2002
Oprechte vrienden
Juli 2002


Oprechte vrienden

‘We worden allemaal beproefd. En allemaal hebben we oprechte vrienden nodig die van ons houden, naar ons luisteren, ons de weg wijzen, en getuigen van de waarheid.’

Elk jaar komen honderdduizenden kinderen van onze hemelse Vader in De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen. Voor de meesten vereist dat een grote verandering in hun leven. Allemaal hebben ze een heilig verbond gesloten met grote beloften en met een plechtige gelofte om te volharden. Dat verbond is zo belangrijk dat onze hemelse Vader de zegen en de moeilijkheid ervan aan de profeet Nephi heeft beschreven: ‘En ik hoorde de stem van de Vader, die zeide: Ja, de woorden mijns Geliefden zijn waar en getrouw. Die volhardt tot het einde, zal zalig worden.

‘Welnu, mijn geliefde broederen, hierdoor weet ik, dat indien iemand niet tot het einde toe volhardt in het volgen van het voorbeeld van de Zoon des levenden Gods, hij niet zalig kan worden.’1 De Heiland waarschuwt ons dat het, als we het pad betreden en ver genoeg gaan en Hem dan teleurstellen en verloochenen, beter zou zijn geweest als we nooit waren begonnen.2 Daaraan denk ik elke keer als ik spreek met nieuwe leden van de kerk. Die kans heb ik vaak, over de hele wereld. Ik zie hun vriendelijke gezichten, vaak vertellen ze me over een beproeving van hun geloof, en dan fluisteren ze dringend: ‘Bid alstublieft voor me.’ Op zulke momenten voel ik weer het gewicht van de opdracht die de levende profeet van de Heer ons allemaal heeft gegeven. Het is de eenvoudige belofte die we in het water van de doop hebben gedaan om ‘elkanders lasten te dragen.’3 Dat houdt in dat we vriendschap sluiten.

De volgende woorden van president Hinckley stimuleren mij: ‘Ik hoop, ik bid, ik smeek u, ieder van u, om elk nieuw lid van de kerk op te nemen. Sluit vriendschap met hen. Zorg dat ze blijven.’4 President Hinckley kan niet voor elk nieuw lid een vriend zijn. U kunt dat wel, ten minste voor één. U hoeft slechts iets te voelen van wat zij voelen en iets van wat de Heiland voor hen voelt. Luister eens naar wat een jongeman, Nkosiyabo Eddie Lupahla in Afrika, over zijn vriend schrijft en denk u in wat hij gevoeld moet hebben.

‘Tweeënhalf jaar voordat ik in 1999 lid werd van de kerk, kreeg ik bezoek van mijn goede vriend, Mbuti Yona. We waren vanaf ons vijfde tot ons twaalfde jaar vrienden geweest, daarna scheidden onze wegen toen we naar verschillende scholen gingen.

‘Mbuti had zich in april 1999 laten dopen, en vier weken later kwam hij bij me thuis om me over het evangelie te vertellen. Ongeacht de geruchten over de kerk was ik onder de indruk van de “medeheiligen” die me bij mijn eerste bezoek hartelijk verwelkomden. Diezelfde zondag stelde mijn vriend me aan de zendelingen voor. We maakten een afspraak voor de lessen. Mijn vriend was bij elke les aanwezig, en hij bleef me uitnodigen voor de activiteiten. Ik genoot echt van het gezelschap van mensen met dezelfde waarden, interesses, normen en doelen. In diezelfde periode begon ik de instituutlessen van de kerk bij te wonen. Het leek allemaal heel gewoon: donderdagavond [half zes] — zendelingenles, daarna instituut.

‘Ik heb veel geleerd op het instituut, en ik genoot vooral van de lessen “Een celestiaal huwelijk volbrengen”. Het eerste trimester eindigde in mei, kort nadat ik erbij was gekomen, en ik was teleurgesteld. Maar gelukkig kon ik de lessen van het tweede trimester volgen: “Leringen van de levende profeten”. Toen ik het instituut volgde, kocht ik de vier standaardwerken. Ik leerde steeds meer in de kerk, regel op regel, voorschrift op voorschrift; hier wat en daar wat. Op 17 september 1999 heb ik me laten dopen, door iemand net wie ik in het instituut vriendschap had gesloten.

‘Ik ben dankbaar voor het instituut. Het heeft me niet alleen gevormd, maar daardoor kan ik ook op zending, waarop ik me vijf maanden na mijn doop ben gaan voorbereiden. Ik ben vóór mijn zending al gezegend met veel kansen om te dienen en te onderwijzen.

‘Ik ben mijn vriend dankbaar. Ik hoop dat hij beseft wat hij voor me heeft gedaan. We zijn allebei op zending geweest, ik naar Durban (Zuid-Afrika), hij naar Kaapstad (Zuid-Afrika). Er is slechts een vriend nodig om iemands leven zo indringend te veranderen.’5

Dat verhaal lijkt niets wonderbaarlijks te hebben. Maar het is een wonder op zich, van wijsheid die het verstand van de mens te boven gaat.

Misschien wist hij wat zijn vriend nodig had, omdat hij hetzelfde pad had bewandeld, of misschien was het hem wel geopenbaard. En daarom wist hij hoe hem het beste terzijde kon staan.

Hij stelde zijn vriend voor aan de zendelingen. Hij was erbij toen zijn vriend gedoopt werd en de gave van de Heilige Geest ontving. Hij nam zijn vriend al vóór zijn doop mee naar het instituut, waar hij de Schriften kon bestuderen, zodat hij gevoed kon worden met het goede woord van God. Zelfs al vóór de doop zorgde hij dat zijn vriend deze belofte ontdekte: ‘Daarom zeide ik tot u: Verheugt u in Christus’ woorden, want Christus’ woorden zullen u alles zeggen, wat gij moet doen.’6 Die woorden zullen hem ertoe hebben aangezet om de Schriften te kopen, en dat deed hij.

Bij de doop ontving broeder Lupahla de gave van de Heilige Geest, die constant zijn metgezel zou zijn zolang hij de gedragsnormen naleefde. Dat gaf hem de zekerheid van de belofte: ‘Want ik zeg u nogmaals, dat indien gij door de poort zult ingaan, en de Heilige Geest ontvangt, deze u alles zal tonen, wat gij moet doen.’7 De Heilige Geest zal hem hebben ingefluisterd dat hij zich op een zending moest voorbereiden, en dat deed hij.

We weten niet welke vrienden vóór en na zijn doop met hem in de avondmaalsdiensten waren, maar sommigen moeten hem hartelijk begroet hebben, net als bij zijn eerste bezoek. Daar hernieuwde hij zijn verbond dat hij altijd de Heiland indachtig zou zijn en zijn geboden zou onderhouden, en kreeg hij weer de belofte dat de Heilige Geest met hem zou zijn. We weten niet welke rol zijn vrienden hadden in zijn roepingen om te dienen en te spreken. Maar we weten zeker dat ze hem bedankt hebben en verteld hebben wanneer zij de Geest voelden in zijn dienstbetoon en zijn onderwijs.

We kunnen iets te weten komen over zijn privé-leven. Denk eraan dat hij schreef dat hij steeds meer leerde. Hij schreef dat hij meer ‘in de kerk [leerde], regel op regel, voorschrift op voorschrift, hier wat en daar wat.’ Hij zei dat hij gevormd was door zijn ervaringen in het instituut van de kerk. We weten uit de Schriften waardoor die veranderingen in hem veroorzaakt werden. Hij moet gebeden hebben met geloof in de Heiland. Hij kreeg een getuigenis en leiding door de Geest. En hij deed niet alleen waartoe hij geïnspireerd werd, maar hij vroeg God ook of de verzoening in zijn leven werkzaam mocht zijn.

Nephi beschrijft dat wonder van verandering en de oorzaak ervan: ‘En nu, mijn geliefde broederen, bemerk ik dat gij nog in uw hart overlegt; en het doet mij leed, dat ik hierover moet spreken. Want indien gij naar de Geest zoudt willen luisteren, Die de mens leert te bidden, dan zoudt gij weten, dat gij moet bidden; want de boze geest leert een mens niet te bidden, maar leert hem dat hij niet moet bidden.

‘Doch ziet, ik zeg u, dat gij steeds moet bidden en niet versagen; dat gij niets voor de Here moet doen, tenzij gij in de eerste plaats de Vader in de naam van Christus vraagt, of Hij uw handeling voor uw welzijn wil zegenen, opdat uw handeling voor het heil van uw ziel moge zijn.’8 De Heilige Geest is Trooster en Gids. Maar Hij reinigt ons ook. Daarom is dienen in het koninkrijk zo belangrijk om te kunnen volharden. Wanneer wij worden geroepen om te dienen, kunnen we vol vertrouwen bidden dat de Heilige Geest onze metgezel zal zijn. Wanneer we in geloof vragen, zullen we veranderen, zowel voor het welzijn van onze ziel als om ons sterk te maken voor de beproevingen die we allemaal moeten doormaken.

Er zijn grenzen aan wat vrienden kunnen doen om anderen te helpen die moeten volharden. De nieuwe leden moeten zelf bidden. Zij moeten vertrouwen op de kracht die zij zullen ontvangen in antwoord op hun gebed. Zij moeten zelf in geloof kiezen om zich te laten dopen en vertrouwen op hun volmaakte Vriend, de Heiland. Zij moeten er in geloof in Hem voor kiezen om zich te bekeren en nederig en boetvaardig te zijn.

Zij moeten ervoor kiezen de gave van de Heilige Geest te ontvangen. De woorden van de bevestiging als lid van de kerk zijn een uitnodiging: ‘Ontvang de Heilige Geest.’ En die keuze moet niet eenmaal worden gemaakt, maar elke dag, elk uur, elke minuut. Zelfs als de Heilige Geest ze aanzet tot bepaalde zaken, hebben ze de keuze om het wel of niet te doen. Zelfs als ze regelmatig in de Schriften lezen, moeten ze ervoor kiezen om zich te verheugen in de woorden van Christus. En zelfs verheugen alleen zal hen niet voeden zonder een gerichte keuze om te doen wat de woorden van Christus inhouden. Als geloof en gehoorzaamheid lang genoeg geoefend worden, wordt de Heilige Geest een constante metgezel, onze aard verandert, en wordt volharding een feit.

De leden moeten de keuzen doen, maar de oprechte vriend is essentieel. Er zijn belangrijke manieren waarop we de lasten van het nieuwe lid draaglijk kunnen maken. We kunnen liefhebben, luisteren, laten zien en getuigen.

Allereerst moeten we van ze houden. Dat is wat de Heiland doet. We kunnen het mét Hem en vóór Hem doen. Hij heeft het ons in zijn aardse bediening getoond. Hij heeft door voorschrift en voorbeeld laten zien dat we van zijn discipelen moeten houden.

‘Dit is mijn gebod, dat gij elkander liefhebt, gelijk Ik u heb liefgehad.

‘Niemand heeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden.

‘Gij zijt mijn vrienden, indien gij doet, wat Ik u gebied.

‘Ik noem u niet meer slaven, want de slaaf weet niet, wat zijn heer doet; maar u heb Ik vrienden genoemd, omdat Ik alles, wat Ik van mijn Vader gehoord heb, u heb bekend gemaakt.’9

De Heiland waakt als een vriend over de worstelende leden. Hij heeft zijn leven gegeven voor ons allemaal. Hij houdt van ons en zal ons, als we getrouw zijn, de gave verlenen om een stukje van zijn liefde voor hen te voelen. Soms ben ik door de Heilige Geest gezegend dat ik de liefde van de Heiland voor een worstelend nieuw lid kon voelen. Ik weet dat het mogelijk is.

Ten tweede: we moeten met begrip en empathie naar het nieuwe lid luisteren. Daarvoor zijn geestelijke gaven nodig, want onze ervaring loopt zelden parallel aan de hunne. Alleen als het werkelijk zo is, kunnen we zeggen: ‘Ik begrijp hoe je je voelt’. Maar de Heiland begrijpt het. Als u in geloof vraagt, staat Hij klaar om te zorgen dat u een vriend kunt zijn die zelfs iemand die u net ontmoet heeft, begrijpt. Voordat Hij was geboren, wisten profeten al wat Hij zou doen om te zorgen dat u een vriend voor Hem kon zijn: ‘Hij zal uitgaan en pijnen en smarten en allerlei verzoekingen doorstaan; en dit geschiedt, opdat het woord moge worden vervuld, dat zegt: Hij zal de pijnen en krankheden van zijn volk op Zich nemen.

‘En Hij zal de dood op zich nemen, opdat Hij de banden des doods moge verbreken, die zijn volk binden, en Hij zal hun krankheden op zich nemen, zodat naar het aardse lichaam zijn hart van barmhartigheid moge worden vervuld, opdat Hij volgens het aardse lichaam zal kunnen weten, hoe zijn volk hulp te verlenen volgens hun krankheden.’10

Ten derde: we moeten een voorbeeld zijn voor het nieuwe lid. We kunnen ons verheugen in het woord van God. We kunnen vragen om en leven voor het gezelschap van de Heilige Geest. We kunnen gehoorzaam zijn wegens ons geloof in Jezus Christus. En te zijner tijd kunnen we het voorbeeld worden van een discipel die wedergeboren is door de verzoening. Het gaat misschien geleidelijk. Misschien kunnen we het moeilijk in onszelf onderscheiden. Maar het gebeurt wel. En het geeft hoop aan het nieuwe lid en aan al degenen met wie we vriendschap sluiten op het pad naar het eeuwige leven.

Ten vierde: we moeten tot het nieuwe lid getuigen van de waarheid. Maar het moet oprecht zijn, en eenvoud is het beste. Het is vooral goed als het gaat over het bestaan en de zending van de Heiland, over de liefde van onze hemelse Vader, en over de gaven en het gezelschap van de Heilige Geest. En het is van groot belang te getuigen dat de Vader en de Zoon aan de jonge Joseph Smith zijn verschenen en dat het volledige evangelie en de ware kerk hersteld zijn door hemelse boodschappers. De Heilige Geest zal bevestigen dat die eenvoudige uitspraken waar zijn.

Het nieuwe lid heeft die bevestiging steeds weer nodig, zelfs als we er niet zijn om te getuigen. Als zij ervoor kiezen om het gezelschap van de Heilige Geest te verwerpen, zullen zij niet volharden. Maar dat geldt voor ons allemaal, waar we ook zijn en hoe getrouw we ook geweest zijn. We worden allemaal beproefd. En allemaal hebben we oprechte vrienden nodig die van ons houden, naar ons luisteren, ons de weg wijzen, en getuigen van de waarheid zodat we het gezelschap van de Heilige Geest behouden. U moet zo’n oprechte vriend zijn.

Ik herinner me nog als de dag van vandaag welke vrienden lang geleden mijn leven positief beïnvloed hebben. Zij zijn er niet meer, maar de herinnering aan hun liefde, voorbeeld, geloof en getuigenis bouwt me nog steeds op. En uw vriendschap voor maar één nieuw lid kan, in dit leven en in het volgende, er de oorzaak van zijn dat honderden of zelfs duizenden van hun voorouders en nakomelingen u gezegend noemen.

Dit is de ware kerk van Jezus Christus. Hij leeft. Hij houdt van u, en Hij houdt van degenen die u moet helpen en die voor altijd uw oprechte vrienden zullen worden.

In de heilige naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. 2 Nephi 31:15–16.

  2. Zie 2 Nephi 31:14; LV 40:1–3; 41:5–6.

  3. Mosiah 18:8.

  4. Bijeenkomst in Edmonton (Alberta, Canada), 2 augustus 1998.

  5. Privé-correspondentie.

  6. 2 Nephi 32:3.

  7. 2 Nephi 32:5.

  8. 2 Nephi 32:8–9.

  9. Johannes 15:12–15.

  10. Alma 7:11–12.