2007
Het avondmaal — en het offer
April 2007


Uit het archief

Het avondmaal — en het offer

David B. Haight werd geboren op 2 september 1906 in Oakley (Idaho), in het gezin van Hector C. en Clara Tuttle Haight. Op 4 september 1930 trouwde hij in de Salt Laketempel met Ruby Olson. Voordat hij als algemeen autoriteit werd geroepen, was hij succesvol in de detailhandel. Hij is burgemeester van Palo Alto (Californië) geweest en president van het zendingsgebied Schotland. Hij is op 8 januari 1976 tot apostel geordend. Op 31 juli 2004 is hij op 97-jarige leeftijd overleden.

Afbeelding

Een half jaar geleden hoefde ik tijdens de algemene aprilconferentie niet te spreken omdat ik van een ernstige operatie herstelde. Mijn leven bleef gespaard en nu ben ik in de gelegenheid om mijn dank uit te spreken voor de zegens, troost en hulp van het Eerste Presidium, het Quorum der Twaalf en de andere fijne medewerkers en vrienden aan wie ik veel dank verschuldigd ben, en die mijn lieve vrouw, Ruby, en mijn gezin met raad en daad en in hun gebeden hebben bijgestaan. (…)

Op de avond dat mijn gezondheid het begaf, wist ik dat het goed mis was. De gebeurtenissen volgden elkaar in hoog tempo op — de bijna ondraaglijke pijn, mijn lieve Ruby die de arts en onze kinderen belde, en ik op mijn knieën voor de badkuip. Ik had steun, troost en verlichting van de pijn nodig. Ik smeekte mijn hemelse Vader om mijn leven te sparen zodat ik, als het zijn wil was, nog wat langer zijn werk zou kunnen verrichten.

Terwijl ik bad, begon ik het bewustzijn te verliezen. De sirene van de ziekenauto was het laatste wat ik me kan herinneren voordat ik enkele dagen buiten kennis raakte.

De enorme pijn en de drukte om mij heen verdwenen. Ik bevond mij nu in een kalme, vredige omgeving. Alles was sereen en rustig. Ik zag twee personen op een heuvel in de verte staan. Een van hen stond hoger dan de ander. Ik kon ze niet goed ontwaren. De persoon die hoger stond, wees ergens naar, maar ik wist niet waarnaar.

Ik hoorde geen stemmen, maar ik voelde dat ik me in een heilige omgeving en sfeer bevond. In de uren en dagen die daarop volgden, werd ik keer op keer doordrongen van de eeuwige zending en verheven positie van de Zoon des Mensen. Ik getuig tot u dat Hij Jezus de Christus is, de Zoon van God, Heiland van ons allen, Verlosser van alle mensen, Schenker van oneindige liefde, barmhartigheid en vergeving, het Licht en het Leven van de wereld. Ik kende deze waarheid al — ik had daar nooit aan getwijfeld. Maar door de indrukken van de Geest in mijn hart en ziel, leerde ik deze goddelijke waarheden op ongebruikelijke wijze beter kennen.

Ik kreeg een panoramisch overzicht van zijn aardse bediening: zijn doop, zijn leringen, de genezing van zieken en verlamden, het schertsgerecht, zijn kruisiging, zijn opstanding en zijn hemelvaart. Er volgden gedetailleerde beelden van zijn aardse bediening die de schriftuurlijke ooggetuigenverslagen bevestigden. Ik werd onderricht en de ogen van mijn begrip werden door de Heilige Geest van God geopend, zodat ik veel zag.

Het eerste beeld was van de Heiland en zijn apostelen in de bovenzaal, op de avond dat Hij verraden werd. Na het paasmaal onderwees Hij zijn dierbare vrienden in de leer van het avondmaal en bereidde Hij het voor hen voor ter gedachtenis aan zijn komende offer. De enorme liefde van de Heiland voor een ieder van ons werd mij op indrukwekkende wijze getoond. Ik was getuige van zijn aandacht voor belangrijke details — zoals het wassen van de stoffige voeten van iedere apostel, het breken en zegenen van het grove brood en het zegenen van de wijn, gevolgd door de vreselijke onthulling dat een van hen Hem zou verraden.

Hij legde uit waarom Judas vertrok en vertelde de anderen over de komende gebeurtenissen.

Vervolgens sprak de Heiland zijn plechtige rede uit tot de elf apostelen: ‘Dit heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld lijdt gij verdrukking, maar houdt goede moed, Ik heb de wereld overwonnen’ (Johannes 16:33).

Onze Heiland bad tot zijn Vader en erkende Hem als de bron van zijn bevoegdheid en gezag — waaronder de verlening van het eeuwige leven aan allen die dat waardig zijn.

Hij bad: ‘Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt.’

Jezus voegde daar eerbiedig aan toe:

‘Ik heb U verheerlijkt op de aarde door het werk te voleindigen, dat Gij Mij te doen gegeven hebt.

‘En nu, verheerlijk Gij Mij, Vader, bij Uzelf met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was’ (Johannes 17:3–5).

Hij pleitte niet alleen voor de discipelen die uit de wereld geroepen waren en getrouw waren aan hun getuigenis van Hem, ‘maar ook voor hen, die door hun woord in Mij geloven’ (Johannes 17:20).

Toen zij een lofzang hadden gezongen, gingen Jezus en de elf apostelen naar de Olijfberg. Daar in de hof, op een wijze die ons bevattingsvermogen te boven gaat, nam de Heiland de zondenlast van alle mensen vanaf Adam tot aan het einde van de wereld op Zich. Zijn zielenangst in de hof was volgens Lucas zo intens dat ‘zijn zweet werd als bloeddruppels, die op de aarde vielen’ (Lucas 22:44). Onder de foltering die Hij leed en de last die Hij torste, zou ieder gewoon mens bezweken zijn. In dat beangstigende uur overwon onze Heiland alle macht van Satan.

De verheerlijkte Heiland openbaarde aan Joseph Smith de volgende aansporing:

‘Daarom gebied Ik u zich te bekeren (…)

‘Want (…) Ik, God, heb (…) voor allen geleden, opdat zij niet behoeven te lijden als zij zich bekeren;

‘Welk lijden Mij, ja, God, de grootste van allen, van pijn deed sidderen en uit iedere porie bloeden (…)

‘Welnu, Ik gebied u wederom zich te bekeren, opdat Ik u niet verootmoedig met mijn almacht; en dat u uw zonden belijdt, opdat u die straffen (…) niet zult ondergaan’ (LV 19:15–16, 18, 20).

In de tijd dat ik niet bij bewustzijn was, werd mij door de gave en macht van de Heilige Geest meer kennis verleend van zijn zending. Ook ontving ik een groter begrip van wat het betekent om in zijn naam het gezag te gebruiken om de verborgenheden van het koninkrijk des hemels te ontsluiten voor het heil van alle getrouwen. Mijn ziel werd keer op keer onderwezen in de gebeurtenissen van het verraad, het schertsgerecht en de geseling van een God. Ik was er getuige van hoe Hij, verzwakt, met zijn kruis de heuvel op zwoegde, hoe Hij op het kruis werd gelegd en hoe de nagels met een hamer in zijn handen, polsen en voeten werden gedreven, hoe Hij daar hing om aan het volk te worden getoond.

De kruisiging — de afgrijselijke en pijnlijke dood die Hij onderging — was vanaf het begin vastgesteld. Met deze verschrikkelijke dood daalde Hij beneden alles neder, opdat Hij, zoals geschreven staat, door zijn opstanding boven alles zou uitstijgen. (Zie LV 88:6.)

Jezus Christus stierf in de letterlijke zin zoals wij allen sterven. Zijn lichaam lag in het graf. De onsterfelijke geest van Jezus, die tot de Heiland van het mensdom was gekozen, ging naar de ontelbare geesten die het sterfelijk leven hadden verlaten, na hier op aarde in meer of mindere mate gehoor te hebben gegeven aan Gods wetten. Hij onderwees hen in de ‘alles te boven gaande tijdingen van verlossing uit de banden van de dood en van mogelijke redding (…) die een deel [was] van des Heilands vooraf bestemde en unieke dienst aan de menselijke familie.’1

Het is mij onmogelijk u volledig duidelijk te maken hoe deze beelden op mijn ziel hebben ingewerkt. Ik ben doordrongen van hun eeuwige betekenis en ik besef dat, zoals eerder verklaard, ‘niets in het hele heilsplan in belangrijkheid vergeleken kan worden met die allesovertreffende gebeurtenis: het zoenoffer van onze Heer. Het is het belangrijkste wat ooit in de wereldgeschiedenis heeft plaatsgevonden; het is het fundament waarop het evangelie en al het andere rust.’2

Vader Lehi onderwees zijn zoon Jakob en tegelijk ook ons:

‘Daarom komt er verlossing in en door de heilige Messias; want Hij is vol genade en waarheid.

‘Zie, Hij geeft Zichzelf als offer voor de zonde om aan de doeleinden der wet te voldoen voor allen die een gebroken hart en een verslagen geest hebben; en voor niemand anders kan aan de doeleinden der wet worden voldaan.

‘Hoe belangrijk is het dus om deze dingen bekend te maken aan de bewoners der aarde, opdat zij zullen weten dat geen vlees in de tegenwoordigheid Gods kan wonen, behalve door de verdiensten en de barmhartigheid en de genade van de heilige Messias, die zijn leven naar het vlees aflegt en het door de macht van de Geest wederom opneemt, om de opstanding der doden teweeg te brengen, doordat Hij de eerste is die opstaat.

‘Daarom is Hij de eersteling voor God, daar Hij zal bemiddelen voor alle mensenkinderen; en zij die in Hem geloven, zullen behouden worden’ (2 Nephi 2:6–9).

De verordening van het avondmaal is voor ons het waardevolste aanbiddingsmoment van de avondmaalsdienst, omdat het ons in de gelegenheid stelt ons verstand en ons hart op de Heiland en zijn offer te richten.

De apostel Paulus waarschuwde de vroeg-christelijke heiligen om niet op onwaardige wijze het brood te eten of de beker van de Heer te drinken. (Zie 1 Korintiërs 11:27–30.)

Onze Heiland heeft tegen de Nephieten gezegd: ‘Want wie mijn vlees en bloed eet en drinkt, die het niet waardig is, [brengt] verdoemenis tot zijn ziel’ (3 Nephi 18:29).

Leden die het avondmaal waardig zijn en ervan nemen, zijn in harmonie met de Heer en gaan een verbond aan met Hem om zijn offer voor de zonden der wereld altijd te gedenken, de naam van Christus op zich te nemen, Hem altijd indachtig te zijn en zijn geboden te onderhouden. De Heiland verbindt zich dat wie dat doet, zijn Geest bij zich zal hebben en, bij getrouwheid tot het einde toe, het eeuwige leven zal beërven.

Onze Heer heeft aan Joseph Smith geopenbaard: ‘Er is geen grotere gave dan de gave van het heil’ (LV 6:13). Dat heilsplan omvat de verordening van het avondmaal als een voortdurende herinnering aan het zoenoffer van de Heiland. ‘Het is raadzaam dat de kerk dikwijls tezamen komt om te nemen van het brood en de wijn ter gedachtenis van de Here Jezus’ (LV 20:75).

De onsterfelijkheid is een vrije gave aan allen door de genade van God, zonder werken van gerechtigheid. Het eeuwige leven is echter de beloning voor een ieder die gehoorzaam is aan de wetten en verordeningen van zijn evangelie.

Ik getuig tot u allen dat onze hemelse Vader onze rechtvaardige gebeden beantwoordt. De kennis die ik heb ontvangen, heeft mijn leven diep beïnvloed. De gave van de Heilige Geest is een kostbaar bezit en opent de deur naar meer kennis van God en eeuwige vreugde.

Naar een toespraak, gehouden in de algemene oktoberconferentie van 1989.

Noten

  1. James F. Talmage, Jesus the Christ, zesde editie (1922), p. 671.

  2. Bruce R. McConkie, Mormon Doctrine, 2e editie [1966], p. 60.