2002
Wij zien op naar Christus
Juli 2002


Wij zien op naar Christus

‘Net als de Poolster aan de hemel (…) staat de Verlosser van de wereld, de Zoon van God, vast en zeker als het anker van ons onsterfelijke leven.’

Geliefde broeders en zusters, ook ik wil mijn diepe waardering uitspreken voor het vele werk dat zuster Smoot, zuster Jensen en zuster Dew en hun bestuur hebben verricht. Ze hebben allemaal zulk goed werk verricht in deze grote en indrukwekkende organisatie voor vrouwen. Het is een fantastische vereniging, vier miljoen 900 duizend leden sterk. Er is, denk ik, niets in de wereld dat ermee vergeleken kan worden, en het brengt zoveel goeds teweeg in het leven van de vrouwen, waar ook ter wereld. Dank u, lieve zusters, voor wat u gedaan hebt. Welkom, zuster Parkin en uw raadgeefsters, en het bestuur dat u zult uitkiezen.

Wij komen nu aan het eind van deze fijne conferentie. We hebben een waar feest gehad aan de dis van de Heer. Wij hebben op zijn wijze lering ontvangen in zijn wegen.

Ieder van ons zou een beetje beter moeten zijn door deze rijke ervaring. Anders is onze bijeenkomst grotendeels voor niets geweest.

Na mijn woorden, zingt het koor:

Verblijf bij mij, nu d’avond valt;

de dag verging en vlood,

het schijnsel van de zon verdween,

kleurt slechts de kim nog rood.

Mijn hart verwelkomt U als gast,

verblijf en ga niet heen.

O, Heiland, houd de wacht bij mij,

nu ’t schemert om mij heen.

(Lofzang 111.)

Dat vat onze gevoelens, nu wij naar huis gaan, aardig samen.

Moge de Geest van de Heer ons begeleiden en bij ons blijven. Wij weten niet wat voor ons ligt. Wij weten niet wat de komende dagen zullen brengen. Wij leven in een onzekere wereld. Voor sommigen zal er succes zijn. Voor anderen teleurstelling. Voor sommigen vreugde en opgewektheid, goede gezondheid en een fijn leven. Voor anderen misschien ziekte en enig verdriet. Dat weten we niet. Maar één ding weten we wél. Net als de Poolster aan de hemel, ongeacht wat de toekomst brengt, staat de Verlosser van de wereld, de Zoon van God, vast en zeker als het anker van ons onsterfelijke leven. Hij is de Rots van ons heil, onze kracht, onze troost, het middelpunt van ons geloof.

In zonneschijn en schaduw zien wij naar Hem op, en Hij is er om ons gerust te stellen en ons toe te lachen.

Hij is het middelpunt van onze aanbidding. Hij is de Zoon van de levende God, de Eerstgeborene van de Vader, de Eniggeborene in het vlees, die het koninklijke hof van omhoog verlaten heeft om als sterveling geboren te worden in de nederigste omstandigheden. Hij heeft over de eenzaamheid van zijn leven gezegd: ‘De vossen hebben holen en de vogelen des hemels nesten, maar de Zoon des mensen heeft geen plaats om het hoofd neer te leggen’ (Matteüs 8:20). Hij ‘is rondgegaan, weldoende’ (Handelingen 10:38).

Hij was een man van wonderen. Hij stak mensen in nood de helpende hand toe. Hij genas de zieken en wekte de doden op. Maar ondanks alle liefde die Hij in de wereld bracht, werd Hij veracht en verworpen door de mensen; hij was een Man van smarten en vertrouwd met ziekte (…). Hij was veracht, en niet geacht. (Zie Jesaja 53:3.)

Wij kijken terug op zijn ongeëvenaarde leven en zeggen met de profeet Jesaja: ‘Onze ziekten heeft Hij op Zich genomen, en onze smarten gedragen (…).

‘Om onze overtredingen werd Hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden’ (Jesaja 53:4–5).

Toen de grote oorlog in de hemel werd uitgevochten, kwam Lucifer, de zoon van de morgen, met een plan dat verworpen werd. De Vader van ons allen kwam, in liefde voor ons, zijn kinderen, met een beter plan waardoor wij de vrijheid zouden hebben om zelf onze levenskoers te bepalen. Zijn eerstgeboren Zoon, onze oudste Broer, was de sleutel tot dat plan. De mens zou zijn keuzevrijheid hebben, en met die keuzevrijheid ook rekenschap verschuldigd zijn. De mens zou de wegen van de wereld bewandelen en zou zondigen en vallen. Maar de Zoon van God zou vlees aannemen en zou Zichzelf als offer aanbieden om verzoening te brengen voor de zonden van alle mensen. Door onuitsprekelijk lijden zou Hij de grote Verlosser worden, de Heiland van de mensheid.

Met enig begrip van die onvergelijkelijke gave, de gave van de verlossing, buigen wij in eerbiedige liefde voor Hem.

De kerk heeft te maken met critici, vele zelfs. Zij zeggen dat we niet in de traditionele Christus van het christendom geloven. Er zit iets in wat zij zeggen. Ons geloof, onze kennis, is niet gebaseerd op oude tradities, waarvan de geloofsbelijdenissen voortgekomen zijn uit een beperkt begrip en uit de bijna oneindige discussies van mensen die probeerden de herrezen Christus te definiëren. Ons geloof, onze kennis, komt van een getuigenis van een profeet in deze bedeling, die de grote God van het heelal voor zich zag staan, alsmede zijn geliefde Zoon, de herrezen Heer Jezus Christus. Zij spraken tot hem. Hij sprak tot Hen. Hij getuigde openlijk, ondubbelzinnig en onbeschaamd van dat geweldige visioen. Het was een visioen van de Almachtige en de Verlosser van de wereld, dat zo heerlijk was dat het ons begrip te boven gaat, maar dat zeker en ondubbelzinnig was in de kennis die het opleverde. Uit die kennis, diep geworteld in de grond van hedendaagse openbaring, ‘spreken wij’, om met Nephi te spreken, ‘van Christus, wij verheugen ons in Christus, wij prediken Christus, wij profeteren van Christus, en wij schrijven volgens onze profetieën, opdat [wij en] onze kinderen mogen weten uit welke Bron [wij] vergeving hunner zonden mogen verwachten’ (2 Nephi 25:26).

En, broeders en zusters, nu wij weer voor enige tijd afscheid van u nemen, herhalen wij ons vast en blijvend getuigenis. Wij doen dat als mensen met een vaste en zekere kennis. Zoals ik al vaker heb gezegd, en ik zeg het nu weer, ik weet dat God onze eeuwige Vader leeft. Hij is de grote God van het heelal. Hij is de Vader van onze geest met wie wij in gebed kunnen spreken.

Ik weet dat Jezus de Christus is, zijn eniggeboren Zoon, de Verlosser van de wereld, die zijn leven gegeven heeft opdat wij het eeuwige leven mochten hebben, en dat Hij samen met zijn Vader bestuurt en regeert. Ik weet dat zij afzonderlijke Personen zijn, afzonderlijk en verschillend van elkaar, hoewel zij in vorm, wezen en doelstelling overeenkomen. Ik weet dat het het werk van de Almachtige is om ‘de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:39). Ik weet dat Joseph Smith een profeet was, de grote profeet van deze bedeling, door wie wij deze waarheden hebben ontvangen. Ik weet dat deze kerk het werk van God is, en dat het gepresideerd en geleid wordt door Jezus Christus, wiens heilige naam het draagt.

Hiervan getuig ik plechtig, en ik laat u, mijn geliefde medewerkers, mijn liefde en mijn zegen, in de heilige naam van Jezus Christus. Amen. God zij met u tot w’u wederzien.