2003
Sta pal op de plaats die u is toegewezen
Mei 2003


Sta pal op de plaats die u is toegewezen

Mogen wij anderen de helpende hand toesteken, en redden wie uit de boot zijn gevallen, opdat geen waardevolle ziel verloren gaat.

We maken vanavond deel uit van een grote groep priesterschapsdragers, zowel hier in het Conferentiecentrum als elders in de wereld. Sommigen dragen het Aäronisch priesterschap, anderen het Melchizedeks priesterschap.

President Stephen L. Richards, voormalig raadgever van president David O. McKay, heeft gezegd: ‘Gewoonlijk wordt het priesterschap eenvoudig omschreven als “de macht van God aan de mens overgedragen.”’ Hij zei verder: ‘Deze definitie is volgens mij correct. Maar om praktische redenen geef ik er de voorkeur aan om het priesterschap in termen van dienstverlening te omschrijven en ik noem het vaak “het volmaakte plan van dienstverlening”. (…) Het is een instrument van dienstverlening (…) en wie er niet in slaagt om het te gebruiken, staat op het punt om het te verliezen. Ons is door openbaring immers duidelijk verteld dat wie het verwaarloost, “niet waardig zal bevonden worden om te blijven staan.”’1

In de ring Pioneer in Salt Lake City, waar ik zowel het Aäronisch als het Melchizedeks priesterschap heb ontvangen, zijn we vertrouwd gemaakt met de Schriften, waaronder afdeling 20, 84 en 107 van de Leer en Verbonden. In die afdelingen lezen we over het priesterschap en het bestuur van de kerk.

Vanavond wil ik vooral een vers uit afdeling 107 bespreken: ‘Laat daarom nu een ieder met zijn plicht bekend worden, en het ambt, waartoe hij is aangesteld, met alle ijver leren uitoefenen.’2

President Harold B. Lee heeft herhaaldelijk gezegd: ‘Als iemand priesterschapsdrager wordt, wordt hij een vertegenwoordiger van de Heer. Hij moet begrijpen dat hij in zijn roeping bezig is met het werk van de Heer.’3

We zien in deze afdelingen ook welke taken quorumpresidiums hebben, en dat we behalve voor onszelf ook voor anderen verantwoordelijk zijn.

Ik weet zeker dat de kerk nu sterker is dan ooit. Als ik zie hoe actief onze jeugd is, zie ik een generatie vol geloof en toewijding aan de waarheid. Toch vallen sommigen uit de boot. Ze hebben andere interessen waardoor ze hun taak in de kerk verwaarlozen. We mogen die waardevolle zielen niet verliezen.

Er zijn steeds meer toekomstige ouderlingen die niet naar de kerk komen en hun taak in de kerk niet vervullen. Aan die situatie kan en moet iets worden gedaan. Dat is onze taak. Er moeten opdrachten gegeven worden en we moeten onverwijld aan het werk gaan.

De presidiums van de Aäronische-priesterschapsquorums kunnen onder leiding van de bisschap en de quorumadviseurs, gemachtigd worden om anderen de hand toe te steken en te redden.

De Heer heeft gezegd: ‘Gedenkt, dat de waarde van zielen groot is in Gods ogen, (…) en hoe groot is zijn vreugde over de ziel, die zich bekeert!’4

Soms lijkt die taak te groot. We kunnen frisse moed putten uit het leven van Gideon van weleer, die met zijn kleine leger tegen de Midjanieten en Amalekieten moest vechten. U herinnert zich hoe Gideon met zijn leger tegenover de enorme legermacht kwam te staan die qua uitrusting en aantal ver in de meerderheid was. In het boek Richteren in het Oude Testament staat dat die vijand, de Midjanieten en Amalekieten samen , ‘in de vlakte [lag], talrijk als sprinkhanen, en hun kamelen waren ontelbaar, talrijk als het zand aan de oever der zee.’5 Gideon vroeg de almachtige God om kracht.

Tot zijn verbazing kreeg Gideon van de Heer te horen dat Hij de vijand niet aan hen kon overleveren omdat hij teveel manschappen had. Anders zouden ze kunnen zeggen: ‘Mijn eigen hand heeft mij verlost’.6 Gideon moest tot zijn volk zeggen: ‘Wie bang is en beeft, kere terug en sluipe weg van het gebergte Gilead. Toen keerden er tweeëntwintigduizend van het krijgsvolk terug en er bleven tienduizend over.’7

Toen zei de Heer: ‘Nog is er te veel krijgsvolk.’8 Hij gaf Gideon instructies om de mannen naar het water te brengen en op te letten hoe zij ervan dronken. Wie het water opslurpten, werden in een groep gezet, en wie op hun knieën gingen liggen om te drinken, hoorden bij een andere groep. De Heer zei tegen Gideon: ‘Door de driehonderd mannen, die geslurpt hebben, zal Ik u verlossen: Ik zal Midjan in uw macht geven; maar al het overige volk kan heengaan, ieder naar zijn woonplaats.’9

Gideon keerde terug naar zijn manschappen en zei tegen hen: ‘Staat op, want de Here heeft de legerplaats van Midjan in uw macht gegeven.’10 Toen verdeelde hij de driehonderd man in drie groepen en gaf hun allemaal een hoorn en een lege kruik in de hand met een fakkel erin. En Hij zei tegen hen:

‘Gij moet op mij letten en doen als ik. Zie, wanneer ik aan de buitenrand van de legerplaats gekomen ben, doet dan als ik:

‘Wanneer ik op de hoorn blaas met allen die bij mij zijn, dan moet ook gij op de hoorns blazen, rondom de gehele legerplaats en roepen: Voor de Here en voor Gideon!’ Hij zei eigenlijk: ‘Volg mij.’ Letterlijk zei hij: ‘Gij moet (…) doen als ik.’11

Op het signaal van de leider bliezen Gideons manschappen op de hoorns, braken de kruiken en riepen: ‘Het zwaard van de Here en van Gideon.’ De Schrift vermeldt de afloop van die beslissende strijd: ‘Daarbij bleven zij staan, ieder op zijn plaats’, en ze behaalden de overwinning.12

Huisonderwijs is onderdeel van het hedendaagse reddingsplan. Toen president David O. McKay dat aan alle algemene autoriteiten voorlegde, zei hij: ‘Huisonderwijs is een van onze dringendste en dankbaarste mogelijkheden om de kinderen van onze Vader te voeden, te inspireren, te adviseren en te leiden. (…) Het is een goddelijke taak, een goddelijke roeping. Als huisonderwijzers hebben we de taak om in elk gezin en elk hart de Geest van God te brengen.’13

In bepaalde gebieden waar niet genoeg krachtige Melchizedeks-priesterschapsdragers zijn, kunnen ringpresidenten en bisschoppen, in overleg met de zendingspresident, voltijdzendelingen inschakelen om minderactieven en gezinnen waar niet allen lid zijn, te bezoeken. Dat stimuleert niet alleen de zendingsgeest in het gezin, maar het is ook een ideale gelegenheid om goede verwijzingen te krijgen.

In de loop van de jaren heb ik overal ter wereld veel ringen bezocht. Er waren ringen waar de leiders van de ring en de wijken, uit noodzaak of uit plichtsbesef, ophielden met handenwringen, hun mouwen opstroopten en, met de hulp van de Heer, aan het werk gingen. Ze brachten mannen zover dat ze voor het Melchizedeks priesterschap in aanmerking kwamen en met hun vrouw en kinderen voor hun begiftiging en verzegeling naar de heilige tempel gingen.

Ik zal een paar korte voorbeelden geven.

Toen ik enkele jaren geleden de ring Millcreek in Salt Lake City bezocht, hoorde ik dat iets meer dan honderd toekomstige ouderlingen het jaar daarvoor tot ouderling waren geordend. Ik vroeg president James Clegg naar het geheim van zijn succes. Hoewel hij te bescheiden was om de eer op te eisen, onthulde een van zijn raadgevers dat president Clegg, die het probleem had onderkend, elke toekomstige ouderling persoonlijk had geroepen en met elk van hen een afspraak had gemaakt voor een gesprek onder vier ogen. Tijdens dat gesprek sprak president Clegg over de tempel van de Heer, over de verlossende verordeningen en de verbonden die daar gesloten worden, en hij besloot het gesprek met de vraag: ‘Wilt u niet graag met uw lieve vrouw en kinderen naar het huis des Heren, om voor eeuwig als gezin bij elkaar te kunnen zijn?’ Daarop kreeg hij een bevestigend beantwoord, het heractiveringsproces werd voortgezet, en het doel werd bereikt.

In 1952 bestond de wijk Rose-Park 3 grotendeels uit gezinnen waarvan de vader of de echtgenoot alleen het Aäronisch priesterschap, en niet het Melchizedeks priesterschap droeg. Broeder L. Brent Goates werd geroepen als bisschop. Hij vroeg een minderactieve broeder in de wijk, Ernest Skinner, om hulp bij de heractivering van de 29 volwassen broeders in de wijk die het ambt van leraar in het Aäronisch priesterschap droegen, en die mannen ertoe te brengen om met hun gezin naar de tempel te gaan. Omdat hij zelf minderactief was, aarzelde broeder Skinner eerst, maar uiteindelijk zegde hij toe dat hij zijn best zou doen. Hij ging op bezoek bij de minderactieve, volwassen leraren en probeerde hun inzicht te geven in hun functie als priesterschapsleider en als man en vader in hun gezin. Weldra boden sommige minderactieve broeders aan om hem bij zijn taak te helpen. Een voor een werden ze weer actief en gingen ze met hun gezin naar de tempel.

Op een dag ontmoette de wijkadministrateur bij de kassa van de supermarkt de laatste van de groep die naar de tempel was geweest. Over het feit dat hij de laatste was, zei de man: ‘Ik heb toegekeken hoe die hele groep in onze wijk actief werd en naar de tempel ging. Als ik me had kunnen voorstellen hoe prachtig het was in de tempel en hoe het mijn leven voor altijd zou veranderen, had ik me nooit als laatste van de 29 in de tempel laten verzegelen.’

In beide gevallen waren er vier elementen die tot succes leidden:

  1. De wijk maakte gebruik van de mogelijkheid tot heractivering.

  2. De bisschop van de wijk was erbij betrokken.

  3. Er werd gezorgd voor bekwame en geïnspireerde leerkrachten.

  4. Iedereen kreeg persoonlijke aandacht.

Broeders, denk eraan dat koning Benjamin heeft gezegd ‘dat, wanneer gij in de dienst van uw naasten zijt, gij louter in de dienst van uw God zijt.’14

Laten we contact leggen met de mensen die onze hulp zo hard nodig hebben en ze redden en op een hoger plan brengen. Laten we nadenken over de behoeften van minderactieve priesterschapsdragers en hun vrouw en kinderen. Mogen wij luisteren naar de onuitgesproken boodschap van hun hart:

Leid mij, help mij, blijf dicht bij mij,

vraag ik hun steeds weer,

leer mij al wat ik moet doen,

dat ik tot Hem wederkeer.’15

Heractiveren is geen werk voor een luiaard of een dromer. Kinderen worden groot, ouders worden ouder, de tijd verglijdt. Negeer een ingeving niet, maar kom in actie, de Heer opent de weg.

Vaak moeten we de hemelse deugd, geduld, oefenen. Als bisschop kreeg ik de ingeving om bij iemand langs te gaan wiens vrouw en kinderen enigszins actief waren. Die man had echter nooit interesse getoond. Op een hete zomerdag klopte ik bij Harold G. Gallacher op zijn hordeur. Ik zag dat broeder Gallacher in zijn stoel de krant zat te lezen. ‘Wie is daar?’ riep hij, zonder op te kijken.

‘Uw bisschop’, antwoordde ik. ‘Ik kom kennismaken en u dringend verzoeken om met uw gezin naar de kerk te komen.’

‘Nee, ik heb het te druk’, luidde het laatdunkende antwoord. Hij keek niet eens op. Ik bedankte hem dat hij geluisterd had, en vertrok.

Kort daarna verhuisde de familie Gallacher naar Californië. De jaren gingen voorbij. Toen ik als lid van het Quorum der Twaalf op mijn kantoor zat te werken, belde mijn secretaresse: ‘Broeder Gallacher die ooit bij uw wijk hoorde, wil u graag spreken. Hij zit hier.’

Ik antwoordde: ‘Vraag of hij Harold G. Gallacher is, die met zijn gezin op Vissing Place woonde op de hoek van West Temple en Fifth Street South.

Ze zei: ‘Hij is het.’

Ik vroeg of ze hem binnen wilde laten. We hadden een plezierig gesprek over zijn gezin. Hij vertelde: ‘Ik kom mijn excuses aanbieden omdat ik lang geleden op die zomerdag niet uit mijn stoel ben gekomen om u binnen te laten.’ Ik vroeg of hij actief in de kerk was. Met een glimlach antwoordde hij: ‘Ik ben tweede raadgever in de bisschap van onze wijk. Uw verzoek om naar de kerk te komen, en mijn afwijzende antwoord, hebben me zo beziggehouden, dat ik besloot er iets aan te doen.’

Harold en ik hebben elkaar vaak bezocht voordat hij overleed. De Gallachers en hun kinderen hebben veel roepingen in de kerk vervuld. Een van de jongste kleinkinderen vervult nu een voltijdzending.

Tot de vele zendelingen die vanavond luisteren, wil ik zeggen dat het zaad van een getuigenis vaak niet direct ontkiemt en tot bloei komt. Brood dat we op het water werpen, vinden we pas na vele dagen terug. Maar terugkomen doet het.

Op een avond nam ik de telefoon op en hoorde iemand vragen: ‘Bent u familie van ene ouderling Monson die jaren geleden in het zendingsgebied New England op zending is geweest?’

Ik antwoordde ontkennend. De man aan de andere kant van de lijn stelde zich voor als broeder Leonardo Gambardella en vertelde dat een zekere ouderling Monson en ene ouderling Bonner lang geleden bij hem aan de deur waren geweest en hem en zijn vrouw hun getuigenis hadden gegeven. Ze hadden geluisterd, maar er verder niets mee gedaan. Daarna verhuisden ze naar Californië waar ze, zo’n dertien jaar later, opnieuw de waarheid vonden, zich bekeerden en lieten dopen. Broeder Gambardella vroeg toen of hij op de een of andere manier de ouderlingen kon bereiken die voor het eerst met hem hadden gesproken, zodat hij ze kon bedanken voor hun getuigenis dat hem en zijn vrouw was bijgebleven.

Ik keek het na. Ik vond het adres van de zendelingen. Ze waren nu getrouwd en hadden een gezin. Kunt u zich voorstellen hoe verbaasd ze waren toen ik belde en het goede nieuws vertelde — dat hun inspanningen van vroeger toch veel succes hadden gehad. Ze herinnerden zich de familie Gambardella direct. Ik regelde een telefonische vergadering zodat ze hen zelf konden feliciteren en welkom heten in de kerk. Dat deden ze. Er vielen tranen, maar het waren tranen van vreugde.

Edwin Markham schreef het volgende:

Het lot maakt ons tot broeders;

Niemand leeft voor zichzelf.

Alles wat we aan anderen geven

Komt bij ons terug.16

Ik bid vanavond dat ieder van ons die het priesterschap draagt, weet wat zijn verantwoordelijkheid is, dat we staan op de ons toegewezen plaats, en dat we eensgezind onze Leider, de Heer Jezus Christus, volgen — en zijn profeet, president Gordon B. Hinckley. Mogen wij anderen de helpende hand toesteken, en redden wie uit de boot zijn gevallen, opdat geen waardevolle ziel verloren gaat.

In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Conference Report, april 1937, p. 46.

  2. LV 107:99.

  3. Stand Ye in Holy Places (1974), p. 255.

  4. LV 18:10, 13.

  5. Richteren 7:12.

  6. Richteren 7:2.

  7. Richteren 7:3.

  8. Richteren 7:4.

  9. Richteren 7:7.

  10. Richteren 7:15.

  11. Richteren 7:17–18.

  12. Richteren 7:18, 21. Zie ook Richteren 6 en 7.

  13. Priesthood Home Teaching Handbook, herziene uitgave (1967), II–III.

  14. Mosiah 2:17.

  15. Naomi W. Randall, ‘Ik ben een kind van God’, Lofzang 195.

  16. ‘A Creed’, bezorgd door James Dalton, Masterpieces of Religious Verse (1948), p. 464.