2010
‘Jullie zijn mijn handen’
mei 2010


‘Jullie zijn mijn handen’

Als discipelen van Jezus Christus, onze Meester, zijn we geroepen om steun en genezing te bieden in plaats van veroordeling.

Afbeelding
President Dieter F. Uchtdorf

Het verhaal gaat dat tijdens de bombardementen van een stad in de Tweede Wereldoorlog een groot standbeeld van Jezus Christus ernstig was beschadigd. Toen de inwoners van de stad het standbeeld tussen het puin aantroffen, waren ze verdrietig omdat het een geliefd symbool was geweest van hun geloof en van Gods aanwezigheid in hun leven.

Vaklieden wisten het standbeeld grotendeels te herstellen, maar de handen waren door de schade niet meer te repareren. Sommigen wilden een beeldhouwer inhuren om nieuwe handen te maken, maar anderen wilden het laten zoals het was — een blijvende herinnering aan de tragiek van de oorlog. Uiteindelijk is het standbeeld zonder handen gebleven. De mensen van de stad voegden echter aan de voet van het standbeeld van Jezus Christus de volgende inscriptie toe: ‘Jullie zijn mijn handen.’

Wij zijn de handen van Christus

We kunnen uit dit verhaal een grote les leren. Als ik aan de Heiland denk, zie ik Hem vaak met uitgestrekte handen voor me, klaar om anderen zijn troost, genezing, zegen en liefde te schenken. En Hij sprak altijd met — nooit neerbuigend tot de mensen. Hij had de ootmoedigen en zachtmoedigen lief en wandelde in hun midden, diende hen en bood ze hoop en redding.

Dat is wat Hij deed tijdens zijn aardse leven; dat is wat Hij zou doen als Hij nu onder ons zou leven; en dat is wat wij zouden moeten doen als zijn discipelen en leden van De Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen.

Op deze prachtige paasmorgen gaan onze gedachten en ons hart naar Hem uit — de Hope Israëls en het Licht der wereld.

Als we zijn volmaakte voorbeeld volgen, kunnen onze handen zijn handen worden; onze ogen zijn ogen; ons hart zijn hart.

Onze handen kunnen anderen omarmen

Ik ben diep onder de indruk van de manier waarop onze kerkleden anderen de helpende hand toesteken. De verhalen over uw onzelfzuchtige opofferingen en overweldigende liefdadigheid vullen ons hart met dankbaarheid en vreugde. U bent een lichtend voorbeeld voor de wereld en u staat alom bekend om uw goedheid en naastenliefde.

Helaas horen we zo nu en dan ook van kerkleden die ontmoedigd raken en vervolgens niet meer naar de kerk komen en actief meedoen, omdat ze het idee hebben dat ze er niet bij horen.

In mijn jongensjaren lag Duitsland door de nasleep van de Tweede Wereldoorlog in puin. Veel mensen kwamen om van de honger en ziekte. Ik weet nog goed dat de humanitaire hulp in de vorm van voedsel en kleding van de kerk uit Salt Lake City aankwam. Tot op de dag van vandaag ben ik de geur van de kleding niet vergeten en weet ik nog steeds hoe zoet de perziken in blik smaakten.

Sommigen zijn toen lid van de kerk geworden vanwege de goederen die ze ontvingen. Sommige leden keken op die nieuwe bekeerlingen neer. Ze hadden zelfs een kwetsende naam voor hen bedacht: Büchsen Mormonen ofwel ‘Blikmormonen’. Ze namen aanstoot aan deze nieuwe leden, omdat ze dachten dat ze na de leniging van hun materiële behoeften wel zouden wegvallen.

Sommigen gingen inderdaad weg, maar velen zijn gebleven — ze kwamen naar de kerk, proefden van de zoetheid van het evangelie en ervoeren de liefdevolle omarming van zorgzame broeders en zusters. Zij voelden zich ‘thuis’. En nu, drie of vier generaties later, zijn er veel gezinnen die hun lidmaatschap in de kerk tot die bekeerlingen terug kunnen voeren.

Ik hoop dat we al Gods kinderen zullen verwelkomen en liefhebben, ook wie zich anders kleden, gedragen, uitdrukken of dingen gewoon anders doen. Het is niet goed om anderen te laten voelen dat ze tekortschieten. Laten we de mensen om ons heen opbeuren. Laten we ze met uitgestoken hand welkom heten. Laten we onze broeders en zusters in de kerk met zo veel medemenselijkheid, mededogen en naastenliefde bejegenen, dat ze het gevoel hebben eindelijk thuis te zijn gekomen.

Wanneer we in de verleiding komen om te oordelen, laten we dan aan de Heiland denken, ‘want Hij heeft de wereld lief, zodat Hij zelfs zijn eigen leven aflegt teneinde alle mensen tot Zich te kunnen trekken. (…)

‘[En] Hij zegt: Komt tot Mij, al gij einden der aarde, (…) [want] alle mensen zijn gelijkelijk begunstigd, en niemand wordt buitengesloten.’1

Als ik in de Schriften lees, valt het me op dat de Heiland de strengste berispingen vaak voorbehoudt aan wie zichzelf hoogachten vanwege hun rijkdom, invloed of ingebeelde rechtschapenheid.

De Heiland vertelde eens een gelijkenis van twee mannen die naar de tempel gingen om te bidden. De ene man, een Farizeeër van aanzien, bad: ‘O God, ik dank U, dat ik niet zó ben als de andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, echtbrekers, of ook als deze tollenaar; ik vast tweemaal per week, ik geef tienden van al mijn inkomsten.’

De andere man, een verguisde tollenaar, ‘stond van verre en wilde zelfs zijn ogen niet opheffen naar de hemel, maar hij sloeg zich op de borst en zeide: O God, wees mij, zondaar, genadig!’

En Jezus zei: ‘Ik zeg u: Deze keerde, in tegenstelling met de ander, gerechtvaardigd naar huis terug.’2

Eén ding is zeker, wij ‘allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods’.3 Wij hebben allemaal behoefte aan genade. Hopen wij op die laatste dag wanneer we voor de rechterstoel moeten verschijnen niet dat onze vele onvolkomenheden worden vergeven? Verlangen we niet naar de omarming van de Heiland?

Het lijkt alleen maar juist en gepast dat we anderen aanbieden wat we zo graag zelf willen ontvangen.

Ik suggereer niet dat we de zonde in ons eigen leven of in de wereld moeten accepteren of het kwade door de vingers moeten zien. Toch verwarren we in onze ijver de zonde soms met de zondaar en veroordelen we overhaast en vrijwel zonder mededogen. We weten door hedendaagse openbaring dat ‘de waarde van zielen groot is in de ogen van God.’4 We kunnen de waarde van andermans ziel net zo min peilen als de diepte van het heelal. Iedere persoon die we ontmoeten, is een vip voor onze hemelse Vader. Als we dat doorhebben, beginnen we door te krijgen hoe we onze naasten dienen te behandelen.

Een vrouw die jaren van moeilijkheden en verdriet had meegemaakt, zei eens door haar tranen heen: ‘Ik ben me gaan realiseren dat ik net een oud briefje van twintig dollar ben — verkreukeld, verscheurd, vervuild, verkeerd behandeld en vol krassen. Toch ben ik nog steeds een briefje van twintig dollar. Ik ben van waarde. Ook al zie ik er misschien niet uit, en ook al ben ik gehavend en versleten, ik ben nog steeds de volle twintig dollar waard.’

Onze handen kunnen anderen troosten

Laten ons hart en onze handen met die gedachte in liefde uitgaan naar anderen, want eenieder wandelt op zijn of haar eigen moeilijke pad. Als discipelen van Jezus Christus, onze Meester, zijn we geroepen om steun en genezing te bieden in plaats van veroordeling. We zijn geroepen om te treuren met wie treuren en te vertroosten wie vertroosting nodig hebben.5

We mogen als christenen niet denken dat wie lijden hun leed hebben verdiend. Paaszondag is een goede dag om te bedenken dat onze Heiland de pijnen en ziekten en het leed van ons allen gewillig op Zich heeft genomen — ook van degenen onder ons die ons leed lijken te hebben verdiend.6

In het boek Spreuken lezen we: ‘Een vriend heeft te allen tijde lief, maar een broeder wordt voor de nood geboren.’7 Laten we te allen tijde liefhebben. En laten we er vooral in tijden van nood voor onze broeders en zusters zijn.

Onze handen kunnen anderen dienen

Een oude Joodse legende verhaalt van twee broers, Abram en Zimri, die een akker bezaten en die samen bewerkten. Ze kwamen overeen het werk en de oogst eerlijk in tweeën te verdelen. Tijdens een nacht bijna aan het einde van de oogst kon Zimri de slaap niet vatten. Hij vond het onredelijk dat Abram, die een vrouw en zeven zoons te voeden had, maar de helft van de oogst zou krijgen, terwijl hij, die alleen zichzelf moest onderhouden, zo veel had.

En dus kleedde Zimri zich aan en ging stilletjes naar de akker, waar hij een derde van zijn oogst aan de stapel van zijn broer toevoegde. Hij keerde tevreden terug naar bed, met het idee dat hij juist had gehandeld.

Intussen kon Abram de slaap ook niet vatten. Hij dacht aan zijn arme broer Zimri, die helemaal alleen was en geen zoons had om hem met het werk te helpen. Hij vond het onredelijk dat Zimri, die zo hard werkte, maar de helft van de oogst zou krijgen. Dat kon niet goed zijn in Gods ogen. En dus ging Abram stiekem naar de akker, waar hij een derde van zijn oogst aan de stapel van zijn geliefde broer toevoegde.

De volgende ochtend gingen de broers naar de akker en waren allebei verbaasd dat de stapels nog steeds dezelfde omvang hadden. Die nacht slopen beide broers hun huis uit om hun inspanningen van de nacht ervoor te herhalen. Maar dit keer troffen ze elkaar aan, en op dat moment begonnen ze te huilen en elkaar te omarmen. Geen van beiden kon een woord uitbrengen, want hun hart liep over van liefde en dankbaarheid.8

Dat is de geest van naastenliefde: dat we anderen liefhebben als onszelf,9 hun geluk voor ogen hebben, en voor hen doen wat wij hopen dat zij voor ons zouden doen.10

Ware liefde vraagt om daden

Ware liefde vraagt om daden. We kunnen de hele dag over liefde praten — we kunnen over haar schrijven of dichten, haar in liederen bezingen en in preken aanprijzen — maar tenzij we die liefde in daden omzetten, zijn onze woorden niet meer dan ‘schallend koper of een rinkelende cimbaal’.11

Christus sprak niet alleen over liefde, Hij gaf daar elke dag van zijn leven blijk van. Hij onttrok Zich niet aan de menigte. Tussen alle mensen in stak Jezus de helpende hand uit naar die ene. Hij redde de verloren ziel. Hij gaf niet alleen maar les hoe men anderen liefdevol de hand reikt om daarna het feitelijke werk aan anderen over te laten. Hij leerde ons niet alleen maar toonde ons ook het volgende: ‘Kom de zwakken te hulp, verhef de handen die slap neerhangen en sterk de knikkende knieën.’12

Christus weet hoe we anderen volmaakt kunnen dienen. Als de Heiland zijn handen uitstrekt, worden degenen die Hij aanraakt opgebouwd en grotere, sterkere en betere mensen.

Als wij zijn handen zijn, behoren we dan niet hetzelfde te doen?

Wij kunnen anderen liefhebben zoals Hij liefheeft

De Heiland heeft de volmaakte prioriteiten voor ons leven, ons gezin, onze wijk en onze samenleving geopenbaard toen Hij van de liefde sprak als het grote gebod waaraan ‘de ganse wet en de profeten [hangt]’.13 We kunnen onze tijd besteden aan allerlei pietluttigheden van het leven, de wet en lange doelijsten, maar als we de grote geboden verwaarlozen, begrijpen we niet waar het om draait en zijn we als wolken die geen water geven, door winden voortgejaagd; en als bomen die geen vrucht dragen.14

Zonder die liefde voor God de Vader en onze naasten, zijn wij alleen aan de buitenkant zijn kerk — niet aan de binnenkant. Wat hebben we aan onderricht zonder liefde? Wat hebben we aan zendings-, tempel- en welzijnswerk zonder liefde?

Liefde is wat onze hemelse Vader ertoe heeft bewogen om onze geesten te scheppen, wat onze Heiland naar de hof van Getsemane heeft gevoerd om Zichzelf als losprijs voor onze zonden te offeren. Liefde vormt het grootse motief van het heilsplan; zij vormt de bron van geluk, de immer vernieuwende bron van genezing, de kostbare bron van hoop.

Als we onze handen en ons hart in christelijke liefde naar anderen laten uitgaan, gebeurt er iets geweldigs met ons. Onze geest wordt genezen, verfijnder en sterker. We worden gelukkiger, kalmer en ontvankelijker voor de influisteringen van de Heilige Geest.

Met heel mijn hart en ziel dank ik onze hemelse Vader voor zijn liefde voor ons, voor de gave van zijn Zoon, voor het leven en voorbeeld van Jezus de Christus en voor zijn zondeloze en onbaatzuchtige offer. Ik verheug mij in het feit dat Christus niet dood is maar uit het graf is opgestaan! Hij leeft en is naar de aarde teruggekeerd om zijn gezag en evangelie aan de mens te herstellen. Hij heeft ons het volmaakte voorbeeld gegeven van wat voor mannen en vrouwen wij behoren te zijn.

Laten wij op deze paaszondag, en iedere dag, als we met eerbied en ontzag overdenken hoe de Heiland ons omarmt, ons troost en ons geneest, ons voornemen om zijn handen te zijn, opdat anderen door ons zijn liefdevolle omarming mogen ervaren. In de naam van Jezus Christus. Amen.

Noten

  1. 2 Nephi 26:24–25, 28; cursivering toegevoegd.

  2. Zie Lucas 18:9–14.

  3. Romeinen 3:23.

  4. Leer en Verbonden 18:10.

  5. Mosiah 18:9.

  6. Zie Alma 7:11–13; Leer en Verbonden 19:16.

  7. Spreuken 17:17.

  8. Zie Clarence Cook, ‘Abram and Zimri’, Poems by Clarence Cook, (1902), pp. 6–9.

  9. Zie Matteüs 22:39.

  10. Zie Matteüs 7:12.

  11. 1 Korintiërs 13:1.

  12. Leer en Verbonden 81:5.

  13. Matteüs 22:40.

  14. Zie Judas 1:12.