2006
Wederom profeten in het land
November 2006


Wederom profeten in het land

Aan de wereld te verkondigen dat we profetie en openbaring ontvangen, dat er zieners zijn, is geen onbeduidende kwestie, maar we verkondigen het wel.

Niet lang nadat onze vriendin Carolyn Rasmus deel ging uit maken van de staf van de Brigham Young University, werd ze door wat collega’s uitgenodigd om op zaterdag de bergen bij Provo in te trekken. Carolyn was geen lid van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, maar ze had zich direct welkom gevoeld in haar nieuwe werkkring. Ze wilde graag met ze mee.

De wandelaars op de bergflank klommen gestaag met de zon mee. Toen het bijna tien uur was, begon de groep naar een zitplaats uit te kijken. Carolyn dacht: Wat goed. Hoe weten ze dat ik toe ben aan een rustpauze. En ook zij zocht een plekje. Maar voor de anderen was dit wel een heel bijzondere pauze, want sommigen haalden een pen en een notitieblok te voorschijn, en een van hen stemde een transistorradio af.

Wat er daarna gebeurde zou een keerpunt in haar leven blijken te zijn. Een van haar vrienden zei: ‘Carolyn, ik wil je iets zeggen. Het is de eerste zaterdag in oktober en dat betekent voor ons niet alleen heerlijk weer en prachtige herfstkleuren, maar ook een algemene conferentie van de kerk. Heiligen der laatste dagen onderbreken dan waar ze ook zijn alles waar ze mee bezig zijn om te luisteren. Vandaar dat we hier zijn gaan zitten onder de eiken en dennen, met uitzicht over de vallei, om een paar uur naar de profeten van God te luisteren.’

Een paar uur!, dacht Carolyn. Ze zei: ‘Ik wist niet eens dat er profeten van God bestonden en al helemaal niet dat er zoveel waren dat ze twee uur aan het woord waren!’ Wat ze nog niet wist was dat ze die middag om twee uur weer twee uur luisterden, om haar daarna uit te nodigen voor nog eens vier uur de dag daarna.

En de rest is geschiedenis. Ze kreeg in leer uitgevoerde standaardwerken van haar studenten, ervoer de liefde van vrienden en gezinnen in de wijk die ze begon te bezoeken, had geestelijke ervaringen die, naar wij hopen, eenieder heeft die het licht van het evangelie inwandelt, waarna zij zich liet dopen en bevestigen als lid van de kerk. De rest is, zoals ze zeggen, geschiedenis. Met haar introductie tot de algemene conferentie die dag, hoog op de berg met die letter ‘Y’ erop, had zuster Rasmus haar eigen vervulling gezien van Jesaja’s profetische uitnodiging: ‘Komt, laten wij opgaan naar de berg des Heren, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des Heren woord uit Jeruzalem.’1

We zijn bijna aan het eind gekomen van de zoveelste geweldige conferentie. We zijn gezegend met boodschappen van onze leiders, met inbegrip van en in het bijzonder president Gordon B. Hinckley, de man die wij steunen als Gods orakel op aarde, onze levende profeet, ziener en openbaarder. In navolging van de profeten in de bedelingen vanaf Adam tot op deze tijd heeft president Hinckley ons, figuurlijk gesproken, vergaderd in een soort mondiaal equivalent van het dal Adam-ondi-Ahman, heeft hij ons liefgehad, ons onderricht en ons zijn zegen verleend.2

Ik denk dat we veilig kunnen stellen dat de wens van alle sprekers en spreeksters dit weekend was dat de algemene conferentie voor ons net zo opbouwend en, zo nodig, net zo levensveranderend is geworden als voor zuster Rasmus en duizenden anderen die elk half jaar gehoor geven aan de welbekende lofzang ‘Komt, hoort naar eens profeten stem en luistert naar Gods woord.’3

Nu ik mijn eigen getuigenis van en dankbaarheid voor de boodschappen en zin van de algemene conferentie onder woorden breng, wil ik drie zaken noemen die in deze halfjaarlijkse bijeenkomsten aan de wereld worden verkondigd.

Ten eerste wordt er gloedvol en ondubbelzinnig verklaard dat er weer een profeet op aarde is die in de naam des Heren spreekt. En hoezeer hebben we die leiding nodig! Onze tijd is roerig en moeilijk. In het buitenland zien we oorlogen en in eigen land onrust. Overal om ons heen zien we mensen met hartzeer en gezinnen met verdriet. Ontelbare mensen voelen angst en talloze problemen. Aldus worden we herinnerd aan de misten van duisternis uit Lehi’s visioen van de boom des levens waarin alle reizigers waren gehuld — de rechtvaardigen én de onrechtvaardigen, de jongen én de ouden, de recente bekeerlingen én de doorgewinterde leden. In die allegorie krijgt iedereen te maken met tegenspoed en smart, en alleen de roede van ijzer — het verkondigde woord van God — kan hen daar veilig doorheen loodsen. We hebben allen die roede nodig. We hebben allen dat woord nodig. Niemand is veilig zonder het woord, want als het ontbreekt kan ieder ‘op verboden paden [geraken] en verloren [gaan]’ zoals het geschreven staat.4 Wat mogen we dankbaar zijn dat we in deze conferentie de afgelopen twee dagen Gods stem hebben gehoord en de kracht van die roede van ijzer hebben gevoeld.

Door de jaren heen is er in bepaalde bronnen een enkele keer geopperd dat uit de uitspraken van de algemene autoriteiten zou blijken dat ze geen voeling hebben met de werkelijkheid, dat ze niet weten wat er in de wereld speelt, dat sommige beleidsregels en gangen van zaken gedateerd zijn en niet relevant voor onze tijd.

Als de minste onder de mensen die u gesteund hebt om van dichtbij gade te slaan hoe de kerk hemelse leiding krijgt, zeg ik met alle kracht van mijn ziel dat ik nimmer in mijn privé- of beroepsleven ben omgegaan met een groep die zoveel voeling heeft, die zo goed weet wat er speelt, die zich zo goed bewust is van het oude, die in zo hoge mate openstaat voor het nieuwe, en die zo zorgvuldig, nauwgezet en gebedvol omgaat met alles wat daar tussenin ligt. Ik getuig dat het begrip dat dit college mannen en vrouwen heeft van morele en sociale kwesties uitstijgt boven dat van alle andere denktanken of denkgroepen van vergelijkbare ondernemingen die mij bekend zijn. Ik getuig tot u dat ze door en door goed zijn, dat ze heel hard werken en dat ze een nederig leven leiden. Aan de wereld te verkondigen dat we profetie en openbaring ontvangen, dat er zieners zijn, is geen onbeduidende kwestie, maar we verkondigen het wel. Het is het ware licht dat in het duister schijnt, en het schijnt vanuit deze conferentiebijeenkomsten.

Ten tweede, elk van die conferenties heeft een oproep tot actie in zich, niet alleen voor ons eigen leven, maar ook ten behoeve van anderen om ons heen, die tot onze familie of ons geloof behoren en wie dat niet doen. Vanochtend zijn we er door president Hinckley op ontroerende wijze aan herinnerd dat het 150 jaar geleden is dat die handkarrenkonvooien, toen in oktober 1856 in Salt Lake City de algemene conferentie begon, wankelend hun weg vonden op de laatste vrieskoude kilometers van Nebraska om spoedig te stranden in de onverbiddelijke sneeuwstormen van het hoogland in Wyoming. Hij citeerde president Brigham Youngs inspirerende conferentieboodschap aan de heiligen, om ‘heen te gaan en de mensen die nu op de vlakten zijn, hiernaar toe te brengen.’5

Zo zeker als de redding van die noodlijdenden het thema van de algemene conferentie van oktober 1856 was, is het dat ook van deze conferentie, de vorige conferentie en de volgende in het komende voorjaar. In deze conferentie hebben we dan wel niet te maken met hevige sneeuwstormen en ondiepe graven in bevroren grond, maar er zijn buiten nog steeds noodlijdenden — de armen en vermoeiden, de ontmoedigden en neerslachtigen, de verlorenen, al eerder genoemd, die ‘op verboden paden [geraakten]’, en menigten die ‘van de waarheid worden afgehouden omdat zij niet weten waar die te vinden is.’6 Ze zijn daar allemaal, met knikkende knieën, met handen die slap neerhangen,7 en met slecht weer op komst. Ze kunnen alleen gered worden door hen die meer hebben, meer weten en echt kunnen helpen. En maak u zich geen zorgen dat u niet weet waar ze zijn. Ze zijn overal, aan onze rechterhand en onze linker-, in onze woonwijken en op de werkvloer, in elke woonplaats, provincie en elk land van de wereld. Neem uw paard en wagen, laad die vol met liefde, uw getuigenis en een geestelijke zak met meel, en ga op pad. De Heer zal u naar de hulpbehoevenden leiden, zolang u maar het evangelie van Jezus Christus omarmt dat in deze conferentie is verkondigd. Open uw hart en uw handen voor hen die klem zitten in het 21ste-eeuwse equivalent van Martin’s Cove en Devil’s Gate. Daarmee eren wij die herhaalde smekingen van de Meester ten behoeve van de verloren schapen, de verloren penningen en de verloren zielen.8

Ten slotte, een algemene conferentie van de kerk is een manifest aan de hele wereld dat Jezus de Christus is, dat Hij en zijn Vader, de God en Vader van ons allen, zijn verschenen aan de jonge profeet Joseph Smith, in vervulling van die oude belofte, dat de herrezen Jezus van Nazaret zijn kerk op aarde zou herstellen en ‘op dezelfde wijze wederkomen, als [de Judese heiligen] Hem ten hemel [hadden] zien varen.’9 Deze conferentie en elke andere algemene conferentie is een manifest dat Hij zich verwaardigde om in armoede en ootmoed naar de aarde te komen, om verdriet en verwerping, teleurstelling en de dood te ondergaan, om ons in eeuwige zin te redden van juist die fataliteiten, dat ‘door zijn striemen […] ons genezing [is] geworden.’10 Deze conferentie verkondigt tot elke natie, elk geslacht, elke tong en elk volk de liefdevolle Messiaanse belofte dat ‘zijn goedertierenheid […] tot in eeuwigheid [is].’11

Voor allen die denken verloren te zijn, die alle hoop hebben laten varen, die denken te veel en te lang het allerergste te hebben gedaan, en voor allen die verontrust zijn omdat ze ergens op de winterse vlakten des levens zijn gestrand en daarbij ook nog eens hun handkar in de vernieling hebben gereden, laat deze conferentie Jehova’s niet aflatende boodschap klinken: Mijn hand blijft uitgestrekt.12 ‘Ik [zal] mijn arm van dag tot dag naar hen […] uitstrekken’, zegt Hij, ‘[en zelfs als] zij Mij verloochenen; toch zal Ik jegens hen barmhartig zijn, (…), indien zij zich bekeren en tot Mij komen; want mijn arm is de gehele dag uitgestrekt, zegt de Here God der heerscharen.’13 Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid en zijn hand blijft uitgestrekt. Zijn liefde is de reine liefde van Christus, de liefde die nimmermeer vergaat, het mededogen dat stand houdt, zelfs als alle andere krachten wegebben.14

Ik getuig van deze schragende, reddende, barmhartige Jezus, ik getuig dat dit zijn verlossende kerk is, gebaseerd op zijn verlossende liefde, en dat er, zoals verkondigd in het Boek van Mormon, ‘profeten onder het volk [kwamen], die door de Heer waren gezonden [om haar te verkondigen]. [Ja], er kwamen wederom profeten in het land.’15 Ik getuig dat president Gordon B. Hinckley in al die opzichten, van top tot teen, een profeet is, wiens leven en stem ons lief zijn en die nu deze halfjaarlijkse bijeenkomst zal afsluiten. Hij zal nu deze halfjaarlijkse samenkomst afsluiten. Voor die zegening — en al die zegeningen en zoveel andere — wil ik in deze algemene conferentie mijn welgemeende dank uiten. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Jesaja 2:3.

  2. Zie LV 107:53–56.

  3. ‘Komt, hoort naar eens profeten stem’, lofzang 21.

  4. 1 Nephi 8:28; zie ook vss. 23–24.

  5. Deseret News, 15 oktober 1856, p. 252; zie ook LeRoy R. Hafen en Ann W. Hafen, Handcarts to Zion [1960], pp. 120–121.

  6. LV 123:12.

  7. Zie LV 81:5.

  8. Zie Lucas 15.

  9. Handelingen 1:11.

  10. Jesaja 53:5.

  11. Zie Psalmen 136:1.

  12. Zie Jesaja 5:25; 9:17, 21.

  13. Zie 2 Nephi 28:32.

  14. Zie Moroni 7:46–47.

  15. Ether 7:23; 9:28.