2008
Weid mijn lammeren
Februari 2008


Boodschap van het Eerste Presidium

Weid mijn lammeren

Afbeelding
President Henry B. Eyring

De Heiland leerde Petrus en zijn andere apostelen en discipelen waarom en hoe zij anderen moesten voeden. In de Bijbel staat — dat weet u — dat Hij hen te eten gaf voordat Hij ze onderricht gaf. Hij was gekruisigd en daarna herrezen. Zijn dienstknechten waren naar Galilea gegaan. Zij hadden de hele nacht gevist, maar niets gevangen. Toen zij tegen de ochtend de kust naderden, herkenden ze Hem aanvankelijk niet. Hij riep ze toe en zei ze waar ze hun netten moesten uitgooien. Ze deden wat Hij zei en hun netten vulden zich met vis. Zij haastten zich naar Hem toe op de oever.

Ze vonden daar een kolenvuur met vis daarop en brood. Ik heb mij vaak afgevraagd wie het vuur had aangelegd, de vis had gevangen en het maal had bereid, maar het was de Meester die zijn discipelen meer bereidde dan alleen vis en brood. Hij liet ze eerst eten. En daarna sprak Hij met hen over geestelijke voeding. Hij heeft ze een gebod gegeven, dat ook nu nog steeds geldt.

‘Toen zij dan de maaltijd gehouden hadden, zeide Jezus tot Simon Petrus: Simon, zoon van Johannes, hebt gij Mij waarlijk lief, meer dan dezen? En hij zeide tot Hem: Ja Here, Gij weet het, dat ik U liefheb. Hij zeide tot Hem: Weid mijn lammeren’ (Johannes 21:15).

Ons verbond om te weiden

De heiligen van God hebben zich er altijd al toe verbonden om elkaar geestelijk te weiden, in het bijzonder hen voor wie het evangelie nieuw is. We leven gelukkig in een tijd waarin het vermogen om nieuwe leden te weiden en te voeden in grote mate moet — en daarom zal — worden uitgestort op de getrouwe heiligen. Dat vermogen is al eerder aan het volk van de Heer gegeven. Dit is de omschrijving, vastgelegd in het Boek van Mormon, van hoe het volk van de Heer dat eens eerder gedaan heeft: ‘[zij werden] onder het volk van de kerk van Christus gerekend; (…) zodat zij bekend zouden blijven en gevoed worden door het goede woord Gods, om hen op het rechte pad te houden, om hen voortdurend het gebed indachtig te doen zijn, alleen vertrouwend op de verdiensten van Christus, die de bron en voleinder was van hun geloof’ (Moroni 6:4).

Ieder van ons heeft weleens geprobeerd iemand in zijn geloof te sterken. De meesten van ons hebben de zorg van anderen om ons eigen geloof gevoeld en daarmee hun liefde voor ons. En zijn er niet genoeg onder ons aan wie een kind gevraagd heeft: ‘Wilt u met mij naar de kerk gaan?’ of ‘Wilt u met mij bidden?’ En we hebben ook onze teleurstellingen gehad. Een dierbare heeft wellicht niet opengestaan voor onze pogingen om hem of haar in geloof te versterken. We weten uit pijnlijke ervaring dat God de weigering van zijn kinderen om gevoed te worden, respecteert. Toch is dit een tijd voor nieuw optimisme en hernieuwde hoop dat ons vermogen tot voeden zal toenemen.

De Heer heeft ons bij monde van zijn profeet gezegd dat Hij de overvloedige oogst van nieuwe bekeerlingen, die wereldwijd de waters van de doop ingaan, zal bewaren. En de Heer zal dat door middel van ons doen. Daarom kunnen we erop vertrouwen dat wij door iets eenvoudigs te doen, wat zelfs een kind kan doen, spoedig zullen toenemen in ons vermogen om pril geloof te sterken.

Het vertrekpunt is ons eigen hart. Wat we met ons hele hart willen, bepaalt in grote mate of wij recht kunnen laten gelden op het gezelschap van de Heilige Geest, zonder wie er geen geestelijke voeding plaatsvindt. We kunnen vandaag al beginnen om hen die wij behoren te voeden, te zien zoals onze hemelse Vader ze ziet en zo gedeeltelijk te voelen wat Hij voor ze voelt.

Die nieuwe leden van de kerk zijn zijn kinderen. Hij kende ze en zij kenden Hem in de vooraardse wereld. Zijn doel en dat van zijn Zoon, de Heer Jezus Christus, is ze terug te laten keren en eeuwig leven te geven, als zij daarvoor kiezen. Door toedoen van de Heilige Geest heeft Hij zijn zendelingen naar ze toegeleid, ze hebben de lessen gekregen en zich laten dopen. Hij stond zijn Zoon toe de prijs van hun zonden te voldoen. Onze Vader en de Heiland zien die bekeerlingen als pasgeboren lammeren, gekocht voor een onvoorstelbaar hoge prijs.

Een ouder kan zich in geringe mate inleven in de gevoelens van onze liefdevolle hemelse Vader. Als onze kinderen de leeftijd bereiken waarop zij op eigen benen kunnen staan, maken we ons ongerust over hun welzijn en of ze door anderen niet aan hun lot worden overgelaten. We kunnen, gedeeltelijk althans, de liefde van de Vader en de Heiland voelen voor de nieuwe leden van de kerk, alsmede het vertrouwen dat Zij in ons voedende vermogen stellen.

Onze afhankelijkheid van de Geest

Die gevoelens in ons hart voor de nieuwe leden zijn belangrijk om aanspraak te kunnen maken op de hulp van de Geest en zo de angsten te overwinnen die ons van deze heilige taak afhouden. Het is goed dat we enige vraagtekens plaatsen bij onze kwaliteiten om anderen in hun geloof te sterken. Onze kwaliteiten, hoe groot ook, zijn onvoldoende. Maar die realistische kijk op onze beperkingen leidt tot de nederigheid die ons tot het besef brengt dat we van de Geest en dus van hemelse macht afhankelijk zijn.

President Brigham Young (1801–1877) heeft ons gevraagd moed te hebben ondanks onze zwaktes: ‘Als een spreker niet meer dan een paar zinnen voor een gemeente kan uitbrengen, en die zelfs nog slecht geformuleerd zijn, maar zijn hart is rein voor God, dan zullen die paar gebroken zinnen veel meer waarde hebben in de ogen van God, engelen en alle goede mensen dan de grootste welsprekendheid zonder de Geest van de Heer. Als iemand bidt met weinig woorden en zich niet goed weet uit te drukken, maar zijn hart is rein voor God, dan zal dat gebed meer baat hebben dan de welsprekendheid van een Cicero [een Romeins redenaar uit de eerste eeuw voor Christus]. Wat maakt het de Heer, de Vader van ons allen, uit hoe we ons uitdrukken? Het eenvoudige, eerlijke hart richt meer uit bij de Heer dan alle praal, hoogmoed, grootsheid en welsprekendheid van mensen. Als Hij kijkt naar een hart vol oprechtheid, integriteit en kinderlijke eenvoud, dan ziet Hij een eeuwig beginsel — “Dat is de geest van mijn koninkrijk — de geest die Ik mijn kinderen heb gegeven.”’1

Het vermogen om anderen in hun geloof te sterken komt tot ons als we datgene doen wat zelfs een kind kan doen. Kinderen durven een nieuwe bekeerling te vragen om met hen een dienst bij te wonen. Kinderen begroeten glimlachend een nieuw lid dat de kapel of een lokaal binnenkomt. Ook wij kunnen dat. En als we dat doen, zal de Heilige Geest zeker onze metgezel zijn. De angst van het niet weten wat te zeggen of afgewezen te worden, zal van ons worden weggenomen. De nieuwkomer zal helemaal geen vreemde voor ons zijn. En de Heilige Geest begint ze al te voeden voordat we zelfs maar iets over het evangelie hebben verteld.

We hoeven echt niet meer dan lid te zijn om anderen vriendelijk de hand te reiken. Zelfs wie geen roeping heeft als leerkracht of leider kan met het goede woord van God voeden als hij of zij zich daar op voorbereidt. We doen dat elke keer als we met een nieuw lid spreken en elke keer als we deelnemen aan een bespreking in een les. We kunnen niet buiten de hulp van de Geest om de woorden te spreken die voeden en weiden.

Twee sleutels tot hulp krijgen

Er zijn twee belangrijke sleutels waarmee we de hulp van de Geest kunnen inroepen bij wat we zeggen om anderen te voeden. Dat zijn dagelijkse studie van de Schriften en het gebed in geloof.

De Heilige Geest zal ons ingeven wat we moeten zeggen als we de Schriften elke dag onderzoeken en overdenken. De woorden van de Schriften nodigen de Heilige Geest. De Heer heeft het als volgt gezegd: ‘Tracht niet mijn woord te verkondigen, maar tracht eerst mijn woord te verkrijgen, en dan zal uw tong worden losgemaakt; dan, indien u dat verlangt, zult u mijn Geest en mijn woord hebben, ja, de macht Gods om mensen te overtuigen’ (LV 11:21). Door dagelijkse studie kunnen we op deze zegen rekenen, zelfs in een gewoon gesprek of tijdens een les, als de leerkracht ons een vraag stelt. We zullen de macht ervaren die de Heer beloofd heeft: ‘Evenmin moet gij u van te voren bezorgd maken over hetgeen gij zult zeggen; maar verzamelt de woorden des levens steeds als een schat in uw gedachten, en in die ure zal u het deel worden gegeven, dat eenieder moet worden toegemeten’ (LV 84:85).

Het woord van God als een schat verzamelen, doen we niet alleen door het te lezen, maar ook door het te onderzoeken. We zullen meer gevoed worden door de overdenking van een paar woorden, waarbij we de Heilige Geest toestaan er voor ons een schat van te maken, dan vluchtig en oppervlakkig een paar hoofdstukken te lezen.

Evenals overdenking van de Schriften de Heilige Geest nodigt, geldt dat ook voor smeking in gebed. Als we er niet in gebed om vragen, zal Hij zelden komen, en zonder ons verzoek zal Hij niet bij ons blijven. ‘En de Geest zal u gegeven worden door het gebed des geloofs; en indien gij de Geest niet ontvangt, zult gij niet onderwijzen’ (LV 42:14). Innige, voortdurende smeking om het gezelschap van de Heilige Geest, met de oprechte bedoeling om de kinderen van onze Vader te voeden, is ons en de mensen die we liefhebben en dienen zeker tot zegen.

Het goede woord van God waarmee we moeten voeden is de eenvoudige leer van het evangelie. Wees niet bang voor eenvoud of herhaling. De Heer zelf heeft uitgelegd hoe de leer het hart van de mensen bereikt:

‘En dit is mijn leer, en het is de leer die de Vader Mij heeft gegeven; en Ik getuig van de Vader, en de Vader getuigt van Mij, en de Heilige Geest getuigt van de Vader en Mij; en Ik getuig dat de Vader overal alle mensen gebiedt zich te bekeren en in Mij te geloven.

‘En wie in Mij gelooft en zich laat dopen, die zal behouden worden; en zij zijn het die het koninkrijk Gods zullen beërven.

‘En wie niet in Mij gelooft en zich niet laat dopen, zal worden verdoemd.

‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u dat dit mijn leer is, en Ik getuig ervan namens de Vader; en wie in Mij gelooft, gelooft ook in de Vader; en de Vader zal tot hem getuigen van Mij, want Hij zal hem bezoeken met vuur en met de Heilige Geest’ (3 Nephi 11:31–35).

De Heer vergeleek vervolgens wie door dat eenvoudige woord gevoed worden en volharden, wie het celestiale koninkrijk beërven, met een kindeke. Het vergt een kinderhart om de ingevingen van de Geest te voelen, zich over te geven aan die influisteringen en te gehoorzamen. Dat wordt er gevergd, wil men gevoed worden door het goede woord van God.

De tere lammeren

En daarom kunnen we de opdracht om de nieuwe leden van de kerk te voeden zo optimistisch tegemoet zien. Hoe veel of weinig ze ook afwisten van de leer, ze hebben nederig de verordening van de doop ondergaan en het recht verworven op het gezelschap van de Heilige Geest. En aldus geven ze blijk van hun geloof, hoe teer ook — de Heiland noemt ze niet voor niets lammeren — door te doen wat de Heiland van ze vraagt.

Als hun alle vereisten van hun nieuwe lidmaatschap duidelijk en met liefde worden uitgelegd, als men ze met wijsheid roept voor een kerkfunctie, hun prestaties in die functie in liefde beoordeelt en ze met geduldige aanmoediging daarin voedt, zullen ze gesterkt worden door het gezelschap van de Heilige Geest en gevoed worden door een macht die die van ons te boven gaat. En als ze volharden, zullen zelfs de poorten der hel ze niet kunnen overwinnen.

Brigham Young heeft aangegeven hoe zij in kracht zouden toenemen: ‘Wie zich voor de Heer vernedert en op Hem vertrouwt met een volmaakt hart en bereidwillige geest, ontvangt stukje bij beetje, regel op regel, voorschrift op voorschrift, hier een beetje en daar een beetje — of “af en toe”, zoals broeder John Taylor dat zegt — totdat ze een bepaalde hoeveeheid hebben. Dan moeten ze koesteren wat ze hebben ontvangen en er voortdurend gebruik van maken; elke goede gedachte, elke goede leer en elk goed beginsel aanmoedigen, en elk goede werk verrichten dat ze maar kunnen, totdat de Heer weldra in hen als een bron is, die ontspringt ten eeuwigen leven.’2

Dat is wat er in Moroni bedoeld wordt, waar staat: ‘alleen vertrouwend op de verdiensten van Christus, die de bron en voleinder was van hun geloof’ (Moroni 6:4). De Heiland heeft het mogelijk gemaakt dat we ons zuiveren door zijn verzoening en onze gehoorzaamheid aan zijn geboden. En het is de Heiland die voeding zal geven aan hen die de waters van de doop ingaan en de gave van de Heilige Geest ontvangen. Als zij Hem altijd indachtig zijn en Hem als een kindeke gehoorzaam blijven, dan zal Hij erop toezien dat ze zijn Geest altijd bij zich hebben.

U en ik kunnen door het kleine te doen deel uitmaken van een groot werk. We zullen moeten studeren, bidden en dienen om in aanmerking te komen voor het gezelschap van de Heilige Geest. Daardoor zullen we de nieuwe leden gaan zien als waardevolle, geliefde kinderen van onze hemelse Vader en ertoe worden aangezet om ze te voeden met liefde, met de gelegenheid tot dienstbetoon, en met het goede woord van God. En dan zullen we te zijner tijd zien wat de grote zendeling Ammon beschreef aan zijn zendelingcollega’s, in dezelfde zin waarop wij collega zijn van de zendelingen die over de hele wereld werkzaam zijn:

‘Zie, het veld was rijp, en gezegend zijt gij, want gij hebt uw sikkel ingeslagen en met al uw kracht geoogst; ja, de gehele dag hebt gij gearbeid; en ziet het aantal van uw schoven! En zij zullen in de graanschuren worden vergaard, zodat zij niet verloren gaan.

‘Ja, ze zullen ten laatste dage niet worden platgeslagen door de storm, ja, noch zullen zij door de wervelwinden worden uiteengeslagen; maar wanneer de storm komt, zullen ze op hun eigen plaats worden vergaard, zodat de storm niet tot hen kan doordringen; ja, evenmin zullen ze door hevige winden worden gedreven waar het de vijand ook belieft hen heen te voeren.

‘Want ziet, zij zijn in de handen van de Heer van de oogst, en zij zijn de zijnen; en Hij zal hen ten laatsten dage opwekken’ (Alma 26:5–7).

Door eenvoudige gehoorzaamheid bieden wij de Heer de kans om de lammeren, zijn lammeren, in zijn armen te nemen en naar huis te dragen, naar hun Vader en onze Vader. Ik weet dat God de machten des hemels op ons zal uitstorten als wij ons verenigen voor het behoud van die heilige oogst aan zielen.

Noten

  1. Leringen van kerkpresidenten: Brigham Young (1997), p. 149.

  2. ‘Discourse’, Deseret News, 25 maart 1857, p. 21.