2010
Hij zei: ‘Absoluut niet’
juli 2010


Hij zei: ‘Absoluut niet’

‘(…) dat als iemand onder u wijn of sterkedrank drinkt, zie, dat niet goed is, noch gepast in de ogen van uw Vader’ (LV 89:5).

Ik dacht altijd dat mijn beste vriend, Chase, alles zou doen. Toen ik hem uitdaagde om van de bovenste tree van de trap bij de voordeur af te springen, deed hij dat niet alleen, maar nog met een aanloop ook!

Toen ik hem uitdaagde om in de achtbaan te gaan die over de kop ging, deed hij dat niet alleen, maar hij ging voorin zitten!

En toen ik tegen hem zei dat hij nooit dag zou durven zeggen tegen Julia — het knapste meisje van de hele school — zei hij niet alleen dag, maar ging hij bij haar zitten en praatte vijf minuten met haar!

Ik dacht dat Chase alles zou doen. Tot vandaag.

Chase komt bijna elke dag met mij mee naar huis. We wonen erg dicht bij elkaar. Er zit maar één huis tussen ons. Maar Chase komt niet op zondag of op maandag. Op zondag gaat hij naar de kerk. Op maandag heeft hij iets van een gezinsavond of zo. Hij heeft me een paar keer uitgenodigd. We aten toen brownies en deden spelletjes. Dat was best leuk.

Chase komt meestal na school bij mij thuis spelen. Het is leuk om hem om me heen te hebben, want mijn moeder en vader zijn dan nog op werk. Spelen met Chase is leuk. We bedenken graag grapjes. Chase is vrienden met iedereen. Ik hoor hem nooit iets slechts zeggen over andere mensen — zelfs als alle anderen dat wél doen.

Vandaag hebben Chase en ik gebasketbald. Het was erg warm, dus vroeg ik Chase of hij wat wilde drinken.

‘Ja hoor’, zei Chase terwijl hij de bal op het gras rolde en naar de trap bij de voordeur rende.

We gingen naar binnen, naar de keuken. Ik deed de deur van de koelkast open en de haren op onze armen gingen van de koele lucht die eruit stroomde overeind staan. Toen ik even rondkeek in de koelkast, zag ik eerst alleen maar sap en melk. Maar toen viel me het blikje in de hoek op.

Mijn vader had een bierblikje open gelaten. Hij zou er nooit achter komen als we een paar slokjes namen. Ik pakte het blikje.

‘Proeven?’ vroeg ik.

‘Wat is het?’ vroeg Chase.

‘Het is bier’, zei ik. ‘Mijn vader drinkt dat vaak. Hij komt er nooit achter als we maar een slokje nemen.’

Chase keek me aan. Hij fronste zijn wenkbrauw en zette zijn handen op zijn heupen. En toen zei hij iets waarvan ik nooit had gedacht dat ik het hem zou horen zeggen.

‘Absoluut niet!’ zei Chase.

‘Zei je nou van niet?’ vroeg ik.

‘Bier is niet goed voor je’, zei hij. ‘We moeten er niet van drinken. Je gaat er domme dingen door doen.’

‘Niet als je maar één slokje neemt’, zei ik. ‘Wacht maar, ik zal het je laten zien.’

Ik zette het blikje aan mijn mond, nam een klein slokje en glimlachte. Het was erg vies, maar ik wilde wel cool lijken.

‘Zie je wel? Zie ik er nu dommer uit?’ vroeg ik.

‘Ik denk dat ik maar naar huis ga’, zei Chase. ‘Drink daar niet meer van. Dat is geen goed idee.’

Ik zag Chase de deur uitgaan en over de stoep terug naar zijn huis rennen, en ik vroeg me af waarom hij bijna alles deed, behalve een heel klein slokje bier nemen.

Toen Chase weg was, nam ik nog een klein slokje. ‘Bah! Dat spul is echt vies’, dacht ik toen ik het blikje terug in de hoek van de koelkast zette.

Misschien had Chase toch gelijk.

Illustratie John Zamudio; Jezus Christus, Harry Anderson, met dank aan het Museum voor kerkgeschiedenis