Leringen van kerkpresidenten
Hoofdstuk 13: De doop


Hoofdstuk 13

De doop

‘De doop is […] letterlijk een overgang, een opstanding van het ene naar het andere leven — van een zondig leven naar een geestelijk leven.’

Uit het leven van Joseph Fielding Smith

In de algemene aprilconferentie van 1951 sprak president Joseph Fielding Smith over een ervaring van 67 jaar eerder, namelijk zijn doop op achtjarige leeftijd. Op de dag van zijn doop, zo zei hij, voelde hij dat hij ‘zuiver en rein voor de Heer stond’. Maar hem werd verteld dat hij er zijn hele leven aan zou moeten werken om dat zo te houden. Hij herinnerde zich: ‘Ik had een hele lieve zus, zoals al mijn zussen, die mij ervan doordrong dat ik mij onbesmet van de wereld zou moeten bewaren. Haar goede raad op de dag van mijn doop ben ik nooit vergeten.’1

De goede raad van zijn zus indachtig moedigde president Smith de leden van de kerk aan hun doopverbond na te komen — om ‘in [het] geestelijke leven’ te blijven dat zij kregen toen zij zich lieten dopen.2 Hij verklaarde:

‘Een lid van de kerk kan na de doop geen betere raad krijgen dan de geboden te onderhouden. De Heer biedt ons eeuwig heil, mits we ons bekeren en ons getrouw aan zijn wetten houden.’3

Leringen van Joseph Fielding Smith

1

De doop door onderdompeling is naar de gelijkenis van de geboorte, dood en opstanding.

De doop, het derde beginsel en de eerste verordening van het evangelie, is onontbeerlijk voor het heil en de verhoging in het koninkrijk van God. De doop is ten eerste het middel waarmee de bekeerlijke mens vergeving van zonden krijgt. Ten tweede is hij de poort tot het koninkrijk van God. De Heer leert ons dat in zijn gesprek met Nicodemus in Johannes 3:1–11. […]

De doop gebeurt door onderdompeling in water. […] De doop kan op geen enkele andere manier worden verricht dan door het hele lichaam in water onder te dompelen, en wel om de volgende redenen:

(1) Het is naar de gelijkenis van de dood, begrafenis en opstanding van Jezus Christus en van alle anderen die zijn opgestaan.

(2) De doop is ook een geboorte en naar de gelijkenis van de geboorte van een kind.

(3) De doop is, behalve een zinnebeeld van de opstanding, letterlijk een overgang, een opstanding van het ene naar het andere leven — van een zondig leven naar een geestelijk leven.

Ik wil het over de tweede reden hebben: De doop is ook een geboorte en is naar de gelijkenis van de geboorte van een kind op deze wereld. […] In Mozes 6:58–60 lezen we:

‘Welnu, Ik geef u een gebod uw kinderen deze dingen vrijelijk te leren, zeggende:

‘Dat tengevolge van de overtreding de val komt, welke val de dood veroorzaakt, en zoals gij in de wereld geboren zijt door water en bloed en de geest, die Ik heb gemaakt, en aldus van stof tot een levende ziel geworden zijt, zo moet gij ook in het koninkrijk des hemels wedergeboren worden uit water en uit de Geest en gereinigd worden door bloed, ja, het bloed van mijn Eniggeborene; opdat gij geheiligd kunt worden van alle zonde, en de woorden van het eeuwige leven kunt genieten in deze wereld en het eeuwige leven in de toekomende wereld, ja, onsterfelijke heerlijkheid;

‘want door het water onderhoudt gij het gebod; door de Geest zijt gij gerechtvaardigd, en door het bloed zijt gij geheiligd.’ […]

Ieder kind dat op deze wereld komt, wordt door water omringd en uit water, bloed en geest geboren. Willen we dus in het koninkrijk van God worden geboren, dan moeten we op dezelfde manier worden geboren: door de doop uit water geboren, door het vergoten bloed van Christus gereinigd en geheiligd, en door de Geest van God gerechtvaardigd, want de doop is niet volledig zonder de doop van de Heilige Geest. U ziet de overeenkomst tussen de geboorte van een kind, dat daarmee zijn intrede in deze wereld doet, en de geboorte waarmee we het koninkrijk van God betreden. […]

En nu de derde reden: de doop is, behalve een symbool van de opstanding, letterlijk een overgang, een opstanding van het ene naar het andere leven — van een zondig leven naar een geestelijk leven. […]

Alle mannen en vrouwen […] hebben behoefte aan bekering. […] Zij zijn geestelijk dood. Hoe komen ze weer tot leven? Door zich in het water te laten begraven. Ze zijn dood, worden in het water begraven en komen in de opstanding van de geest voort, en gaan weer geestelijk leven. Dat is wat de doop inhoudt.4

Afbeelding
Oil painting in browns, blues and greens of the artist being baptized in the Dhiepper River. Two men in white at center with large trees in foreground and hazy city across the river in the background under a cloudy sky. Signed lower right. N. Krisochenko 1998.

Op dit schilderij zien we een man die zich laat dopen in de Djnepr bij Kiev (Oekraïne).

2

Kleine kinderen die vóór de leeftijd van verantwoordelijkheid sterven, hoeven niet te worden gedoopt; zij zijn verlost door de verzoening van Jezus Christus.

Ik weet dat kleine kinderen die niet de leeftijd van verantwoordelijkheid bereiken, en dus niet schuldig zijn aan zonde, […] verlost zijn door het bloed van Christus. Te zeggen dat ze de doop nodig hebben, is ernstige spotternij, want daarmee worden de gerechtigheid en de barmhartigheid van God verloochend [zie Moroni 8:20–23].5

In afdeling 29 van de Leer en Verbonden zegt de Heer dit (de verzen 46–47):

‘Maar zie, Ik zeg u dat kleine kinderen vanaf de grondlegging der wereld door mijn Eniggeborene zijn verlost;

‘daarom kunnen zij niet zondigen, want Satan is geen macht gegeven om kleine kinderen te verzoeken, totdat zij verantwoordelijk beginnen te worden jegens Mij.’

Dat klinkt goed. ‘Kleine kinderen [zijn] vanaf de grondlegging der wereld door mijn Eniggeborene […] verlost.’ Wat bedoelt Hij daarmee? Het betekent dat God, die het einde vanaf het begin weet, dit verlossingsplan, dit heilsplan dat we in dit leven als leidraad nemen, zelfs al vóór de grondvesting van de aarde had opgesteld en daarin maatregelen had getroffen voor de verlossing van kleine kinderen door de verzoening van Jezus Christus. […]

[…] Als u in het gezichtje van een baby’tje kijkt en hij naar u kijkt en naar u glimlacht, gelooft u dan dat dat kleine kindje met zonde besmet is en dat het uit de tegenwoordigheid van God wordt gesloten als het zou sterven? […]

Ik herinner mij een Amerikaans gezin dat in Engeland verbleef toen ik daar op zending was. […] [De echtgenoot] had de zendelingen op straat horen prediken en hen bij hem thuis uitgenodigd, omdat ze landgenoten waren. Hij had geen belangstelling voor het evangelie; hij liet ze langskomen omdat ze ook uit de Verenigde Staten kwamen. Ook ik begon in die stad te werken. Ik was niet de eerste die hij hoorde prediken, ik maakte later pas kennis met hem. […]

We besloten bij hem langs te gaan om over baseball, football en andere zaken te praten en het leven in de Verenigde Staten met dat in Groot-Brittannië te vergelijken — zaken die zijn interesse hadden. Dat is wat we deden en aanvankelijk spraken we met geen woord over godsdienst. We herhaalden dat een paar keer. Hij vond ons hele goeie jongens omdat we niet probeerden onze godsdienst aan hem op te dringen. Maar na een tijdje begonnen ze vragen te stellen — wat ons niet verbaasde — en toen we daar op zekere avond waren, keek zijn vrouw mij aan en zei: ‘Ouderling Smith, ik heb een vraag voor je.’ Voordat ze haar vraag kon stellen, begon ze te huilen. Ik wist niet wat er aan de hand was. Ze zat geruime tijd te snikken. Toen ze gekalmeerd was, vertelde ze het volgende verhaal, gevolgd door haar vraag:

Toen ze naar Engeland verhuisden, overleed tot hun grote ontsteltenis hun pasgeboren baby. […] Ze gingen naar de predikant [van de kerk waartoe ze behoorden] omdat ze hun kindje een christelijke begrafenis wilden geven. […] Dit is wat de predikant tegen haar zei: ‘We kunnen uw kind geen christelijke begrafenis geven, want u heeft het niet laten dopen. Uw kindje is voor eeuwig verloren.’ Dat is nogal bot gezegd, maar zo vertelde ze het. Ze had twee of drie jaar met deze last rondgelopen. Toen stelde ze mij deze vraag: ‘Is mijn kindje verloren? Zal ik het ooit weer zien?’ Ik sloeg de woorden van Mormon aan zijn zoon Moroni in het Boek van Mormon op en las die voor aan haar [zie Moroni 8]. Ik zei: ‘Uw kindje is niet verloren. Er gaat geen kind verloren. Elk kind dat sterft, is zalig in het koninkrijk van God.’

[…] ‘Ook zag ik dat alle kinderen die sterven, eer zij de jaren der verantwoordelijkheid bereiken, zalig zijn in het celestiale koninkrijk des hemels.’ [LV 137:10.] Dat was wat de Heer tegen de profeet Joseph Smith zei in een openbaring of een visioen dat hij in de Kirtlandtempel kreeg. Klinkt dat niet goed? Is het niet billijk? Is het niet juist? […] [Een baby] kan de erfzonde niet worden aangerekend, hem kan geen enkele zonde worden aangerekend. De barmhartigheid Gods maakt aanspraak op hem en hij is verlost.

Maar hoe staat het met u en mij? Wij hebben begripsvermogen. En de Heer zegt: ‘Heb Ik niet allen die kennis hebben, geboden zich te bekeren?’ [LV 29:49.] Ons is geboden ons te bekeren, ons is geboden ons te laten dopen, ons is geboden onze zonden in de waters van de doop weg te wassen, omdat we begripsvermogen hebben en we allemaal gezondigd hebben. Maar ik ben niet gedoopt, en u evenmin, voor iets wat Adam heeft gedaan. Ik ben gedoopt, en dat geldt ook voor u, om gereinigd te worden van datgene wat ikzelf heb gedaan en om in het koninkrijk van God te worden binnengelaten.

[…] De Heer heeft maatregelen getroffen voor wie zonder wet zijn. Kleine kinderen zijn niet onderhevig aan de wet van bekering. Hoe wilt u een klein kind leren wat bekering inhoudt? Het hoeft zich nergens van te bekeren.

De Heer heeft de leeftijd van verantwoordelijkheid — in zijn wijsheid — op acht jaar gesteld. Als we acht jaar zijn, worden we verondersteld voldoende begripsvermogen te hebben en moeten we ons laten dopen. De Heer ontfermt zich over de kinderen die jonger dan acht zijn.6

3

Iedereen die zich in de kerk laat dopen, sluit een verbond met God.

Iedereen die de waters van de doop ingaat, gaat een verbond aan.

‘En voorts, bij wijze van gebod aan de kerk aangaande de manier van dopen — Allen die zich voor het aangezicht van God verootmoedigen, en verlangen zich te laten dopen, en naar voren treden met een gebroken hart en een verslagen geest, en aan de kerk laten blijken dat zij zich waarlijk van al hun zonden hebben bekeerd, en gewillig zijn de naam van Jezus Christus op zich te nemen, met het vaste voornemen Hem tot het einde te dienen, en waarlijk door hun werken tonen dat zij van de Geest van Christus hebben ontvangen ter vergeving van hun zonden, zullen door de doop in zijn kerk worden ontvangen.’ (LV 20:37.)7

Afbeelding
A man baptizing a young girl. They are standing in the font.

‘Iedereen die zich in de kerk laat dopen, sluit daarmee een verbond met God.’

Ik ga iets voorlezen uit afdeling 59 uit de Leer en Verbonden:

‘Daarom geef Ik hun een gebod dat luidt: Gij zult de Heer, uw God, liefhebben met geheel uw hart, met geheel uw macht, verstand en kracht; en gij zult Hem dienen in de naam van Jezus Christus.

‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf. Gij zult niet stelen; noch echtbreken, noch doden, noch iets dergelijks doen.

‘Gij zult de Heer, uw God, in alle dingen danken.’ (LV 59:5–7.)

Iedereen die zich in deze kerk heeft laat dopen, heeft een verbond met de Heer gesloten om zijn geboden te onderhouden. In dit gebod, herhaald in de bedeling waarin wij nu leven, wordt ons gezegd dat we de Heer met heel ons hart en heel ons verstand, en met alle kracht die we hebben, moeten dienen, en bovendien in de naam van Jezus Christus. Alles wat we doen, moet in de naam van Jezus Christus worden gedaan.

In de waters van de doop verbonden wij ons ertoe deze geboden te onderhouden; de Heer te dienen; dit eerste en grootste van alle geboden te onderhouden en de Heer, onze God, lief te hebben. We beloofden het volgende grote gebod — onze naasten als onszelf liefhebben —te onderhouden en Hem met al onze macht, al onze kracht en ons gehele hart te bewijzen dat we zullen ‘leven naar ieder woord dat uit de mond Gods uitgaat’ [LV 84:44]. En wij beloofden gehoorzaam en nederig te zijn, ijverig in zijn dienst, bereid te gehoorzamen, acht te slaan op de raad van wie ons presideren en alles te doen met het oog alleen op de eer van God gericht.

Die zaken dienen we niet te vergeten, want dit gebod geldt voor alle leden van de kerk.8

4

Om alle zegeningen van het evangelie te ontvangen, moeten we na onze doop nederig, bekeerlijk en gehoorzaam blijven.

Een van de geweldige taken van de ware kerk is de mensen te leren wat ze na hun doop moeten doen om alle zegeningen van het evangelie te ontvangen.9

Eenieder die is gedoopt, waarlijk is gedoopt, heeft zich vernederd. Zijn hart is gebroken en zijn geest verslagen. Hij is met God een verbond aangegaan dat Hij zijn geboden zal onderhouden en hij heeft al zijn zonden verzaakt. Is het dan na toetreding tot de kerk toegestaan om te zondigen? Kan hij het rustiger aan gaan doen? Kan hij zich overgeven aan de zaken die hij volgens de Heer dient te mijden? Nee. Het is net zo noodzakelijk om vóór als na de doop een verslagen geest en een gebroken hart te hebben.10

Ik heb een paar jonge mannen, en ook wat oudere mannen, over de doop horen praten. Ze zeiden dat ze niet wisten waarom iemand, daar de doop tot vergeving van zonden is, niet elke keer na een zonde hoeft te worden gedoopt. Weet u het wel? Zo lang iemand die zondigt in het geestelijke leven blijft, leeft hij en kan hij zich bekeren en vergeving ontvangen. Hij hoeft zich niet opnieuw te laten dopen om terug te worden gebracht naar waar hij al is.11

Wie onder de heiligen der laatste dagen wil het telestiale koninkrijk beërven? Wie onder de heiligen der laatste dagen wil het terrestiale koninkrijk beërven? Met die koninkrijken willen we niets te doen hebben; het is niet de bedoeling dat iemand die zich in de kerk heeft laten dopen zo leeft dat hij niet zal worden toegelaten tot het celestiale koninkrijk van God, want de doop zelf is de poort naar dat koninkrijk. Het doel van de doop is tweeledig, ten eerste, voor de vergeving van zonden en, ten tweede, toegang tot het koninkrijk van God, niet tot het telestiale koninkrijk, niet tot het terrestriale koninkrijk, maar toegang tot het celestiale koninkrijk, waar God vertoeft. Daar is de doop voor, daar is de gave van de Heilige Geest door handoplegging voor — om ons voor te bereiden totdat we door gehoorzaamheid, door te volharden, door de geboden te onderhouden, de volheid van het celestiale koninkrijk ontvangen.12

Suggesties voor studie en onderwijs

Vragen

  • Denk aan uw eigen doop terwijl u de herinneringen van president Joseph Fielding Smith in ‘Uit het leven van Joseph Fielding Smith’ leest. Hoe is uw begrip van de doop sindsdien toegenomen? Hoe kunnen we familieleden en vrienden die zich op hun doop voorbereiden helpen?

  • Welke nieuwe inzichten doet u op uit president Smiths leringen over de doop in paragraaf 1? Hoe kunnen zijn leringen over de symboliek van de doop ons begrip van het doopverbond verruimen?

  • Wat vertelt het verhaal in paragraaf 2 ons over de liefde van onze hemelse Vader voor zijn kinderen? Denk aan mensen die u kent die wellicht geholpen zijn door de leer die in het verhaal naar voren komt.

  • Overweeg wat u zoal doet om het doopverbond na te komen (zie paragraaf 3). Hoe beïnvloedt dit verbond uw omgang met uw familie en anderen?

  • Overweeg president Smiths uitspraak aan het begin van paragraaf 4. Waarin denkt u dat iemand na zijn doop onderwezen dient te worden? Hoe kunnen we elkaar helpen het doopverbond na te komen?

Relevante Schriftteksten

Matteüs 3:13–17; 2 Nephi 31:5–13; Mosiah 18:8–13; 3 Nephi 11:31–39; LV 68:25–27; Geloofsartikelen 1:4

Onderwijstip

‘U kunt ervoor zorgen dat de leerlingen meer zelfvertrouwen krijgen om aan de besprekingen deel te nemen door positief op hun oprechte bijdragen te reageren. U kunt bijvoorbeeld zeggen: “Bedankt voor je antwoord. Daar heb je goed over nagedacht.” […] Of: “Dat is een goed voorbeeld.” Of: “Ik wil jullie graag bedanken voor jullie inbreng vandaag.”’ (Onderwijzen — geen grotere roeping [1999], p. 64.)

Noten

  1. In: Conference Report, april 1951, pp. 57–58.

  2. ‘Repentance and Baptism’, Deseret News, 30 maart 1935, kerkkatern, p. 8; zie ook Doctrines of Salvation, Bruce R. McConkie (red.), 3 delen. (1954–1956), 2:326.

  3. In: Conference Report, oktober 1970, p. 7.

  4. ‘Repentance and Baptism’, pp. 6, 8; zie ook Doctrines of Salvation, 2:323–326.

  5. ‘Testimony of Elder Joseph F. Smith Jr.’, Liahona: The Elder’s Journal, 30 maart 1915, p. 629.

  6. ‘Redemption of Little Children’, Deseret News, 29 april 1939, kerkkatern, p. 7.

  7. ‘Seek Ye Earnestly the Best Gifts’, Ensign, juni 1972, p. 2.

  8. In: Conference Report, april 1940, p. 95; zie ook Doctrines of Salvation, 2:328.

  9. ‘The Plan of Salvation’, Ensign, november 1971, p. 5.

  10. In: Conference Report, oktober 1950, p. 12; zie ook Doctrines of Salvation, 2:329.

  11. ‘Repentance and Baptism’, p. 8; zie ook Doctrines of Salvation, 2:326.

  12. In: Conference Report, april 1922, pp. 60–61.