2006
Ik zal niet meer aan uw zonden denken
Mei 2006


Ik zal niet meer aan uw zonden denken

Door het verlossingsplan van de Vader worden zij die eventueel struikelen en vallen ‘niet voor eeuwig (…) verworpen’.

Mijn boodschap gaat over een vader en een zoon. Alma, de vader, was profeet. Zijn zoon, Corianton, was zendeling.

Twee van Alma’s zoons — Shiblon en Corianton, de jongste — waren op zending onder de Zoramieten. Alma was erg teleurgesteld omdat zijn zoon Corianton niet naar de zendingsnormen leefde. Corianton gaf zijn zending op en ging naar het land Siron, achter de hoer Isabel aan (zie Alma 39:3).

‘Dat was geen excuus voor u, mijn zoon; gij hadt u moeten wijden aan de bediening die u was toevertrouwd’ (Alma 39:4).

Alma zei tegen zijn zoon dat de duivel hem had weggevoerd (zie Alma 39:11). Onkuisheid is ‘gruwelijker dan alle zonden behalve het vergieten van onschuldig bloed of het verloochenen van de Heilige Geest’ (Alma 39:5).

‘Was het maar zo dat gij niet aan zulk een grote misdaad schuldig waart geweest.’ Vervolgens zei hij: ‘Ik zou niet bij uw misdaden stilstaan om uw ziel te verscheuren indien het niet voor uw bestwil was.

‘Maar zie, gij kunt uw misdaden niet voor God verbergen’ (Alma 39:7–8).

Hij gebood zijn zoon streng om naar de raad van zijn oudere broers te luisteren (zie Alma 39:10).

Alma zei hem dat zijn ongerechtigheid groot was omdat het onderzoekers afschrok: ‘Toen zij uw gedrag zagen, wilden zij niet geloven in mijn woorden.

‘En nu zegt de Geest des Heren mij: Gebied uw kinderen goed te doen, opdat zij niet het hart van vele mensen tot vernietiging wegvoeren; daarom gebied ik u, mijn zoon, in de vreze Gods, u te onthouden van uw ongerechtigheden’ (Alma 39:11–12).

Na deze ernstige vermaning werd de liefhebbende vader Alma de leraar Alma. Hij wist dat ‘de prediking van het woord het volk er dikwijls toe bewoog te doen wat rechtvaardig was — ja, het had een krachtiger uitwerking op het gemoed van het volk gehad dan het zwaard of iets anders’ (Alma 31:5). En dus onderrichtte Alma Corianton.

Eerst sprak hij over Christus: ‘Mijn zoon, ik wil u wat zeggen over de komst van Christus. Zie, ik zeg u dat Hij het is die stellig zal komen om de zonden der wereld weg te nemen; ja, Hij komt om zijn volk de blijde boodschap van het heil te verkondigen’ (Alma 39:15).

Corianton vroeg hoe zij van de komst van Christus af konden weten, die nog zo ver in het verschiet lag.

Alma antwoordde: ‘Is een ziel in deze tijd niet even kostbaar voor God als een ziel dat zal zijn ten tijde van zijn komst?’ (Alma 39:17.)

Corianton was ‘verontrust over de opstanding der doden’ (Alma 40:1).

Alma had God gevraagd naar de opstanding en vertelde Corianton over de eerste opstanding en over andere opstandingen. ‘Er is een tijd gesteld waarin allen tevoorschijn zullen komen uit de doden’ (Alma 40:4).

Hij had gevraagd ‘wat [er] gebeurt (…) met de ziel der mensen tussen dit tijdstip van de dood en het tijdstip dat is gesteld voor de opstanding’ (Alma 40:7).

Vervolgens zei hij tegen Corianton: ‘ieder mens, hetzij die goed of kwaad is, [wordt] huiswaarts (…) gevoerd naar die God die hem het leven heeft geschonken’ (Alma 40:11). Zij ‘die rechtvaardig zijn, [worden] ontvangen in een staat van geluk’ (Alma 40:12) en de slechten worden ‘door de wil van de duivel als gevangenen weggevoerd’ (Alma 40:13). De rechtschapenen blijven ‘in het paradijs, tot het tijdstip van hun opstanding’ (Alma 40:14).

‘Wanneer gij tot dat vreselijke punt zijt gebracht, kunt gij niet zeggen: ik zal mij bekeren, ik zal tot mijn God terugkeren. Neen, dat kunt gij niet zeggen, want diezelfde geest die uw lichaam in bezit heeft ten tijde dat gij uit dit leven vertrekt, diezelfde geest zal macht hebben om uw lichaam in die eeuwige wereld te bezitten’ (Alma 34:34).

Alma zei tegen zijn zoon ‘dat er een ruimte is tussen de dood en de opstanding van het lichaam, en een staat van de ziel in geluk of in ellende tot het tijdstip, dat door God is gesteld, waarop de doden tevoorschijn zullen komen en worden herenigd, zowel ziel als lichaam, en voor God worden gebracht en naar hun werken geoordeeld’ (Alma 40:21).

‘De ziel’ — dat is de geest — ‘zal tot het lichaam worden hersteld, en het lichaam tot de ziel’ (Alma 40:23). ‘Dat’, zei hij, ‘is de herstelling waarover gesproken is bij monde van de profeten’ (Alma 40:24). Alma zei: ‘Sommigen hebben de Schriften verdraaid en zijn wegens deze zaak ver afgedwaald’ (Alma 41:1).

Toen zei Alma: ‘En nu mijn zoon, bemerk ik dat er nog iets is wat uw gemoed verontrust, iets wat gij niet kunt begrijpen — iets wat te maken heeft met de gerechtigheid Gods bij de bestraffing van de zondaar; want gij tracht te veronderstellen dat het onrechtvaardig is dat de zondaar naar een staat van ellende wordt verwezen.

‘Zie nu, mijn zoon, ik zal u deze zaak uitleggen’ (Alma 42:1–2).

Hij vertelde Corianton over de hof van Eden en de val van Adam en Eva: ‘En nu, daaruit ziet gij dat onze eerste ouders zowel stoffelijk als geestelijk van de tegenwoordigheid des Heren werden afgesneden; en zo zien wij dat zij mensen werden die volgens hun eigen wil konden handelen’ (Alma 42:7).

‘Het was de mens beschikt om te sterven’ (Alma 42:6).

Daarna legde hij uit waarom de dood absoluut noodzakelijk is: ‘Als er geen verlossingsplan was — als het terzijde werd gelegd — [zou] hun ziel, zodra zij dood waren, ellendig (…) zijn, daar zij van de tegenwoordigheid des Heren zouden zijn afgesneden’ (Alma 42:11).

Alma leerde Corianton ook het verband tussen gerechtigheid en barmhartigheid: ‘Het verlossingsplan [kon] volgens de gerechtigheid alleen worden verwezenlijkt op voorwaarde van de bekering van de mens’ (Alma 42:13).

Hij legde uit: ‘Het plan van barmhartigheid kon niet worden verwezenlijkt, tenzij er een verzoening werd gedaan; daarom verzoent God zelf de zonden der wereld om het plan van barmhartigheid te verwezenlijken, om de eisen der gerechtigheid te bevredigen, opdat God een volmaakt, rechtvaardig God zou zijn, en tevens een barmhartig God’ (Alma 42:15).

Hij leerde Corianton ook de vaste norm van de eeuwige wet (zie Alma 42:17–25).

Zonder er doekjes om te winden, legde hij uit waarom straffen nodig zijn: ‘Welnu, bekering kon de mens niet ten deel vallen, tenzij er een straf — die ook eeuwig was, zoals het leven van de ziel dat zou zijn — was vastgesteld tegenover het plan van geluk, dat ook even eeuwig was als het leven van de ziel’ (Alma 42:16).

Alma kende uit eigen ervaring de pijn van de straf en de vreugde van bekering. Hij had zelf ooit zijn eigen vader, Coriantons grootvader, zwaar teleurgesteld. In zijn opstandigheid ging hij rond en ‘trachtte de kerk van God te vernietigen’ (Alma 36:6). Hij werd door een engel geslagen — niet omdat hij dat verdiende, maar omdat zijn vader en anderen daarom hadden gebeden (zie Mosiah 27:14).

Alma voelde de pijn van zijn schuldgevoel en zei: ‘Terwijl ik aldus met kwelling werd gepijnigd, en door de herinnering aan mijn vele zonden verscheurd, dat ik mij ook herinnerde hoe ik mijn vader tot het volk had horen profeteren over de komst van een zekere Jezus Christus, een Zoon van God, om voor de zonden der wereld verzoening te doen.

‘Welnu, zodra deze gedachte bij mij opkwam, riep ik in mijn hart: O Jezus, Zoon van God, wees barmhartig jegens mij, die in de gal van bitterheid verkeer en door de eeuwigdurende ketenen des doods ben omsloten.

‘En nu, zie, toen ik dit dacht, kon ik mij mijn pijnen niet meer herinneren; ja, ik werd niet meer verscheurd door de gedachte aan mijn zonden.

‘En o, wat een vreugde, en wat een wonderbaar licht zag ik; ja, mijn ziel werd vervuld met een vreugde die even buitengewoon was als voordien mijn pijn.

‘Ja, ik zeg u, mijn zoon, dat niets zo uitzonderlijk en zo bitter kon zijn als mijn pijnen. Ja, en voorts zeg ik u, mijn zoon, dat er aan de andere zijde niets zo uitzonderlijk en zoet kon zijn als mijn vreugde. (…)

‘Ja, en vanaf die tijd tot zelfs nu toe heb ik onophoudelijk gearbeid om zielen tot bekering te brengen; om hen ertoe te brengen de buitengewone vreugde te smaken die ik heb gesmaakt, opdat ook zij uit God zouden worden geboren en met de Heilige Geest worden vervuld’ (Alma 36:17–21, 24).

Alma vroeg Corianton: ‘Denkt gij dat de barmhartigheid de gerechtigheid kan beroven?’ (Alma 42:25.) Hij legde uit dat vanwege de verzoening van Christus door de eeuwige wet aan beide voldaan kan worden.

‘Daartoe gedreven door de Heilige Geest’ (LV 121:43; zie ook Alma 39:12) had hij Corianton scherp berispt. En toen, nadat hij hem duidelijk en geduldig de fundamentele beginselen van het evangelie had geleerd, kwam er een overvloed aan liefde.

De profeet Joseph Smith vernam door openbaring: ‘Geen macht of invloed kan of dient krachtens het priesterschap te worden gehandhaafd dan alleen door overreding, door lankmoedigheid, door mildheid en zachtmoedigheid, en door ongeveinsde liefde;

‘door vriendelijkheid en zuivere kennis, hetgeen de ziel zonder huichelarij en zonder bedrog in grote mate zal verruimen —

‘intijds met strengheid berispend, wanneer daartoe gedreven door de Heilige Geest, en dan daarna een toename van liefde tonend jegens hem die gij hebt berispt, opdat hij u niet als zijn vijand zal beschouwen;

‘opdat hij zal weten dat uw getrouwheid sterker is dan de banden des doods’ (LV 121:41–44).

Alma zei: ‘O, mijn zoon, ik wens dat gij de gerechtigheid Gods niet meer loochent. Tracht niet uzelf in het minste wegens uw zonden te verontschuldigen door de gerechtigheid Gods te loochenen; maar laat de gerechtigheid Gods, en zijn barmhartigheid en zijn lankmoedigheid de vrije teugel in uw hart; en laat u daardoor tot in het stof verootmoedigen’ (Alma 42:30).

Coriantons grootvader, die ook Alma heette, was een van de priesters die de slechte koning Noach dienden. Hij hoorde de profeet Abinadi van Christus getuigen en kwam tot bekering. Hij werd ter dood veroordeeld maar ontvluchtte het goddeloze hof om over Christus te prediken. (Zie Mosiah 17:1–4.)

Nu was Alma op zijn beurt de vader die zijn zoon Corianton smeekte om zich te bekeren.

Nadat hij zijn zoon streng had berispt en hem geduldig de evangelieleer uiteen had gezet, zei de liefhebbende vader Alma: ‘En nu, mijn zoon, wens ik dat gij u niet meer door deze dingen laat verontrusten, en u alleen door uw zonden laat verontrusten met die onrust die u tot bekering zal verootmoedigen’ (Alma 42:29).

Beklemd en beschaamd werd Corianton ‘tot in het stof verootmoedigd’ (Alma 42:30).

Alma, die zowel Coriantons vader als zijn priesterschapsleider was, was nu gerustgesteld wat Coriantons bekering betreft. Hij verlichtte de verschrikkelijke last van schuldgevoel die zijn zoon droeg en stuurde hem weer het zendingsveld in: ‘En nu, o mijn zoon, gij zijt door God geroepen om het woord tot dit volk te prediken. (…) Ga heen en verkondig het woord met waarheid en ernst (…). En moge God u geven volgens mijn woorden’ (Alma 42:31).

Corianton voegde zich bij zijn broers, Helaman en Shiblon, en bij de priesterschapsleiders. Twintig jaar later was hij in het noordelijke land nog steeds getrouw werkzaam in het evangelie. (Zie Alma 49:30; 63:10.)

Het is een slechte, slechte wereld waarin wij leven en waarin onze kinderen hun weg moeten vinden. De problemen van pornografie, verwarring rond het eigen geslacht, onzedelijkheid, kindermisbruik, drugsverslaving en dergelijke zijn overal. Aan de invloed ervan valt niet te ontkomen.

Sommigen worden door nieuwsgierigheid tot verzoeking gedreven, vervolgens tot experimenteren en sommigen raken verstrikt in verslaving. Zij geven de hoop op. De tegenstander haalt de oogst binnen en bindt hen vast.

Satan is de misleider, de vernietiger, maar zijn overwinning is van korte duur.

De engelen van de duivel overtuigen sommigen dat zij geboren zijn in een leven waaruit niet te ontsnappen is, en dat zij gedwongen zijn in zonde te leven. De kwaadaardigste leugen is dat zij niet kunnen veranderen en zich niet kunnen bekeren en geen vergeving zullen ontvangen. Dat kan niet waar zijn. Zij zijn de verzoening van Christus vergeten.

‘Want zie, de Heer, uw Verlosser, heeft de dood in het vlees ondergaan; aldus heeft Hij de pijn van alle mensen geleden, opdat alle mensen zich zouden kunnen bekeren en tot Hem komen’ (LV 18:11).

Christus is de Schepper, de Geneesheer. Wat Hij kan scheppen, kan Hij repareren. Het evangelie van Jezus Christus is het evangelie van bekering en vergeving (zie 2 Nephi 1:13; 2 Nephi 9:45; Jakob 3:11; Alma 26:13–14; Moroni 7:17–19).

‘Bedenkt dat de waarde van zielen groot is in de ogen van God’ (LV 18:10).

Dit relaas van een liefhebbende vader en een afgedwaalde zoon uit Het Boek van Mormon — eveneens een testament aangaande Jezus Christus — is een patroon, een voorbeeld.

We hebben allemaal een liefhebbende Vader in de hemel. Door het verlossingsplan van de Vader worden zij die eventueel struikelen en vallen ‘niet voor eeuwig (…) verworpen’ (Boek van Mormon, voorwoord).

‘En hoe groot is zijn vreugde over de ziel die zich bekeert!’ (LV 18:13.)

‘De Heer kan de zonde niet met de geringste mate van toelating aanschouwen; niettemin’ (LV 1:31–32), heeft de Heer gezegd: ‘Wie zich van zijn zonden bekeerd heeft, die ontvangt vergeving, en Ik, de Heer, denk er niet meer aan’ (LV 58:42).

Kunnen er woorden zijn die aangenamer en troostrijker en hoopvoller zijn dan die woorden uit de Schriften? ‘Ik, de Heer, denk er [hun zonden] niet meer aan’ (LV 58:42). Dat is het getuigenis van het Boek van Mormon, en dat is het getuigenis van mij aan u, in de naam van Jezus Christus. Amen.