2003
Oorlog en vrede
Mei 2003


Oorlog en vrede

Ik hoop dat het volk van de Heer onderling vrede mag hebben in moeilijke tijden, aan welke overheid of partij zij ook trouw zijn.

Broeders en zusters, toen ik afgelopen zondag in mijn studeerkamer zat na te denken over wat ik vandaag zou zeggen, kreeg ik een telefoontje met de mededeling dat onderofficier James W. Cawley van de mariniers ergens in Irak was gesneuveld. Hij was 41 jaar en laat een vrouw en twee kleine kinderen achter.

Twintig jaar geleden was ouderling Cawley voor de kerk op zending in Japan. Net als zoveel anderen was hij opgegroeid in de kerk, had hij in zijn jeugd gespeeld, had hij als diaken het avondmaal rondgediend, en was hij waardig bevonden om op zending te gaan en het Japanse volk het evangelie van vrede te leren. Hij keerde terug naar huis, werd marinier, trouwde, werd politieman, en werd toen weer opgeroepen voor actieve militaire dienst, waaraan hij zonder dralen gehoor gaf.

Zijn leven, zijn zending, zijn militaire dienst en zijn dood lijken een afspiegeling van de tegenstellingen tussen het evangelie van vrede en de ellende van oorlog.

En dus wil ik iets zeggen over de oorlog en het evangelie dat wij verkondigen. Ik heb er tijdens onze conferentie in oktober 2001 ook al iets over gezegd. Toen ik bij die gelegenheid sprak, was de strijd tegen het terrorisme losgebarsten. De huidige oorlog is eigenlijk een uitvloeisel en voortzetting van dat conflict. Hopelijk is hij spoedig verleden tijd.

Nu ik deze aangelegenheid ga bespreken, probeer ik leiding te ontvangen van de Heilige Geest. Ik heb hier veel over gebeden en nagedacht. Ik erken dat het een uiterst gevoelig onderwerp is voor een internationaal publiek, waaronder mensen die niet van ons geloof zijn.

De landen der aarde zijn verdeeld in hun meningen over de huidige situatie. De emoties lopen hoog op. Er zijn demonstraties voor en tegen de oorlog. Wij zijn nu een wereldkerk met leden in de meeste landen die over deze kwestie hebben geredetwist. Onze leden hadden er hun eigen mening over. En ze maakten zich er zorgen over.

Het verschijnsel oorlog is uiteraard niet nieuw. De wapens veranderen. Er wordt voortdurend gewerkt aan de ontwikkeling van wapens om te doden en vernietigen. Maar door de eeuwen heen is er altijd al strijd geweest om vrijwel dezelfde kwesties.

In het boek Openbaring staat iets over wat een verschrikkelijke strijd moet zijn geweest om de overtuiging en de trouw van Gods kinderen. Het is de moeite waard om nog eens aan te halen:

‘En er kwam oorlog in de hemel; Michaël en zijn engelen hadden oorlog te voeren tegen de draak; ook de draak en zijn engelen voerden oorlog,

‘maar hij kon geen standhouden, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden.

‘En de grote draak werd (op de aarde) geworpen, de oude slang, die genaamd wordt duivel en de satan, die de gehele wereld verleidt; hij werd op de aarde geworpen en zijn engelen met hem’ (Openbaring 12:7–9).

Jesaja zegt ook iets over die grote strijd (zie Jesaja 14:12–20). Hedendaagse openbaring werpt er nog wat meer licht op (zie LV 76:25–29), alsmede het boek Mozes (zie Mozes 4:1–4), waarin wij lezen over het plan van Satan om de keuzevrijheid van de mens te vernietigen.

Soms zijn wij geneigd om de grote wereldrijken uit het verleden te verheerlijken, bijvoorbeeld het Ottomaanse Rijk, het Romeinse Rijk, het Byzantijnse Rijk, en — korter geleden — het grote Britse Rijk. Maar elk van die rijken heeft een duistere kant. Ze hebben een lugubere, tragische achtergrond van wrede verovering, onderwerping, verdrukking, en hebben astronomische aantallen levens en rijkdommen gekost.

De grote Engelse schrijver Thomas Carlyle heeft eens de volgende ironische opmerking gemaakt: ‘God moet wel hardop lachen, als dat kan, als hij zijn wonderlijke marionetten hier beneden bezig ziet.’ (Geciteerd in Sartor Resartus, [1836], p. 182.) Ik denk dat onze Vader in de hemel geweend heeft toen Hij neerkeek op zijn kinderen die door de eeuwen heen hun goddelijk geboorterecht verkwanselden in meedogenloze vernietiging van elkaar.

In de loop van de geschiedenis zijn er van tijd tot tijd tirannen opgestaan die hun eigen volk hebben verdrukt en de wereld bedreigd. Dat lijkt nu ook het geval te zijn, en daarom zijn er grote en schrikwekkende strijdkrachten met geavanceerd en angstaanjagend wapentuig in een strijd verwikkeld.

Veel van onze eigen leden waren bij deze strijd betrokken. We hebben op de tv en in de krant betraande gezichten gezien van kinderen die zich vasthielden aan hun vader, die in uniform afreisde naar het strijdtoneel.

In een ontroerende brief die ik afgelopen week heb ontvangen, schrijft een moeder over haar zoon, een marinier die nu al voor de tweede keer in het Midden-Oosten in een oorlog vecht. Ze zegt dat hij vlak vóór hij de eerste keer werd ingezet ‘(…) met verlof thuiskwam en vroeg of ik mee ging wandelen. (…) Hij sloeg zijn arm om me heen en sprak over het feit dat hij ten strijde zou trekken. Hij (…) zei: “Mam, ik moet gaan, zodat u en onze familie vrij kunnen zijn, vrij om te aanbidden Wie u wilt. (…) En als het mij mijn leven kost, (…) dan is het de moeite waard om mijn leven daarvoor te geven.” Hij is er nu weer en heeft onlangs aan zijn familie geschreven: ‘Ik ben er trots op om hier mijn land en onze levenswijze te dienen. (…) Ik voel me veel veiliger als ik bedenk dat onze hemelse Vader bij mij is.’

Er zijn andere moeders, onschuldige burgers, die angstig hun kinderen vasthouden en wanhopige smeekbeden opzenden naar de hemel terwijl de aarde onder hun voeten schudt en dodelijke raketten door de donkere lucht gieren.

Er zijn in deze verschrikkelijke strijd al slachtoffers en er komen er misschien nog meer. En de openbare protesten zullen waarschijnlijk doorgaan. Leiders van andere landen hebben ondubbelzinnig de strategie van de coalitie veroordeeld.

De vraag is: ‘Wat is het standpunt van de kerk in deze kwestie?’

Laten we eerst duidelijk maken dat wij geen enkel bezwaar hebben tegen moslims of tegen leden van enig ander geloof. Wij erkennen en onderwijzen dat alle mensen op aarde tot de familie van God behoren. En daar Hij onze Vader is, zijn wij broeders en zusters met familieverplichtingen tegenover elkaar.

Maar als burgers staan wij allen onder leiding van onze overheid. Zij hebben toegang tot meer politieke en militaire informatie dan de burgers in het algemeen. Militairen hebben tegenover hun overheid de verplichting om de wil van de zittende heerser uit te voeren. Toen zij in militaire dienst gingen, sloten zij een contract waardoor zij gebonden zijn, en waarop zij met plichtsbetrachting gereageerd hebben.

In een van onze geloofsartikelen staat: ‘Wij geloven onderworpen te moeten zijn aan koningen, presidenten, heersers en overheidsdienaren, en de wet te moeten gehoorzamen, eerbiedigen en hooghouden’ (Geloofsartikelen 1:12).

Maar in hedendaagse openbaring staat: ‘Verwerpt […] oorlog en verkondigt vrede’ (LV 98:16).

In een democratie kunnen we oorlog verwerpen en vrede verkondigen. Er is ruimte voor meningsverschillen. Velen hebben hun mening geuit, en met grote nadruk. Dat is hun goed recht. Dat is hun recht, zolang ze het binnen de grenzen van de wet doen. Maar wij moeten ons allen ook bewust zijn van een andere verantwoordelijkheid, die van doorslaggevend belang is, waardoor ik mijn gevoelens en trouw laat leiden in deze situatie.

Toen er oorlog woedde tussen de Nephieten en de Lamanieten, zo staat er in de Schriften, werden ‘de Nephieten […] echter door een betere beweegreden aangevuurd, want zij streden niet voor (…) macht, maar zij streden voor hun huis en haard en hun vrijheden, hun vrouwen en hun kinderen en hun alles, ja, voor hun eredienst en hun kerk.

‘En zij deden, wat zij als hun plicht gevoelden, die zij hun God waren verschuldigd’ (Alma 43:45–46).

De Heer zei tegen hen: ‘Gij moet uw gezinnen tot bloedvergieten toe verdedigen’ (Alma 43:47).

En Moroni scheurde ‘zijn kleed en nam er een stuk van en schreef hierop: Ter gedachtenis aan onze God, onze godsdienst, en vrijheid en onze vrede, onze vrouwen en onze kinderen; en hij hechtte het aan het einde van een staak.

‘En hij maakte zijn helm vast en zijn borstharnas en zijn schilden, en gordde zijn wapenrusting om zijn lendenen; en hij nam de staak, aan het einde waarvan het stuk van zijn kleed was bevestigd — en hij noemde het de banier der vrijheid — en hij boog zich ter aarde en bad vurig tot zijn God, dat zijn broederen de zegeningen der vrijheid mochten genieten’ (Alma 46:12–13).

Uit deze en andere teksten wordt duidelijk dat er tijden en omstandigheden zijn waarop volken gerechtvaardigd zijn, en in feite zelfs de plicht hebben, om te vechten voor hun gezin en hun vrijheid, en tegen tirannie, bedreiging en verdrukking.

Uiteindelijk zijn wij als leden van deze kerk mensen van vrede. Wij zijn volgelingen van onze Verlosser, de Heer Jezus Christus, die de Vredevorst is. Maar zelfs Hij heeft gezegd: ‘Meent niet, dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op de aarde; Ik ben niet gekomen om vrede te brengen, maar het zwaard’ (Matteüs 10:34).

Daarmee schaart Hij ons in de rangen van hen die naar vrede verlangen, vrede verkondigen, aan vrede werken, maar die tevens burgers van hun land zijn en onderworpen aan de wetten van hun regering. Bovendien zijn wij mensen die van vrijheid houden, toegewijd aan de verdediging van de vrijheid, als die in het geding is. Ik geloof dat God mensen in uniform niet verantwoordelijk houdt voor de bevelen die zij als vertegenwoordiger van hun regering uitvoeren, bevelen die zij volgens de wet moeten opvolgen. Het is zelfs mogelijk dat Hij ons wél verantwoordelijk houdt als wij diegenen hinderen die in een strijd zijn verwikkeld met krachten van het kwaad en van verdrukking.

Nu is er wel veel dat wij kunnen en moeten doen in deze gevaarlijke tijd. Wij kunnen de kwestie zoals wij die zien op zijn merites beoordelen en er onze mening over geven, maar laten wij nooit betrokken raken bij kwade woorden of werken inzake onze broeders en zusters uit verschillende landen, aan welke kant die landen ook staan. Politieke geschillen rechtvaardigen nooit haat of wrok. Ik hoop dat het volk van de Heer onderling vrede mag hebben in moeilijke tijden, aan welke overheid of partij zij ook trouw zijn.

Laten wij bidden voor hen die door hun regering onder de wapenen zijn geroepen, en bidden dat zij door de hemel beschermd worden, zodat zij veilig naar hun dierbaren kunnen terugkeren.

Tot onze broeders en zusters die gevaar lopen, zeggen wij dat wij voor u bidden. Wij bidden dat de Heer over u zal waken en u bewaren voor letsel, en dat u veilig naar huis mag terugkeren en verder gaan met uw leven. Wij weten dat u niet in het land met het opwaaiende zand en de onmenselijke hitte bent omdat u zo graag oorlogje speelt. De omvang van uw toewijding is af te meten aan uw bereidheid om uw leven te geven voor dat waar u in gelooft.

Wij weten dat sommigen zijn gesneuveld en dat anderen misschien nog sterven in deze verhitte en dodelijke strijd. Wij kunnen alles doen wat in ons vermogen ligt om troost te bieden aan hen die dierbaren verloren hebben. Mogen zij die rouwen troost ontvangen, de troost die alleen van Christus, de Verlosser, komt. Hij was het die tegen zijn geliefde discipelen zei:

‘Uw hart worde niet ontroerd; gij gelooft in God, gelooft ook in Mij.

‘In het huis mijns Vaders zijn vele woningen — anders zou Ik het u gezegd hebben. Want Ik ga heen om u plaats te bereiden (…) opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben.

‘Mijn vrede geef Ik u; niet gelijk de wereld die geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd of versaagd’ (Johannes 14:1–3, 27).

Wij doen een beroep op de Heer, die grote kracht heeft en oneindige macht, om een eind te maken aan de strijd, een eind dat een beter leven voor alle betrokkenen betekent. De Heer heeft gezegd: ‘Want Ik, de Here, regeer boven in de hemelen en over de [legers] der aarde’ (LV 60:4).

Wij kunnen hopen op, en bidden om, de heerlijke dag die de profeet Jesaja heeft voorzegd: ‘Dan zullen [de mensen] hun zwaarden tot ploegscharen omsmeden en hun speren tot snoeimessen; geen volk zal tegen een ander volk het zwaard opheffen, en zij zullen de oorlog niet meer leren’ (Jesaja 2:4).

Zelfs in een kwade wereld kunnen wij zo leven dat we de bescherming van onze Vader in de hemel verdienen. Wij kunnen als de rechtschapenen zijn die te midden van het kwaad van Sodom en Gomorra leven. Abraham smeekte de Heer om die steden te sparen ten behoeve van de rechtschapen mensen. (Zie Genesis 18:20–32.)

En boven alles kunnen wij in ons hart het heil van de Heer Jezus Christus aankweken en aan de wereld verkondigen. Door zijn zoenoffer zijn wij ervan verzekerd dat het leven aan de andere kant van de sluier des doods doorgaat. Wij kunnen het evangelie verkondigen dat zal leiden tot de verhoging van de gehoorzamen.

Zelfs als het wapengekletter van de oorlog in een dodelijke serenade weerklinkt, en duister en haat de overhand hebben in het hart van sommige mensen, tekent zich tegen de achtergrond de onverzettelijke, geruststellende, troostende, liefdevolle en stille gestalte af van de Zoon van God, de Verlosser van de wereld. Wij verkondigen met Paulus:

‘Want ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch machten, noch heden noch toekomst, noch krachten,

‘Noch hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus Jezus, onze Here’ (Romeinen 8:38–39).

Dit leven is slechts één hoofdstuk in het eeuwige plan van onze Vader. Het is vol strijd en schijnbare tegenstrijdigheden. Sommige mensen sterven jong. Sommige worden oud. Dat kunnen wij niet verklaren. Maar wij aanvaarden dat omdat wij weten dat wij door het zoenoffer van onze Heer allemaal verder zullen leven, met de troost dat Hij ons oneindig liefheeft.

Hij heeft gezegd: ‘Leer van Mij, en luister naar mijn woorden; wandel in de ootmoed van mijn Geest, en in Mij zult gij vrede hebben’ (LV 19:23).

En daar moeten we, broeders en zusters, vol geloof op vertrouwen. Ongeacht de omstandigheden hebben wij de troost en vrede van Christus, onze Heiland, onze Verlosser, de levende Zoon van de levende God. Daarvan getuig ik zijn heilige naam, de naam van Jezus Christus. Amen.