.