2010
Leid mij, help mij
juli 2010


Leid mij, help mij

‘Al zouden zij die vergeten, toch vergeet Ik u niet (1 Nephi 21:15).

Toen ik tien jaar was, verhuisde onze familie van Denemarken naar Canada. We woonden daar nog maar kort toen twee zusjes die aan de overkant van de straat woonden mij en Poul, mijn broer van twaalf, uitnodigden voor een busritje door de stad.

Poul en ik waren enthousiast over het idee. Mijn moeder niet, maar uiteindelijk stemde ze ermee in. Moeder gaf de twee meisjes geld voor onze buskaartjes. Ze vroeg of ze goed op ons wilden letten, want mijn broer en ik spraken nog geen Engels. De meisjes beloofden goed voor ons te zorgen.

We stapten allemaal op de bus en de rit begon. Na een tijdje hield de bus stil en de meisjes wenkten ons om uit te stappen. We volgden hen voor een wandeling door de stad.

En toen renden de meisjes plotseling verschillende kanten op! We probeerden hen te volgen, maar ze verdwenen om hoeken die we niet kenden. Eerst dachten we dat ze ons gewoon voor de gek hielden en dat ze wel gauw weer terug zouden komen. Maar na een tijdje wisten we dat we verdwaald waren en er alleen voor stonden.

‘Moeten we niet iemand om aanwijzingen vragen?’ vroeg ik Poul.

‘We spreken geen Engels ik weet niet wat ons adres is’, antwoordde hij.

‘Laten we mama bellen’, opperde ik, wijzend op een telefooncel.

‘We hebben geen geld en ik weet niet wat ons telefoonnummer is’, zei Poul.

Ik begon te huilen. Poul sloeg zijn arm om me heen. ‘Blijf kalm, Anne-Mette. Laten we bidden.’

We gingen dicht bij elkaar zitten en vroegen onze hemelse Vader om ons te helpen de weg naar huis te vinden.

Na het gebed wees Poul naar een straat. ‘Ik heb het gevoel dat we die kant op moeten’, zei hij.

Ik begon weer te huilen. Hoe wist hij nou welke kant we op moesten?

Poul troostte me weer. ‘Je moet geloof hebben dat we geleid zullen worden’, zei hij.

Toen hij dat zei, kreeg ik een rustig gevoel. Ik bedacht dat ik geloof moest hebben en dat ik mijn broer de weg moest laten wijzen.

Na lang lopen kwamen we bij een vijver. ‘Herinner je je deze vijver?’ vroeg Poul. ‘We zijn er langs gereden toen we van de luchthaven naar ons nieuwe huis gingen!’

Ik voelde me beter toen ik de opwinding in zijn stem hoorde. We gingen bij de vijver zitten en spraken nog een gebed uit.

Plotseling keek Poul in de verte. ‘Zie je dat?’ riep hij. Hij stond op en begon te rennen, en ik sprong op om hem te volgen.

‘Wat zie je?’ riep ik.

‘Dat is het wasserettebord vlak bij ons huis!’

We volgden het bord om in onze straat te komen, en al gauw zagen we onze moeder voor ons huis staan. We renden op haar af en sloegen de armen om haar heen.

Toen we naar binnen gingen, zei moeder: ‘Toen ik de twee meisjes thuis zag komen, ging ik erheen om te vragen waar jullie waren. Hun moeder was niet erg aardig. Ze zei dat we vreemdelingen waren en dat we maar terug moesten gaan waar we vandaan gekomen waren.’

Mama sloeg haar armen om ons heen. ‘Onthoud maar dat niet iedereen hier er zo over denkt. We zullen nog een heleboel mensen tegenkomen die ons welkom zullen heten en vrienden met ons worden. Die meisjes hebben jullie vandaag in de steek gelaten, maar ik ben blij dat je eraan dacht dat je hemelse Vader je nooit in de steek laat.’

We knielden neer en bedankten onze hemelse Vader omdat Hij ons veilig naar huis had geleid.

Illustratie Sam Lawlor; foto © Busath Photography