2008
De moed om een vraag te stellen
Februari 2008


De moed om een vraag te stellen

In de zomer van 1994 ging ik van school in Taipei (Taiwan) naar Miao-li, de plaats waar ik vandaan kwam, om daar mijn vakantie door te brengen. Daar nam ik een vakantiebaantje in een bloemenzaak. Mijn hart loopt over van dankbaarheid als ik denk aan wat er toen gebeurde.

Op een dag was ik planten aan het water geven toen er een man in een gemotoriseerde rolstoel stilhield om naar de bloemen te kijken. Verlegen sloeg hij mijn uitnodiging om binnen te komen af, maar om de een of andere reden maakte hij een onuitwisbare indruk op me. Daarna kwam ik hem nog verscheidene malen op straat tegen en we knikten en glimlachten dan vriendelijk naar elkaar.

Op een warme dag zat ik in een restaurant wat ijs te eten toen iemand me op de schouder tikte. Het was de man in de rolstoel. Hij was netjes gekleed en had een grote glimlach op zijn gezicht. Moedig vroeg hij me mijn naam en telefoonnummer, en vertrok.

Enkele dagen later belde hij om me naar een diner van de kerk uit te nodigen. Aangemoedigd door een vriend ging ik, al was het aarzelend. Het was een heerlijk diner en door de ontvangst die ik van de leden kreeg, had ik meteen het gevoel dat ik welkom was. Later die avond vroeg een ander kerklid mijn adres en telefoonnummer in Taipei en stuurde die gegevens naar de zendelingen daar. En zo begon mijn eeuwige band met De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

In de herfst van 1994 werd ik gedoopt en bevestigd. En in 1997 ging ik op voltijdzending. Twee jaar na mijn terugkeer trouwde ik met een teruggekeerde zendeling en stichtten we een gezin.

Al die zegeningen kreeg ik doordat een lid van de kerk de moed had me iets te vragen. Hij was toen een volslagen vreemde voor me, maar uiteindelijk was hij het die mij tot het evangelie van de Heiland bracht. Hij doet me denken aan een tekst in het Boek van Mormon: ‘Ik heb niets anders op het oog dan het eeuwigdurend welzijn van uw ziel’ (2 Nephi 2:30).