2006
Het beschadigde goed maken
Mei 2006


Het beschadigde goed maken

Wanneer Hij tot de armen van geest, ‘Kom tot Mij’ zegt, bedoelt Hij te zeggen dat Hij een uitweg weet en dat Hij de weg opwaarts weet.

De eerste woorden van Jezus in zijn luisterrijke bergrede waren gericht tot gekwelden, moedelozen en terneergeslagenen. ‘Zalig de armen van geest’, sprak Hij, ‘want hunner is het Koninkrijk der hemelen.’1 Of u nu tot De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen behoort of tot de tienduizenden andersgelovigen die deze ochtend meeluisteren, mijn boodschap is bestemd voor wie persoonlijke problemen en zorgen in het gezin hebben, voor wie onder conflictueus vuur liggen in de eenzame schuttersput van het hart, voor wie dreigen te verdrinken in radeloze golven, die soms als een tsoenami over de ziel slaan. Ik richt mij vooral tot u die vindt dat uw leven naar het zich laat aanzien onherstelbaar beschadigd is.

Aan u allen bied ik de zekerste en zoetste remedie aan die ik ken. Zij is duidelijk verwoord door de Heiland der wereld. Hij heeft dat aan het begin en aan het eind van zijn bediening gedaan. Hij richtte zich tot gelovigen en tot hen die er sceptisch tegenover stonden. Hij heeft tot iedereen, ongeacht hun problemen, gezegd:

‘Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven;

neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen.’2

In die belofte is de eerste zinsnede ‘Komt tot Mij’ van essentieel belang. Zij is de sleutel tot de rust en vrede die wij zoeken. Toen de herrezen Heiland in de nieuwe wereld de Nephieten bij de tempel toesprak, begon Hij als volgt: ‘Ja, gezegend zijn de armen van geest, die tot Mij komen, want hunner is het koninkrijk van de hemel.’3

Toen Andreas en Johannes Christus voor het eerst hoorden spreken, waren ze zo onder de indruk dat ze Hem volgden toen Hij de schare verliet. Toen Jezus in de gaten kreeg dat Hij werd gevolgd, keerde Hij zich om en vroeg de twee mannen: ‘Wat zoekt gij?’ Zij antwoordden: ‘Waar houdt Gij verblijf?’ Christus antwoordde: ‘Komt en gij zult het zien.’ De volgende dag vond Hij nog een discipel, Filippus, en zei tegen hem: ‘Volg Mij.’4 Niet lang daarna gaf Hij, toen Hij Petrus en andere apostelen riep, dezelfde uitnodiging. ‘Komt achter Mij’,5 zei Hij toen.

Het is duidelijk dat de plicht en eerste vereiste van ieder mens ligt opgesloten in die korte zinsneden uit verscheidene momenten in de aardse bediening van de Heiland. Hij zegt tegen ons: ‘Vertrouw Mij, leer van Mij, doe wat Ik doe. En dan, wanneer u daar loopt waar Ik naar op weg ben’, zegt Hij, ‘kunnen we praten over waar u naar op weg bent, en over uw zorgen en problemen. Als u Mij volgt, zal Ik u uit de duisternis leiden’, belooft Hij. ‘Ik zal uw gebeden beantwoorden. Ik zal uw ziel rust schenken.’

Dierbare vrienden, er is volgens mij geen andere weg te gaan om in deze wereld met zijn vele valkuilen en problemen te slagen of veilig te zijn. Er is volgens mij geen andere manier om onze lasten te dragen of beslag te leggen op wat Jakob in het Boek van Mormon ‘dat geluk dat de heiligen is bereid’6 noemt.

Maar hoe komt iemand tot Christus, hoe geeft iemand gehoor aan deze permanente uitnodiging? In de Schriften staan heel wat voorbeelden en manieren. U bent goed op de hoogte van de meest fundamentele. De gemakkelijkste en eerste komt gewoonweg uit het verlangen van ons hart voort, de meest fundamentele vorm van geloof die we kennen. Al kunt u niet meer doen dan verlangen te geloven, zegt Alma, al kunt u maar een sprankje geloof oefenen en maar een klein plekje inruimen waar de beloften van God zich kunnen nestelen, dan is dat genoeg om te beginnen.7 Gewoon vertrouwen, met maar een ‘molecuul’ geloof — gewoonweg hopen op datgene wat nog niet zichtbaar is in uw leven, maar wat niettemin echt bewaarheid kan worden8 — die eenvoudige stap, met onze blik op de Heer Jezus Christus gericht, is altijd en zal altijd het eerste beginsel van zijn eeuwige evangelie zijn, de eerste stap bij de wanhoop vandaan.

Ten tweede moeten we verandering aanbrengen in alles wat deel uitmaakt van het probleem. Kortom, we moeten ons bekeren, en er is volgens mij geen hoopvoller en bemoedigender woord in de christelijke woordenschat. We danken onze Vader in de hemel dat ons is toegestaan om ons te veranderen, we danken Jezus dat we kunnen veranderen, want uiteindelijk lukt ons dat alleen met hun goddelijke hulp. Zeker niet alles waaronder we lijden, is het gevolg van onze daden. Vaak ligt de oorzaak in de daden van anderen of gewoon in de gang van het leven zelf. Maar alles wat wij kunnen veranderen, moeten we veranderen. Al het overige moeten we naast ons neerleggen. Daarmee krijgen we toegang tot Jezus’ verzoening, en wel zo onbelemmerd als onze tekortkomingen ons toestaan. Hij zal voor de rest zorg dragen.

Ten derde moeten we proberen ons zoveel mogelijk met Jezus te identificeren, allereerst door zijn naam op ons te nemen. Die naam wordt formeel met een verbond verleend wanneer we de heilsverordeningen van het evangelie aangaan. Die verordeningen beginnen met de doop en eindigen met de tempelverbonden, met vele andere, zoals deelnemen aan het avondmaal, als aanvullende zegeningen en geheugensteunen door ons leven gevlochten. Toen Nephi lang geleden zijn volk de boodschap leerde die we deze morgen brengen, zei hij: ‘[Volgt] de Zoon met een volmaakt voornemen des harten (…) met een oprechte bedoeling, [neemt] de naam van Christus op u (…). Doet de dingen waarvan ik, zoals ik u heb gezegd, heb gezien dat uw Heer en uw Verlosser ze zal doen.’9

Na deze meest fundamentele leringen te hebben opgevolgd, ontstaan er op ontelbare manieren prachtige verbindingen met Christus: bidden, vasten en mediteren over zijn doeleinden, genieten van de Schriften, anderen dienen, ‘de zwakken te hulp komen, de handen die slap neerhangen verheffen, en de knikkende knieën sterken.’10 En boven alles, liefhebben met de ‘reine liefde van Christus’; die gave ‘vergaat nimmer’ en ‘verdraagt alle dingen, gelooft alle dingen, hoopt alle dingen en doorstaat alle dingen.’11 Met die soort liefde beseffen we spoedig dat onze dagen vele doorgangen kennen die tot de Meester leiden en dat we, elke keer dat we onze hand uitsteken, hoe zwak ook, ontdekken dat Hij ons verontrust heeft geprobeerd vast te pakken. Dus stappen we naar voren, doen we ons best, gaan we op zoek en geven nooit op.12

Ik verlang oprecht dat wij allemaal — niet alleen de ‘armen van geest’, maar wij allemaal — het voorbeeld van de Heiland in ons leven gestalte geven. Soms komen we alleen zijdelings met de hemel in contact en concentreren we ons op programma’s, kerkgeschiedenis of de inspiratie van anderen. Dat is belangrijk, maar niet zo belangrijk als het eigen voorbeeld, het ware discipelschap, en de kracht die we zelf ervaren wanneer we zijn verheven aanraking voelen.

Voert u een strijd met een demon van verslaving — roken, drugs of gokken, of de kwaadaardige eigentijdse plaag van pornografie? Loopt uw huwelijk stuk of is uw kind in gevaar? Bent u verward over genderidentiteit of op zoek naar eigenwaarde? Bent u, of iemand van wie u houdt, ziek, neerslachtig of de dood nabij? Welke andere stappen u ook neemt om deze zorgen te boven te komen, kom eerst tot het evangelie van Jezus Christus. Vertrouw op de hemelse beloften. In dat opzicht is Alma’s getuigenis mijn getuigenis: ‘Ik weet’, zegt hij ‘dat wie ook hun vertrouwen in God stellen, zullen worden geschraagd in hun beproevingen en in hun moeilijkheden en in hun benauwingen.’13

Vertrouwen op de genade van God is de kern van het evangelie dat Christus leerde. Ik getuig dat de verzoening van de Heiland ons niet alleen ontlast van onze zonden, maar ook van onze teleurstellingen en smarten, ons hartzeer en onze wanhoop.14 Vanaf het begin is het zo geweest dat vertrouwen op die hulp zowel een reden voor als een manier tot verbetering was, een stimulans om onze lasten af te leggen en ons heil te bewerken. We krijgen in dit leven allemaal met problemen te maken. Maar de ziel die tot Christus komt, die zijn stem kent, die ernaar streeft om te doen wat Hij heeft gedaan, vindt de kracht, zoals de lofzang zegt, ‘die de [zijne] te boven gaat.’15 De Heer heeft ons eraan herinnerd dat Hij ons in zijn ‘handpalmen [heeft] gegraveerd.’16 Gezien de ondoorgrondelijke losprijs van de kruisiging en verzoening beloof ik u dat Hij ons nooit aan ons lot zal overlaten. Wanneer Hij tot de armen van geest, ‘Kom tot Mij’ zegt, bedoelt Hij te zeggen dat Hij een uitweg weet en dat Hij de weg opwaarts weet. Hij weet dat, omdat Hij die weg is gegaan. Hij kent de weg, omdat Hij de weg is.

Broeder en zusters, hoezeer u ook overmand wordt door verdriet, geef alstublieft niet op en geef u zeker niet over aan angstgevoelens. Het heeft mij altijd geroerd dat broeder Bryant S. Hinckley zijn zoon Gordon, toen die naar Engeland vertrok om daar een zending te vervullen, niet alleen aan de borst drukte, maar hem ook een briefje overhandigde, waarop slechts vijf woorden stonden, overgenomen uit het vijfde hoofdstuk van Marcus: ‘Wees niet bevreesd, geloof alleen.’17 Ik moet ook denken aan die nacht toen Christus zijn angstige discipelen te hulp schoot. Hij was over het water op weg naar hen en riep hen toe: ‘Houdt moed, Ik ben het.’ Petrus riep uit: ‘Here, als Gij het zijt, beveel mij dan tot U te komen over het water.’ Christus’ antwoord aan hem was zoals altijd en elke keer: ‘Kom!’ Ogenblikkelijk, want zo was zijn aard, sprong Petrus overboord de ziedende baren in. Zo lang als hij zijn ogen gericht hield op de Heer kon de wind door zijn haren razen en de golfslag zijn mantel doorweken, maar was alles in orde — want hij ging naar Christus toe. Pas toen zijn geloof wankelde en de angst hem bekroop, pas toen hij zijn blik van de Meester afnam en naar de woeste golven en de onpeilbare zwarte diepten onder hem keek, begon hij weg te zinken in de zee. In grote angst riep hij uit: ‘Here, red mij!’

Ongetwijfeld enigszins teleurgesteld strekte de Meester, die elk probleem oplost en met elke angst afrekent, die raad weet met elke ontmoediging en elke teleurstelling, zijn hand uit en greep de verdrinkende discipel vast met de zachte berisping: ‘Kleingelovige, waarom zijt gij gaan twijfelen?’18

Als u eenzaam bent, weet dan dat u troost kunt vinden. Als u ontmoedigd bent, weet dan dat u hoop kunt vinden. Als u arm van geest bent, weet dan dat u gesterkt kunt worden. Als u voelt dat u beschadigd bent, weet dan dat u genezing kunt vinden.

In Nazaret die bergstad,

waar menigeen vermoeid van tred

op zoek is naar die ene:

de Timmerman van Nazaret.

Over het bergpad ging hun tocht,

vroeg wilden ze al binnenstappen,

om op zijn werkbank neer te leggen

beschadigd goed om op te knappen.

Een kind met een kapotte pop,

een meid met drie gebarste nappen,

een boer met een gebroken ploeg of juk

vroegen Hem: ‘Is dit nog op te lappen?’

Allen kregen het beschadigd goed,

een juk, een pop, een nap, een ploeg,

weer terug met de schoonheid

die het vroeger in zich droeg.

Dus al die jaren bergop,

onder donkere, dreigende lucht

vervolgt de belaste ziel zijn weg,

en ieder slaakt dezelfde zucht:

‘O Timmerman van Nazaret,

dit hart heeft het begeven,

nog even en de dood treedt in,

kunt U “nieuw leven” geven?’

En met vriendelijke, vaste hand

verwerkt Hij in ons beschadigd leven

zijn eigen levensdraden,

gestaald in heilig streven.

‘De verbrijzelde essentie van het hart,

verlangen, ambitie, hoop en gebed,

maakt U tot één volmaakt geheel,

o Timmerman van Nazaret!’19

Mogen wij allen, maar in het bijzonder de armen van geest, tot Hem komen en worden genezen, dat bid ik in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Matteüs 5:3.

  2. Matteüs 11:28–29.

  3. 3 Nephi 12:3; cursivering toegevoegd.

  4. Johannes 1:35–39, 43.

  5. Zie Matteüs 4:19.

  6. Zie 2 Nephi 9:43.

  7. Zie Alma 32:27; cursivering toegevoegd.

  8. Zie Alma 32:21.

  9. Zie 2 Nephi 31:13, 17.

  10. LV 81:5.

  11. Moroni 7:47, 46, 45.

  12. Zie Alfred, Lord Tennyson, ‘Ulysses’. In: The Complete Poetical Works of Tennyson (1898), p. 89.

  13. Alma 36:3.

  14. Zie Alma 7:11–12.

  15. Naar ‘Lord, I Would Follow Thee’, Hymns, nr. 220.

  16. 1 Nephi 21:16.

  17. Marcus 5:36.

  18. Matteüs 14:27–31; cursivering toegevoegd.

  19. Naar: ‘The Carpenter of Nazareth’. In Obert C. Tanner, Christ’s Ideals for Living (Sunday School manual, 1955), p. 22.