2003
Gebed voor de kinderen
Mei 2003


Gebed voor de kinderen

Als ouders kunnen we zorgen voor een stabiel leven (…) met liefde en geloof, die we op de volgende generatie overdragen, aan één kind tegelijk.

Aan het einde van de eerste dag van zijn instructies aan de getrouwe Nephieten, richtte de herrezen Jezus zijn aandacht op een bijzonder publiek dat wij vaak over het hoofd zien en soms zelfs bijna vergeten.

Er staat geschreven: ‘Hij gebood, dat hun kinderen zouden worden gebracht. (…)

‘En toen zij allen waren nedergeknield (…) knielde ook Hijzelf ter aarde neder; en ziet, Hij bad tot de Vader, en wat Hij bad, kan niet worden beschreven, (…) zulke grote en wonderbare dingen [zagen en hoorden zij] Jezus tot de Vader (…) spreken.

‘(…) Toen Jezus zijn gebed (…) had beëindigd, richtte Hij zich op; (…) [en] weende (…) en Hij nam hun kinderen één voor één, en zegende hen, en bad [weer] voor hen tot de Vader.

‘En toen Hij dit had gedaan, weende Hij wederom; [zeggende] tot de schare (…): Ziet uw kleinen.’

We weten niet precies wat de Heiland op zo’n aangrijpend moment voelde, maar we weten wel dat Hij ‘diep bedroefd’ en ‘innerlijk diep bewogen’ was wegens de vernietigende invloed die de onschuldigen altijd bedreigt.1 We weten dat Hij grote behoefte voelde om voor de kinderen te bidden en hen te zegenen.

In zo’n periode als waarin wij nu leven, of de dreiging zich nu wereldwijd, plaatselijk of in ons persoonlijk leven voordoet, bid ik ook voor de kinderen. Soms lijkt het of ze verdrinken in een zee van verleiding en zonde, of ze al overspoeld worden voordat ze zich ertegen kunnen verzetten, voordat ze er echt mee te maken krijgen. En vaak ziet het ernaar uit dat we ten minste een aantal negatieve krachten niet onder controle hebben.

Misschien hebben wij er een aantal niet onder controle, maar ik getuig met geloof in de levende God, dat Hij ze wel in bedwang kan houden. Hij leeft, en de macht van het priesterschap is werkzaam aan beide zijden van de sluier. Wij staan niet alleen, en we hoeven niet te sidderen alsof we aan onszelf zijn overgeleverd. Als wij ons deel doen, kunnen we het evangelie naleven en zijn beginselen verdedigen. We kunnen aan anderen de veilige Weg, de verlossende Waarheid, het vreugdevolle Leven bekendmaken.2 We kunnen ons zo nodig bekeren, en als we alles hebben gedaan, kunnen we bidden. Aldus kunnen we elkaar tot zegen zijn, en vooral degenen die onze bescherming het hardst nodig hebben — de kinderen. Als ouders kunnen we zorgen voor een stabiel leven zoals we dat altijd hebben gedaan — met liefde en geloof, die we op de volgende generatie overdragen, aan één kind tegelijk.

In zo’n gebed voor de kinderen bespreek ik een concreet aspect van hun veiligheid. Ik spreek bedachtzaam en liefdevol tot de volwassen leden van de kerk, ouders of anderen, die cynisch of sceptisch zijn, die niet altijd helemaal toegewijd zijn, die hun tent altijd opzetten aan de rand van het terrein van de kerkleer. Tot hen allen — leden die wij liefhebben en die wij toewensen dat ze zich prettiger voelen als ze wat dichterbij komen — zeg ik: vergeet alstublieft niet dat de volle prijs voor zo’n houding niet altijd tijdens uw leven wordt opgeëist. Nee, helaas kunnen sommige elementen oplopen tot een soort onverantwoorde, nationale schuld die uit de zak van uw kinderen en kleinkinderen betaald wordt, wat veel duurder is dan ooit in uw bedoeling lag.

In deze kerk is een zee van ruimte — en een gebod uit de Schriften — voor studie en leren, voor vergelij-king en overdenking, voor discussie en wachten op meer openbaring. Allemaal leren we ‘regel op regel, (…) voorschrift op voorschrift’3 met waar geloof als doel, wat leidt tot een werkelijk christelijke levenswijze. Er is daarbij geen plaats voor dwang of manipulatie, voor intimidatie of schijnheiligheid. Maar geen enkel kind in deze kerk mag in onzekerheid verkeren over de toewijding van zijn of haar ouders aan de Heer Jezus Christus, de herstelling van zijn kerk, de levende profeten en de apostelen, die nu, net als vroeger, de kerk leiden volgens ‘de wil des Heren, de zin des Heren, het woord des Heren, (…) en de kracht Gods tot zaligheid.’4 In zulke belangrijke geloofszaken verontschuldigen profeten zich niet als ze vragen om eenheid, om overeenstemming, in de veelzeggende betekenis die de profeet Joseph Smith aan dat laatste woord verbond.5 In elk geval scheen er, zoals ouderling Neal Maxwell eens in de wandelgangen tegen me zei, ‘geen enkel probleem met overeenstemming te bestaan op de dag dat de Rode Zee uiteenweek.’

Ouders kunnen niet zomaar wat lonken naar kritiek of cynisme om zich vervolgens te verbazen als hun kinderen er een hele romance mee aangaan. Als kinderen in zaken van geloofsovertuiging gevaar lopen meegesleurd te worden in die intellectuele of culturele stroomversnelling, moeten wij als ouders steviger dan ooit vasthouden aan hechte, niet mis te verstane normen die duidelijk herkenbaar zijn voor onze gezinsleden. Niemand heeft er baat bij als wij samen met hen over de rand vallen en ze, door het donderend geraas van de waterval heen, uitleggen dat we echt wel wisten dat de kerk waar was, dat de sleutels van het priesterschap in deze kerk waren, maar dat we niemand de vrijheid wilden ontnemen om anders te denken. Nee, we kunnen van de kinderen nauwelijks verwachten dat ze veilig aan wal komen als de ouders niet weten waar ze hun eigen schip moeten verankeren. Jesaja heeft eens, in verband met ongelovigen, een variatie op dat zinnebeeld gebruikt: ‘[hun] touwen hangen slap; zij houden de mast niet in zijn voetstuk, zij spannen het zeil niet.’6

Ik denk dat sommige ouders niet begrijpen dat zij, ondanks het feit dat zij volgens henzelf een sterk getuigenis hebben, dat geloof voor hun kinderen moeilijk waarneembaar maken. We kunnen redelijk actieve heiligen der laatste dagen zijn, maar als we geen integer, evangeliegericht leven leiden en niet op onze kinderen hebben overgebracht dat we er diep van overtuigd zijn dat de herstelling heeft plaatsgevonden en dat de kerk vanaf het eerste visioen tot op dit moment door God geleid wordt, dan kan wel eens blijken dat die kinderen, tot onze spijt maar niet tot onze verbazing, geen actieve heiligen der laatste dagen zijn.

Nog niet zo lang geleden ontmoetten zuster Holland en ik een aardige jongeman die met ons in contact kwam nadat hij had rondgekeken in de occulte wereld en diverse oosterse godsdiensten, op zoek naar een godsdienstige overtuiging. Zijn vader, gaf hij toe, geloofde helemaal nergens in. Maar zijn grootvader, vertelde hij, was eigenlijk lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. ‘Maar hij deed er niet zo veel mee’, zei de jongeman. ‘Hij sprak altijd nogal cynisch over de kerk.’ Via een cynische grootvader naar een zoon die niet weet of God bestaat, naar een kleinzoon die nu wanhopig op zoek is naar wat God al aan zijn familie had gegeven! Wat een klassiek voorbeeld van de waarschuwing die ouderling Richard L. Evans eens gaf.

Hij zei: ‘Sommige ouders denken onterecht dat ze het niet zo nauw hoeven nemen met de regels van de kerk, of ze hebben een zogenaamd liberale kijk op fundamentele zaken — ze denken dat een zekere laksheid of tolerantie geen kwaad kan — of ze onderwijzen niet, gaan niet naar de kerk, of uiten kritiek. Sommige ouders (…) lijken te denken dat ze een loopje kunnen nemen met de grondbeginselen zonder hun gezin of de toekomst van hun gezin te schaden. Maar’, merkte hij op, ‘als een ouder iets van de koers afwijkt, heb je kans dat de kinderen nog verder afdwalen.’7

Geen enkele ouder of wie dan ook, heeft ooit toestemming gekregen om, al is het onopzettelijk, te zorgen dat een kind (of iemand anders) ontrouw wordt, de kern van het geloof uit het oog verliest, alleen maar omdat we slim of onafhankelijk willen zijn. Op het gebied van godsdienst is een sceptische geest geen groter bewijs van deugd dan een gelovig hart. En analytisch uitpluizen van, bijvoorbeeld, literaire fictie kan ronduit afbrekend werken voor gezinnen die hunkeren naar geloof. Een dergelijke afwijking van de juiste koers kan een bedrieglijk langzame en subtiele uitwerking hebben. Iemand heeft eens opgemerkt: ‘Hoe weet ik wanneer ik moet gillen als je mijn badwater elke tien minuten maar één graad warmer maakt?’8

Toen ze hun heilige tabernakel in de Sinaï-woestijn oprichtten, kregen de kinderen van Israël het gebod om de touwen lang te maken en de pinnen waaraan ze vastzaten, stevig in de grond te slaan.9 Waarom? Er steken regelmatig stormen op in het leven. Maak het dus in orde, zet het vast, en doe dat steeds weer. Zelfs dan weten we dat sommige kinderen nog keuzen maken waarmee ze het hart van hun ouders breken. Zelfs als ouders alles goed doen, kunnen hun kinderen toch afdwalen. Ze houden hun keuzevrijheid. Maar zelfs in die verdrietige uren is het een troost te weten dat uw kinderen wisten dat u bent blijven geloven in Christus, in zijn ware kerk, in de sleutels van het priesterschap en in wie die sleutels dragen. Het zal u dan een troost zijn te weten dat uw kinderen, als ze verkiezen om het enge, smalle pad te verlaten, zich ervan bewust zijn dat hun ouders standvastig zijn gebleven. Bovendien zullen ze eerder op dat pad terugkeren als ze ‘tot zichzelf komen’,10 en zich het liefdevolle voorbeeld en de zachtmoedige lessen herinneren die u ze daar hebt gegeven.

Leef het evangelie zo duidelijk mogelijk na. Houd u aan uw verbonden. Uw kinderen weten dat u die hebt gesloten. Geef priesterschapszegens. En geef uw getuigenis!11 Ga er niet zomaar vanuit dat uw kinderen op eigen houtje aanvoelen wat u gelooft. De profeet Nephi zei aan het einde van zijn leven dat zij hun verslag over Christus hadden gemaakt en hun overtuiging omtrent zijn evangelie hadden opgeschreven om ‘onze kinderen [tot geloof] (…) te brengen’ — opdat ‘onze kinderen mogen weten (…) [en geloven in] de juiste weg.’12

Net als Nephi kunnen we ons afvragen wat onze kinderen weten. Van ons? En zelf? Weten onze kinderen dat we van de Schriften houden? Zien ze dat we ze lezen, onderstrepen en er dagelijks houvast aan hebben? Hebben onze kinderen ooit onverwacht een deur opengedaan en gezien dat we geknield zaten te bidden? Hebben ze gemerkt dat we niet alleen met hen, maar ook voor hen bidden, uit louter ouderlijke liefde? Weten onze kinderen dat we vasten zien als iets meer dan een moeilijke verplichting op de eerste zondag van de maand? Weten ze dat we voor hen en hun toekomst hebben gevast op dagen dat ze het niet merkten? Weten ze dat we graag in de tempel zijn, vooral omdat daar een band met hen wordt gesmeed die niet door de dood of de legioenen van de hel verbroken kunnen worden? Weten ze dat we van de plaatselijke en algemene leiders houden en ze steunen, hoe onvolmaakt ze ook zijn, wegens hun bereidheid om roepingen te aanvaarden waarom ze niet gevraagd hebben, om een rechtschapenheidsnorm in stand te houden die zij niet hebben ingesteld? Weten die kinderen dat we God met heel ons hart liefhebben en ernaar verlangen zijn eniggeboren Zoon te zien en aan zijn voeten te vallen? Ik hoop dat ze dat weten.

Broeders en zusters, onze kinderen vliegen pijlsnel uit met de motivatie die wij ze meegeven en naar het doel dat wij aangeven. En zelfs als wij die pijl bezorgd nakijken en weten dat alle kwaad de koers ervan kan veranderen, putten we moed uit de gedachte dat de belangrijkste factor die de bestemming van die pijl in dit leven bepaalt, gevormd wordt door de stabiliteit, kracht en onwrikbare overtuiging van wie de boog hanteert.13

Carl Sandberg heeft eens gezegd: ‘Een baby vertegenwoordigt Gods opinie dat het leven door moet gaan.’14 Wees sterk, voor de toekomst van die baby, en die van uzelf. Blijf geloven. Blijf liefhebben en getuigen. Blijf bidden. Die gebeden zullen gehoord en beantwoord worden als u dat het minst verwacht. Aan niemand stuurt God sneller hulp dan aan een kind — en aan de ouder van een kind.

‘En [Jezus] zeide tot hen: Ziet uw kleinen.

‘En [zij] richtten hun ogen ten hemel en zagen (…) de hemelen zich openen, en engelen als in vuur uit de hemel neerdalen; en zij kwamen neder en omringden die kleinen, en zij waren met vuur omgeven; en de engelen dienden hen.’15

Dat dit altijd zo mag zijn, bid ik ernstig — voor de kinderen — in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. 3 Nephi 17:11, 14–16, 18, 21–23.

  2. Zie Johannes 14:6.

  3. 2 Nephi 28:30.

  4. LV 68:4.

  5. Zie LV 128:13.

  6. Jesaja 33:23.

  7. Conference Report, oktober 1964, p. 135–136; cursivering toegevoegd.

  8. Marshall McLuhan, geciteerd in John Leo, ‘The Proper Place for Commercials’, U.S. News and World Report, 30 oktober 1989, p. 71.

  9. Zie Jesaja 54:2; 3 Nephi 22:2.

  10. Zie Lucas 15:17.

  11. Zie Lectures on Faith, samengesteld door Joseph Smith (1985), p. 37, voor een gezaghebbende uitspraak over de kracht die van het getuigenis van een ouder uitgaat.

  12. 2 Nephi 25:23, 26, 28; cursivering toegevoegd.

  13. Mijn dank gaat uit naar Kahlil Gibran, die mij deze metafoor aanreikte in The Prophet.

  14. The Columbia World of Quotations (1996), nr. 48047.

  15. 3 Nephi 17:23–24.