2010
Helpende handen, reddende handen
mei 2010


Helpende handen, reddende handen

Mogen wij dagelijks de raad en het voorbeeld van de profeet volgen en hen opzoeken die hulp nodig hebben.

Afbeelding
Elder Koichi Aoyagi

Broeders en zusters, ik ben erg dankbaar dat ik op deze conferentie tot u mag spreken. Ik ben dankbaar voor president Thomas S. Monson en ik getuig dat hij een profeet van de levende God is. Ik ben diep onder de indruk van het geweldige voorbeeld dat president Monson heeft gegeven door zijn hele leven lang zijn handen te gebruiken om anderen te helpen en te redden.

Wij leven in een tijd waarin allerlei rampen voorkomen en veel mensen hulp nodig hebben wegens de vernietigende gevolgen van aardbevingen, tsunami’s, orkanen en andere natuurrampen. De kerk biedt deze mensen humanitaire hulp. De kerkleden geven getrouw elke maand royale vastengaven en verrichten in een geest van liefde dienstbetoon. Zij bieden op de wijze van de Heer letterlijk de helpende hand. Zij volgen het gebod van de Heer: ‘Denkt in alles aan de armen en de behoeftigen, de zieken en de bezochten, want wie die dingen niet doet, is mijn discipel niet’ (LV 52:40).

Vandaag wil ik het hebben over handen die geestelijk helpen en redden. Het is echt zijn werk en heerlijkheid om ‘de onsterfelijkheid en het eeuwige leven van de mens tot stand te brengen’ (Mozes 1:39). Veel mensen om ons heen hebben geestelijke hulp nodig. Als wij minderactieve leden, gezinnen waar niet allen lid zijn en mensen die niet van ons geloof zijn een reddende hand bieden, dan nodigen wij allen uit om ‘tot Christus te komen’.1

Als nieuwe bekeerling tot de kerk heb ik door de reddende handen van een trouw lid van de kerk een geestelijke redding ervaren. Ik ben opgegroeid in Matsumoto (Japan), vlak bij Nagano, waar de Olympische Winterspelen zijn gehouden. Mijn geboorteplaats lijkt erg op Salt Lake City, in een vallei omringd door prachtige bergen. Toen ik zeventien was, kwam ik twee Amerikaanse zendelingen tegen, de ouderlingen Carter en Hayashi. Hoewel we maar twee of drie jaar in leeftijd verschilden, was er iets bijzonders aan deze ouderlingen wat ik nooit eerder had gevoeld. Ze waren ijverig, opgewekt en vol naastenliefde en licht. Ik was diep onder de indruk van hun eigenschappen en wilde op hen lijken. Ik luisterde naar hun boodschap en besloot me te laten dopen. Mijn ouders waren boeddhist, en fel tegen mijn doop gekant. Maar met hulp van de zendelingen en de Heer kreeg ik toestemming, en werd ik wonder boven wonder gedoopt.

Het daaropvolgende jaar ging ik naar de universiteit in Yokohama. Toen ik daar alleen woonde, ver van mijn geboorteplaats en de mensen die ik kende, vereenzaamde ik en dwaalde ik af van de kerk. Op een dag kreeg ik een kaart van een kerklid uit mijn thuiswijk. Ze schreef dat ze had gehoord dat ik niet meer naar de kerk ging. Ze haalde een tekst aan en nodigde me uit om weer naar de kerk te gaan. Ik was onder de indruk van de woorden in de tekst. Hierdoor zag ik in dat ik misschien iets belangrijks was kwijtgeraakt, en ik peinsde er dagenlang over en worstelde ermee. Daardoor moest ik ook weer denken aan een belofte die de zendelingen me hadden gedaan: ‘Als je het Boek van Mormon leest en in vurig gebed vraagt of de belofte in Moroni waar is, kom je door de kracht van de Heilige Geest de waarheid te weten.’2

Ik zag in dat ik niet met heel mijn hart bad, en besloot dat te proberen. Op een ochtend stond ik vroeg op, knielde in mijn kamer neer en bad oprecht. Tot mijn verrassing kreeg ik zoals beloofd een bevestiging van de Heilige Geest. Mijn hart stond in brand, mijn lichaam schudde en ik was vervuld van vreugde. Door de kracht van de Heilige Geest kwam ik te weten dat God de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, leven, en dat Ze echt aan Joseph Smith zijn verschenen. Ik nam mij in mijn hart vast voor om me te bekeren en Jezus Christus de rest van mijn leven trouw te volgen.

Mijn leven is door die geestelijke ervaring volledig veranderd! Uit dankbaarheid tegenover de Heer en het lid dat mij gered had, besloot ik een zending te vervullen. Na mijn zending liet ik mij in de tempel aan een lief meisje verzegelen, en we zijn gezegend met vier kinderen. Het is geen toeval dat dit hetzelfde meisje was dat mij jaren geleden in mijn eenzame kamer in Yokohama een kaart stuurde om me te redden. Ik zal altijd dankbaar blijven voor de genade van de Heer en de hulp van dit kerklid, dat mij uitnodigde om opnieuw ‘tot Christus te komen’.3

Ik weet dat velen van u dagelijks in liefde mensen de reddende hand reiken. Ik denk daarbij aan een getrouwe ZHV-zuster die niet alleen zorgt voor de zusters die aan haar zijn toegewezen, maar ook voor andere zusters die ziek zijn of anderszins hulp nodig hebben. Ze bezoekt ze vaak en sterkt al jaren het geloof van velen. Ik denk aan een bisschop die vaak de weduwen en weduwnaars in zijn wijk bezocht. Dergelijke hulp bleef hij nog jaren na zijn ontheffing bieden.

Ik ken een priesterschapsleider die tijd besteedt aan een jonge man die zijn vader heeft verloren. Hij doet van alles met hem, onderwijst hem in het evangelie en geeft hem advies zoals zijn vader dat gedaan zou hebben. Een ander gezin vindt het fijn om anderen over het evangelie te vertellen. De ouders en de kinderen getuigen tot de mensen om hen heen van het evangelie, en ze zijn geliefd bij velen.

Mijn kleindochtertje van vijf doet in het kader van een jeugdwerkactiviteit telkens een maiskorrel in een grote fles als ze een goede daad verricht. Ze zingt dagelijks hardop dit jeugdwerkliedje als ze op zoek is naar goede daden: ‘Volg de profeet, volg de profeet, volg de profeet, want zijn raad is goed.’4

Ik heb niet genoeg tijd om u alle goede dingen te vertellen die ik kerkleden zie doen. Zij volgen de raad van de profeet — niet uit plichtsbesef of verantwoordelijkheidsgevoel, maar uit eigen vrije wil, anoniem en blijmoedig.

Soms hebben we het gevoel dat we zwak zijn, dat we de kracht niet hebben om anderen te redden, maar de Heer herinnert ons aan het volgende: ‘Voorwaar, Ik zeg u, in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan’ (Matteüs 25:40).

Ik besluit met een citaat van president Thomas S. Monson: ‘Mijn broeders en zusters, overal om ons heen zijn mensen die onze aandacht, bemoediging, steun, troost en vriendelijkheid nodig hebben — of het nu familieleden, vrienden, kennissen of vreemden zijn. Wij zijn de handen van de Heer hier op aarde, met de opdracht om zijn kinderen te dienen en op te beuren. Hij is afhankelijk van ieder van ons.’5

Mogen wij de raad en het voorbeeld van de profeet volgen en dagelijks hen opzoeken die hulp nodig hebben, opdat wij de handen van de Heer mogen zijn in het helpen en redden van zijn kinderen. Dat bid ik in de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. Zie Predik mijn evangelie: handleiding voor zendingswerk (2004), p. 1.

  2. Zie Moroni 10:4–5.

  3. Zie Matteüs 11:28.

  4. ‘Volg de profeet’, Kinderliedjes, p. 58.

  5. Thomas S. Monson, ‘Wat heb ik vandaag voor iemand gedaan?’, Liahona, november 2009, p. 86.